Previous research into the relationship of conscientiousness and self-estimated cognitive ability has yielded discrepant results. An analysis of past research seems to suggest a moderating effect...Show morePrevious research into the relationship of conscientiousness and self-estimated cognitive ability has yielded discrepant results. An analysis of past research seems to suggest a moderating effect of age. Indeed, age seems to be positively correlated with conscientiousness and negatively with self-estimated cognitive ability, implying a negative effect of age on the relationship of conscientiousness and self-estimated cognitive ability. The current study examines this moderating effect of age on the relationship between conscientiousness and self-estimated cognitive ability. We hypothesized to find a correlation between conscientiousness and self-estimated cognitive ability only in the young participant group (<=25). Conscientiousness (BFI-2), self-estimated cognitive ability and several demographic variables including age were established of 135 participants. The average age was 39.8 (SD = 16.7) and 63 percent of participants were female. We found that, in general, participant’s self-estimated their own abilities higher than that of their peers. A positive correlation between age and conscientiousness was present (r= 0.240, p= 0.005). No correlation between conscientiousness and self-estimated cognitive ability was found in the older or younger participant group, and we were unable to demonstrate a moderating effect of age. Our findings suggest no correlation between conscientiousness and self-estimated cognitive ability and no moderating effect of age. Future research should consider the possibility that there exists in fact no effect and further investigate the validity of our findings. More knowledge of the interaction between conscientiousness and self-estimated cognitive ability might help better understand the influence of conscientiousness in mental health and whether self-estimations of cognitive ability can play a role in understanding and predicting cognitive decline, especially as people grow older.Show less
The exam period can be stressful for students, significantly impacting their lifestyle behaviours. Research indicates that students tend to have poorer diets during exam periods, with stress and...Show moreThe exam period can be stressful for students, significantly impacting their lifestyle behaviours. Research indicates that students tend to have poorer diets during exam periods, with stress and sleep quality potentially influencing this pattern. The decline in diet quality among university students during examinations is a significant social issue that needs to further understanding. The aim of this study was to assess the relationship between exam stress and perceived changes in food choice -healthy or unhealthy eating- during an exam period among university students aged 18 to 25 and to assess to what extent this relationship is mediated by sleep quality during an exam period. Utilizing a cross-sectional design, data was collected from 200 Dutch university students who completed three questionnaires, the Examination Stress Scale, a questionnaire about changes in food choice during an exam period and the Regensburg Insomnia Scale. A mediation analysis was conducted using linear regressions in SPSS. The results indicated no significant relationship between exam stress and changes in food choice (β = .042 , p = .558). There was a significant positive relationship between exam stress and poor sleep quality (β = .44, p < .001). No significant association was found between sleep quality and changes in food choice (β = -.02, p < .770). When controlling for sleep quality, exam stress was still not associated with changes in food choices (β = .05, p < .514). Thus, the present study concluded that there is no relationship between exam stress and perceived changes in food choice -healthy or unhealthy eating- among university students ages 18 to 25 and that this relationship is not mediated by sleep quality during exams. However, there was a significant relationship between exam stress and poor sleep quality. Prevention strategies for exam stress and poor sleep should include stress management and education about the importance of sufficient sleep.Show less
