A number of features of the morphosyntactic alignment systems of Indo-European languages suggest that an early stage of the Proto-Indo-European language (PIE) originally had an ergative case...Show moreA number of features of the morphosyntactic alignment systems of Indo-European languages suggest that an early stage of the Proto-Indo-European language (PIE) originally had an ergative case-marking system. Opponents of this hypothesis have said that this reconstruction of PIE is typologically impossible, since it does not follow the allegedly universal Silverstein hierarchy, and that PIE thus cannot have been ergative. A concept related to the theory, which may solve the problem that Silverstein’s hierarchy poses, is the hypothesis that this stage of (pre-)PIE had a ‘gap’ in its alignment system: i.e. neuter nouns could not be used as agents of transitive verbs. In my thesis, I weigh the pre-PIE ergativity hypothesis and the ‘neuter agent gap’ against typological data regarding alignment systems and their diachronic development, to see if opponents’ arguments are valid and whether an ergative system and a neuter agent gap can be reconstructed to account for the case-marking systems found in Indo-European languages. I argue that the reconstructed alignment system does not violate Silverstein’s hierarchy, and that an earlier stage of PIE had an ergative system in both common and neuter nouns. Then, I argue that it is not necessary to assume a ‘neuter agent gap’, although a semantic dispreference for neuter agents does help to explain the development of alignment in the Anatolian languages. I then discuss two different hypotheses on what shape the neuter ergative ending may have had, and I will propose for both of them a diachronic pathway along which the Indo-European alignment system may have developed.Show less
Ondanks dat het vaststaat dat het Anatolisch binnen de Indo-Europese taalfamilie valt, zijn er belangrijke verschillen tussen het Anatolisch en de Kern-IE-talen. Een voorbeeld hiervan is een...Show moreOndanks dat het vaststaat dat het Anatolisch binnen de Indo-Europese taalfamilie valt, zijn er belangrijke verschillen tussen het Anatolisch en de Kern-IE-talen. Een voorbeeld hiervan is een verschil in het aantal geslachten. Het Anatolisch heeft twee geslachten, commune en onzijdig, terwijl de klassieke Kern-IE-talen drie geslachten laten zien, mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Op basis van onder andere dit verschil zijn er taalwetenschappers die denken dat het Anatolisch eerder dan de andere taalfamilies is afgescheiden van het PIE. In deze zogenaamde Indo-Hittitische hypothese hebben de Kern-IE-talen gezamenlijke innovaties ondergaan. Eén van deze innovaties is het vrouwelijk geslacht. Het PIE had volgens deze hypothese dus geen vrouwelijk geslacht. De klassieke hypothese stelt daarentegen dat het Anatolisch tegelijkertijd met de andere taalfamilies is afgescheiden. Het PIE had wel een vrouwelijk geslacht. Dit geslacht is later weggevallen in het Anatolisch. Het verschil in geslacht dient binnen deze discussie een belangrijke rol, omdat geslacht binnen de morfologie valt en omdat het bij de Indo-Hittitische hypothese om een gezamenlijke innovatie gaat. Omdat geslacht zo belangrijk is binnen deze discussie, luidde mijn hoofdvraag als volgt: Is het ontbreken van het vrouwelijke geslacht in het Anatolisch terug te voeren op een Indo-Europees stadium of is het vrouwelijk geslacht oorspronkelijk en in het Anatolisch weggevallen? Om deze vraag te beantwoorden, heb ik de Agreement Hierarchy van Corbett (1979) toegepast op de vraag of het Anatolisch ooit een vrouwelijk geslacht zou kunnen hebben gehad. Deze hiërarchie laat zien welke onderdelen van een taal het meest gevoelig en welke onderdelen het minst gevoelig zijn voor geslachtsverlies. Nomina zijn niet opgenomen, omdat markering op nomina nog geen congruentie laat zien. Congruentie is essentieel voor het bestaan van een geslachtssysteem. In deze hiërarchie is het nominale geslacht het meest gevoelig voor geslachtsverlies en het pronominale geslacht minst gevoelig. Voor dit onderzoek is daarom het pronominale geslacht het belangrijkst. Immers, de onderdelen van een taal die het minst gevoelig zijn voor geslachtsverlies, laten het langst een oorspronkelijk geslacht zien. Vervolgens heb ik de Agreement Hierarchy toegepast op de situatie in het Anatolisch, beginnend met het nominale geslacht. Ondanks dat deze vorm van geslacht minder relevant is dan het pronominale geslacht, is deze vorm in de literatuur het meest besproken. Eventuele geslachtsmarkering op het nomen is irrelevant, omdat dit geen congruentie met andere delen van de zin laat zien. Bij de aanwijzende voornaamwoorden was geen spoor van het vrouwelijke geslacht te vinden. Bij de bijvoeglijke naamwoorden is de meeste discussie gevoerd. Starke (1982) stelde namelijk de relatie voor tussen het i-motionsuffix van het Anatolisch met het vrouwelijk markerende suffix *-ih2/-ieh2 van de Kern-IE-talen. Dit i-motionsuffix verschijnt verplicht in het Luwisch, Lycisch en Lydisch bij veel bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden in de nominativus en accusativus, maar alleen als ze in het commune geslacht staan. Oettinger (1987) liet vervolgens zien dat zowel het i-motionsuffix als *-ih2/-ieh2 de themavocaal vervangen en Melchert (1990) toonde daarna aan dat de distributie van deze suffixen tussen thematische en athematische stammen vrijwel overeenkomt. Ondanks deze argumenten, acht ik echter het scenario van Rieken heel waarschijnlijk. In dit scenario is het i-motionsuffix niet gerelateerd aan het vrouwelijke suffix *-ih2/-ieh2 in de Kern-IE-talen, maar is de beperkte distributie van het i-motionsuffix een gevolg van analogische processen binnen de i-adjectieven. Het paradigma dat volgde uit deze processen heeft zich vervolgens uitgebreid over de andere thematische adjectieven. Dit suffix kan dus niet als relict van het vrouwelijk geslacht worden beschouwd. Wat echter essentieel is, is dat het pronominale geslacht geen enkel spoor heeft van een vrouwelijk geslacht. In de talen van de wereld is dit juist de categorie, waarin relicten van geslachten te vinden zouden moeten zijn. Bij de persoonlijke pronomina is er beargumenteerd dat de mannelijke en vrouwelijke uitgangen fonologisch zijn samengevallen. Maar Lycische data laten zien dat de mannelijke en vrouwelijke uitgangen een andere vorm moeten hebben gehad in het Proto-Anatolisch. Vandaar dat ik de Indo-Hittitische hypothese aanhang en denk dat het PIE geen vrouwelijk geslacht bezat. Ik denk dat de Kern-IE-talen gezamenlijk het vrouwelijk geslacht ontwikkeld hebben.Show less
The thesis discusses the velar graphemes in Hittite, commonly transliterated as KA, GA and QA. It is normally assumed that these graphemes can be used interchangeably. However, it is argued that...Show moreThe thesis discusses the velar graphemes in Hittite, commonly transliterated as KA, GA and QA. It is normally assumed that these graphemes can be used interchangeably. However, it is argued that this is clearly not the case. The thesis then tries to show in which environments the different graphemes are used and how the use can be motivated phonologically.Show less