Bij het naleven van gedragsdoelen is een vorm van zelfregulatie van belang. Als deze zelfregulatie niet tot stand komt, spreken we van zelfregulatie falen. Hierbij hoort ook het ervaren van een...Show moreBij het naleven van gedragsdoelen is een vorm van zelfregulatie van belang. Als deze zelfregulatie niet tot stand komt, spreken we van zelfregulatie falen. Hierbij hoort ook het ervaren van een setback, een terugval in het naleven van een gedragsdoel. Om de kans op setbacks zo klein mogelijk te maken, moeten we begrijpen hoe individuen reageren op deze setbacks. In deze thesis wordt onderzoek gedaan naar het belang van gedragsdoelen en welke psychologische constructen invloed hebben of worden beïnvloed door het ervaren van een setback. Deze thesis onderzoekt daarnaast het verschil tussen approach-oriented en avoidoriented doelen in relatie tot subjectief succes bij gedragsverandering. Vanuit de literatuur werd verwacht dat doelen met betrekking tot fysieke gezondheid de belangrijkste gedragsdoelen waren. Daarnaast werd als hypothese gesteld dat approach-oriented doelen meer subjectief succes opleveren dan avoid-oriented doelen. Methoden. Met een steekproef van 167 participanten werden verschillende statistische analyses toegepast om antwoord te geven op de drie onderzoeksvragen. De resultaten duiden op een significant onderscheid tussen beide typen doelen, waarbij approach-oriented doelen aanzienlijk hogere gemiddelde scores op subjectief succes vertonen dan avoid-oriented doelen. In de context van de eerste onderzoeksvraag blijkt dat het verhogen of reguleren van wekelijkse sportactiviteiten het meest voorkomende doel is, terwijl het verhogen of reguleren van gezonde voeding het daaropvolgende meest gangbare doel is. De tweede onderzoeksvraag wijst op een algemene positieve perceptie van doelbereiking onder deelnemers, waarbij approach-oriented doelen, zoals het verhogen van gezonde voeding, meer succesvol lijken dan avoid-oriented doelen, zoals het reduceren van alcoholinname. Echter tonen de resultaten aan dat deelnemers die zich richten op het verhogen of reguleren van sportactiviteiten zich over het algemeen niet significant succesvoller voelen dan degenen die zich concentreren op het verhogen of reguleren van gezonde voeding, Conclusie. De bevindingen suggereren dat het streven naar gewenste resultaten een verhoogd gevoel van succes teweegbrengt in vergelijking met het vermijden van ongewenste resultaten. Dit impliceert praktische implicaties voor interventies gericht op gedragsverandering, waarbij een nadruk op approach-oriented doelen een effectieve strategie lijkt te zijn. Echter wijst dit onderzoek op enkele beperkingen, zoals een beperkte steekproefomvang en de mogelijkheid van vertekening door zelfrapportage. Toekomstig onderzoek zou baat hebben bij een representatievere steekproef en longitudinale ontwerpen om een dieper inzicht te verschaffen in deze dynamiek.Show less
Eerdere studies hebben aangetoond dat er een relatie is tussen kritiek van ouders op het kind en externaliserend gedrag bij het kind. Om de negatieve gevolgen van externaliserend gedrag te...Show moreEerdere studies hebben aangetoond dat er een relatie is tussen kritiek van ouders op het kind en externaliserend gedrag bij het kind. Om de negatieve gevolgen van externaliserend gedrag te voorkomen, is het belangrijk om de mechanismen erachter beter te begrijpen. Het doel van dit onderzoek is om te kijken of deze relatie daadwerkelijk bestaat en of een laag zelfbeeld deze relatie versterkt. In een cross-sectioneel onderzoek met 80 kinderen en hun ouder(s), werden ouderlijke kritiek, het externaliseren van de kinderen en het zelfbeeld van de kinderen gemeten aan de hand van vragenlijsten en een interactietaak. De resultaten toonden dat er geen relatie is tussen kritiek van de ouders en externaliserend gedrag van het kind. Ook versterkte een laag zelfbeeld deze relatie niet. Het blijft echter nog de vraag op welke manier deze drie variabelen met elkaar in verband staan en of factoren zoals het geslacht van het kind of verschillen tussen de ouders hier iets mee te maken hebben. Onderzoek hiernaar zou meer duidelijkheid geven rondom dit vraagstuk.Show less
Een setback is een tijdelijke terugval bij het streven naar een gedragsdoel. Onderzoek heeft aangetoond dat mensen regelmatig niet optimaal reageren op een terugval. Ondanks veel studies naar self...Show moreEen setback is een tijdelijke terugval bij het streven naar een gedragsdoel. Onderzoek heeft aangetoond dat mensen regelmatig niet optimaal reageren op een terugval. Ondanks veel studies naar self-efficacy en doeloriëntaties bij setbacks, ontbreekt het begrip van hoe deze factoren elkaar beïnvloeden in het specifieke geval van de drie deelconstructen van self-efficacy: taak self-efficacy, onderhoud self-efficacy en herstel self-efficacy. Dit onderzoek onderzocht de invloed van approach- en avoidance-doelen op deze deelconstructen bij mensen die een setback hebben ervaren. Met behulp van een online vragenlijst over gedragsdoelen op het gebied van voeding, alcohol, nicotine, fysieke activiteit, schermtijd, gelduitgave en tijd voor hobby’s of ontspanning, zijn de participanten gevraagd naar hun gedragsdoelen en de setbacks die zij hebben ervaren. De respondenten (N=152) waren tussen de 17-30 jaar en streefden minstens een van deze gedragsdoelen na. Drie afzonderlijke t-testen vergeleken de deelconstructen van self-efficacy tussen approach- en avoidance-doelen. Resultaten toonden aan dat deelnemers met een approach-doel een hogere taak en onderhoud self-efficacy hadden na een setback dan degenen met een avoidance-doel. Herstel self-efficacy werd niet beïnvloed door doeloriëntatie en had een lagere correlatie met taak en onderhoud self-efficacy. De relatie tussen doeloriëntatie en de deelconstructen van self-efficacy bleek daarmee niet eenduidig. Mogelijke verklaringen voor deze bevindingen kunnen liggen bij individuele verschillen en andere psychologische mechanismen die niet zijn onderzocht in deze studie. Deze bevindingen kunnen worden gebruikt voor het ontwikkelen van effectievere interventies. Daarnaast benadrukken deze bevindingen het belang van verder onderzoek naar de afzonderlijke deelconstructen van self-efficacy en hun relatie bij setbacks.Show less
Het doel van dit experimentele scriptie onderzoek was om het effect van de verwachtings-optimalisatie tool op de verwachte omgang met pijn tijdens de bevalling te onderzoeken. Met de verwachtings...Show moreHet doel van dit experimentele scriptie onderzoek was om het effect van de verwachtings-optimalisatie tool op de verwachte omgang met pijn tijdens de bevalling te onderzoeken. Met de verwachtings-optimalisatie tool vormen vrouwen positieve, maar realistische verwachtingen. Verwachtingen zijn belangrijk, aangezien het voldoen aan eerdere verwachtingen een positieve ervaring van de bevalling creëert. Dit is essentieel omdat een negatieve bevallingservaring één van de grootste uitdagingen in de zorg is. Het overkoepelende pilotonderzoek wil de algemene bevallingservaringen verbeteren door met verwachtingen de effectiviteit van pijnbehandelingen te vergroten. Voor een positieve bevallingservaring is effectief omgaan met pijn cruciaal. In dit scriptie onderzoek waren er twee hypotheses, namelijk dat respondenten na het doorlopen van de tool een betere verwachte omgang met pijn verwachten en dat dit effect versterkt werd door een hoge zelfeffectiviteit. De steekproef (N = 32) bestond uit vrouwen met zwangerschapsplannen binnen vijf jaar, willekeurig verdeeld over een interventie- (n = 16) en een controlegroep (n = 16). De interventiegroep voltooide de tool, terwijl de controlegroep enkel het geboorteplan invulde in Qualitrics. Data-analyse werd uitgevoerd middels een onafhankelijke t-toets en Hayes’ PROCESS-macro. De resultaten toonden geen significant effect van de tool op de verwachte omgang met pijn (d = 0,40 ), noch een interactie-effect in de moderatieanalyse (b = - 0,07 ). Ondanks dat de hypothesen niet werden bevestigd, vormt dit onderzoek een eerste stap in de ontwikkeling van interventies gericht op het cultiveren van positieve, realistische verwachtingen om de bevallingservaring te verbeteren en in het begrijpen wat voor rol zelfeffectiviteit speelt.Show less
Functioneren is een belangrijk concept in de zorg, maar dit wordt nog niet uitgevraagd als single item vraag in gezondheidsmonitors, zoals dat bij ervaren gezondheid gebeurt. De verwachte stijgende...Show moreFunctioneren is een belangrijk concept in de zorg, maar dit wordt nog niet uitgevraagd als single item vraag in gezondheidsmonitors, zoals dat bij ervaren gezondheid gebeurt. De verwachte stijgende prevalentie van ouderdomsziektes door vergrijzing levert een behoefte aan een oplossing voor de hoge werkdruk bij zorgpersoneel en single item vragen verminderen werklast bij zorgpersoneel en patiënt. Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of ervaren functioneren en ervaren gezondheid twee verschillende constructen zijn. De hypothese was dat dit twee verschillende constructen zouden zijn. Deze zouden naast elkaar uitgevraagd kunnen worden in gezondheidsmonitors en gezondheidsevaluatielijsten in de zorg om aanvullende informatie te geven over kwaliteit van leven en welzijn van een patiënt. Uit verschillende bestaande gezondheidsmonitors is een vragenlijst samengesteld. Hieraan zijn items over demografische kenmerken en de ervaren gezondheid en zelf ontworpen ervaren functioneren vraag toegevoegd. De vragenlijst bestond uit 47 vragen en is verspreid via sociale media. De dataset bestond uit 281 respondenten, waarvan 42,3 % man, 55,9% vrouw en 1,1% non-binair. 65,5% van de respondenten had geen ervaring met een langdurige ziekte, 22,8 % met één langdurige ziekte en 11,7% met twee of meer langdurige ziekten. De correlaties tussen drie van vijf items van de EQ-5D5L (mobiliteit, pijn/ongemak en angst/somberheid) en ervaren functioneren waren significant verschillend met de correlaties tussen de items en de ervaren gezondheid vraag. Ook de EQ-VAS correleerde significant verschillend. Hoewel ervaren functioneren en ervaren gezondheid niet significant verschillend correleerden op elk item van de EQ-5D5L, reageerden ze niet identiek. Dit kan een aanwijzing zijn dat ervaren functioneren en ervaren gezondheid twee verschillende constructen zijn. Er is meer onderzoek nodig naar de domeinen waarop ervaren functioneren en ervaren gezondheid wel dan niet verschillen.Show less
This study investigates the relationship between rejection sensitivity and social feedback learning rate. Rejection sensitivity is an aspect of social anxiety disorder which is especially prevalent...Show moreThis study investigates the relationship between rejection sensitivity and social feedback learning rate. Rejection sensitivity is an aspect of social anxiety disorder which is especially prevalent in adolescents. SAD has a significant relationship with social feedback learning rate and this study aims to go a step further and research whether rejection sensitivity is a leading factor in this relationship. Participants fill in the Liebowitz Social Anxiety Scale as well as the Children’s Rejection Sensitivity Questionnaire. Afterwards they will do a speech task which includes a public speaking section and is judged by confederate judges who will rate them on their performance. The participants rate themselves before and after the feedback from the judges. The difference between individual’s rating before and after the feedback will be measured and this will form the basis of our data for analysis. During the analysis a correlational relationship will be analyzed between rejection sensitivity, its sub measures and social feedback learning rate. The hypothesis of the study is that individuals with higher rejection sensitivity score will have higher negative social feedback learning rates. Results show no significant relationship between the variables.Show less
Prior research indicates a positive correlation between affective empathy, encompassing both empathic concern and personal distress, and anxiety. Empathic concern is associated with pro-social...Show morePrior research indicates a positive correlation between affective empathy, encompassing both empathic concern and personal distress, and anxiety. Empathic concern is associated with pro-social behaviours, whereas personal distress is linked to avoidant behaviours. However little research has been done in a parental sample. This study explores whether empathic concern might mediate the relationship between parental anxiety and parental bonding. Parental bonding is the expected behavioural outcome of empathy and encompasses supportive parenting behaviours. Using data from the RE-PAIR study, a mediation analysis via regression was conducted. The sample consisted of 143 parents and their (adolescent) child. The parental bonding was measured through a questionnaire that the child had to fill in about their parents after the reminiscence task (REM). The REM was conducted in the lab, the task entailed that the child had to talk about an emotional event. Results showed that there was no mediating effect, though anxiety did seem to correlate significantly with empathic concern (β = 0.20, p = 0.01). There was no correlation found between anxiety and parental bonding or between empathic concern and parental bonding. This suggests that higher empathic concern does not necessarily translate into perceived supportive parenting behaviours. This may indicate issues in the communication of expressing empathy. Perhaps, family therapies or a training focusing on emotional communication could be beneficial. Future research could focus on conducting multiple lab measures in order to take out more situational variables.Show less
Measurement invariance of the Social Interaction Anxiety Scale (SIAS) was examined in secondary samples of young adults and adults from China and the USA. Confirmatory factor analysis found that a...Show moreMeasurement invariance of the Social Interaction Anxiety Scale (SIAS) was examined in secondary samples of young adults and adults from China and the USA. Confirmatory factor analysis found that a unidimensional structure of the SIAS, in which its three reverse- coded items were removed (S-SIAS), showed the best fit for both samples. Subsequently, this model was used in a hierarchical multi-group confirmatory factor analysis (MGCFA). The results of the MGCFA support the S-SIAS’ configural and metric invariance across these two countries. This is an indication of the S-SIAS being a unidimensional measure of social interaction anxiety in the USA and China. However, the results indicate the presence of only partial scalar invariance. Therefore, it is likely that individuals from these cultures interpret certain items of the SIAS differently, which complicates direct comparisons across these groups. What this implies for past and current research comparing individuals from these cultures, in terms of social anxiety, as well as implications for future research, are explored further.Show less
Uit onderzoek is al gebleken dat mensen met een lage sociaaleconomische status (SES) minder informatiezoekend gedrag vertonen ten opzichte van mensen met een hoge SES. Daarnaast gaan mensen,...Show moreUit onderzoek is al gebleken dat mensen met een lage sociaaleconomische status (SES) minder informatiezoekend gedrag vertonen ten opzichte van mensen met een hoge SES. Daarnaast gaan mensen, ongeacht hun SES, meer op zoek naar positieve informatie dan naar negatieve informatie. In hoeverre SES minder informatiezoekend gedrag vertoont voor specifieke informatie is onduidelijk. In dit paper werd onderzocht of de SES variabelen inkomen en opleiding invloed hebben op informatiezoekend gedrag én of dit afhankelijk is van de valentie van de informatie, positief of negatief. Om deze hoofdeffecten en het interactie effect van SES en valentie te onderzoeken hebben de participanten (N = 130) een informatie zoektaak uitgevoerd, waarin de valentie (positief, negatief) van informatie werd gemanipuleerd en een vragenlijsten ingevuld over inkomen en opleiding. De resultaten toonden een hoofdeffect van valentie aan, waarbij participanten een hogere motivatie hadden voor positieve informatie in vergelijking met negatieve informatie. De hoofdeffecten van SES waren niet significant. De interactie tussen valentie en SES inkomen, en valentie en SES opleiding waren ook niet significant. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de valentie van informatie invloed heeft op het informatiezoekend gedrag van mensen, maar dat SES geen invloed heeft op het informatiezoekend gedrag van mensen. Echter is er in dit onderzoek niet naar een breed scala aan SES variabelen gekeken, alleen naar inkomen en opleiding. In dit onderzoek is er alleen gekeken naar informatiezoekend gedrag in een financiële context, terwijl veel van het huidige bewijs in de medische context is gevonden.Show less
Met de vergrijzing van de bevolking groeit ook het belang van een vroege en nauwkeurige diagnose van neurodegeneratieve aandoeningen zoals de ziekte van Alzheimer (AD). Dit onderzoek richt zich...Show moreMet de vergrijzing van de bevolking groeit ook het belang van een vroege en nauwkeurige diagnose van neurodegeneratieve aandoeningen zoals de ziekte van Alzheimer (AD). Dit onderzoek richt zich specifiek op het verkennen van de verschillen tussen twee vormen van AD, namelijk Early-Onset Alzheimer's Disease (EOAD) en Late-Onset Alzheimer's Disease (LOAD), met als doel het verbeteren van classificatiemodellen. We hebben vier classificatiemodellen ontworpen, elk gericht op specifieke hersengebieden die mogelijk atrofie vertonen, met Model 1 en 2 gericht op respectievelijk LOAD en EOAD, Model 3 als een gecombineerd model en Model 4 dat de algehele hersenatrofie omvat. Deze modellen zijn geanalyseerd aan de hand van Area Under the Curve (AUC) en zijn ontwikkeld met behulp van logistische regressie en LASSO om de meest relevante variabelen te selecteren. Onze bevindingen suggereren dat EOAD en LOAD verschillende neuropathologische patronen vertonen, waarbij EOAD mogelijk wordt gekenmerkt door specifiekere neuropathogenese patronen, terwijl LOAD meer uniforme hersenveranderingen vertoont. Model 3, dat specifieke hersengebieden combineerde, presteerde het beste bij het classificeren van beide groepen, terwijl Model 4, dat alle hersengebieden omvatte, een lagere classificatie-accuratesse vertoonde voor EOAD. Deze resultaten benadrukken dat AD patiënten geen homogene groep zijn en benadrukken het belang van gedifferentieerde diagnostische benaderingen om rekening te houden met de heterogeniteit binnen deze aandoening.Show less
Prosocial behavior, defined as any action taken to benefit another, has maintained persistent interest in regarding its intricate relationship with loneliness and apathy. Loneliness, conceptualized...Show moreProsocial behavior, defined as any action taken to benefit another, has maintained persistent interest in regarding its intricate relationship with loneliness and apathy. Loneliness, conceptualized as a subjective feeling of social isolation is often found comorbid with apathy; one’s reduced motivation to put in effort for others’ benefit relative to one’s own benefit. Although all three variables demonstrate a relationship to one another, research remains scarce regarding their shared impact. However, findings show a positive influence of prosocial behaviors on social connections, consequently decreasing experiences of isolation as well as apathy. This investigation aims to uncover the potential mediating effect of prosocial behavior on the bidirectional relationship of loneliness and apathy. To fill the gap in the literature, assessing both models helps highlight intervention approaches aiming to effectively break the cycle – ultimately improving well-being. Higher levels of loneliness are expected to indicate higher levels of apathy, whereas prosocial behaviors may mediate and limit the negative affect. Ultimately, it is also expected higher levels of apathy lead to higher levels of loneliness, with prosocial behavior possibly mitigating this negative affect. 287 participants underwent a behavioral task assessing their prosocial tendencies, as well as questionnaires measuring their level of loneliness and apathy. Both mediation analyses revealed a significant total effect between the variables. This was indicative of a negligible mediating role of prosocial acts. These results underline the specific gaps left for future research, ranging from exploring the nuanced relationships and contextual factors involved affecting the constructs over time.Show less
Steun die vanuit ouders wordt ontvangen blijkt uit onderzoek negatief samen te hangen met depressie symptomen in adolescenten. Uit onderzoek blijkt daarnaast dat adolescenten die lage steun vanuit...Show moreSteun die vanuit ouders wordt ontvangen blijkt uit onderzoek negatief samen te hangen met depressie symptomen in adolescenten. Uit onderzoek blijkt daarnaast dat adolescenten die lage steun vanuit ouders, maar hoge steun vanuit vrienden ontvangen, meer depressie symptomen laten zien dan adolescenten die vanuit beide groepen lage steun ontvangen. In dit cross-sectionele onderzoek is gekeken of dit effect ook te vinden is in een gedeeltelijk klinische steekproef. Gezonde (N = 80) en depressieve adolescenten (N = 35) voerden een gesprek met hun ouders over een emotionele gebeurtenis. Hierna werd de steun vanuit de ouders tijdens het gesprek beoordeeld door de adolescenten. Deze steun vanuit ouders was negatief gecorreleerd met depressie symptomen bij de adolescenten. Steun vanuit vrienden bleek deze negatieve relatie niet significant te beïnvloeden. Er zal meer onderzoek gedaan moeten worden in welke context steun vanuit vrienden wel of niet deze relatie tussen steun vanuit ouders en depressie beïnvloedt.Show less
Gezonder eten: een doel dat velen van ons nastreven, maar vaak lukt het niet dit gedrag vol te houden. Op dat moment vindt er een terugval plaats, ook wel een setback genoemd. Na het ervaren van...Show moreGezonder eten: een doel dat velen van ons nastreven, maar vaak lukt het niet dit gedrag vol te houden. Op dat moment vindt er een terugval plaats, ook wel een setback genoemd. Na het ervaren van een setback wordt het moeilijker een gedragsdoel vol te houden. Deze studie onderzoekt waarom dit moeilijk wordt door de relatie tussen de ervaren setbacks tijdens het volgen van een dieet en maintenance self-efficacy te analyseren, met subjectief succes als mogelijke mediator. Met een online vragenlijst (N= 74) zijn de ervaren setbacks, maintenance self-efficacy en subjectief succes uitgevraagd. De vragenlijst had een cross-sectioneel, between-subjects design. De antwoorden op de vragenlijst zijn geanalyseerd met lineaire regressieanalyses en met een mediatie analyse. De resultaten lieten een significante negatieve relatie zien tussen de ervaren setbacks en maintenance self-efficacy. De relatie tussen de ervaren setbacks en subjectief succes was significant negatief, maar de relatie tussen subjectief succes en maintenance self-efficacy was niet significant. Echter, de resultaten lieten zien dat de ervaren setbacks weldegelijk negatief gerelateerd waren aan maintenance self-efficacy, en dat subjectief succes een negatieve mediërende rol in deze relatie kan hebben. Samengevat, de resultaten suggereren dat de ervaren setbacks kunnen zorgen voor een afname in maintenance self-efficacy en subjectief succes, wat weer zou kunnen leiden tot een toename in het ervaren van setbacks. Deze resultaten hebben gezorgd voor nieuwe inzichten, maar meer onderzoek is nodig naar andere mediërende factoren zoals recovery self-efficacy om het setback effect beter te kunnen begrijpen.Show less