Coproductie is de laatste decennia steeds belangrijker geworden bij het uitvoeren van publieke diensten. Een van die manieren van coproductie is in de vorm van buurtpreventieteams. In...Show moreCoproductie is de laatste decennia steeds belangrijker geworden bij het uitvoeren van publieke diensten. Een van die manieren van coproductie is in de vorm van buurtpreventieteams. In buurtpreventieteams werken burgers samen met de politie om de veiligheid en leefbaarheid van een gebied te verbeteren. Dit onderzoek tracht een hiaat in de literatuur op te vullen en gaat op zoek naar empirisch bewijs voor de theorieën met betrekking tot de relatie tussen coproductie en vertrouwen . De onderzoeksvraag die dit onderzoek leidt is: Hoe beïnvloed coproductie door middel van buurtpreventieteams het vertrouwen in het lokale politieapparaat bij de aan het buurtpreventieteam deelnemende burgers? Hier wordt getracht een antwoord op te krijgen door verschillende semi-gestructureerde interviews te houden in een buurtpreventieteam in de wijk Vreewijk in Rotterdam-zuid. Er wordt gezocht naar drie vertrouwen opbouwende mechanismen, het verkrijgen van inzicht in kwaliteit, het creëren van een vertrouwensnetwerk en het verhogen van self-efficacy. De samenwerking tussen politie en het buurtpreventieteam is minder intensief als van te voren verwacht. Van deze drie mechanismen is enkel het verhogen van self-efficacy teruggevonden. Echter, de vertrouwensniveaus in het lokale politieapparaat zijn door het werk in het buurtpreventieteam niet hoger geworden. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat in ieder geval in de wijk vreewijk de coproductie in de vorm van buurtpreventieteams niet bijdraagt aan het vertrouwen in het lokale politieapparaat.Show less
De afgelopen jaren zijn UN Climate Conferences steeds in het nieuws. De strijd tegen klimaatverandering vraagt een enorme inspanning en hierbij is een essentiële rol weggelegd voor de burger. De...Show moreDe afgelopen jaren zijn UN Climate Conferences steeds in het nieuws. De strijd tegen klimaatverandering vraagt een enorme inspanning en hierbij is een essentiële rol weggelegd voor de burger. De vraag is of deze essentiële rol ook weergegeven is in de communicatie van UN Climate Conferences. De communicatie over de rol van de burger in oproepen tot actie tegen klimaatverandering wordt onderzocht door antwoord te geven op de vraag: hoe is de wijze waarop op UN Climate Conferences wordt gesproken over de rol van burgers in oproepen tot actie tegen klimaatverandering veranderd sinds 2011? Het onderzoek dat volgt is een inductief, exploratief onderzoek. Door middel van een sleepnet van zoektermen worden de actierapporten van UN Climate Conferences van 2011 tot 2021 doorgezocht. De gevonden data wordt beschreven en geanalyseerd door middel van een discourse analysis. Er bestaat veel literatuur over actief burgerschap en de rollen van actieve burgers. Actief burgerschap wordt het beïnvloeden van beleid en uitvoering bedoeld en wordt gekenmerkt door vertrouwen in en een kritische, maar welwillende houding tegenover de overheid. Zowel Verhoeven (2004) als Soma et al. (2016) definiëren vier rollen van burgers. Verhoeven (2004) identificeert een van zijn rollen als een passieve burgerrol, de rol van toeschouwer. De andere rollen zijn actief, namelijk de rollen toezichthouder, coproducent en burgerbeheerder. Soma et al. (2016) identificeren de vier actieve rollen micro-level strategist, macro-level strategist, micro-level coöperator en macro-level coöperator. Uit de media, webpagina’s van overheden en opgerichte burgerlobbyorganisaties komt naar voren dat er een inzicht is van het belang van het betrekken van burgers bij de strijd tegen klimaatverandering. Uit onderzoek blijkt ook dat het nut heeft om de burger te betrekken, maar dat communicatie daarbij van belang is. De verwachting vanuit de literatuur is dat het belang van het betrekken van burgers bij de strijd tegen klimaatverandering en de verschillende rollen die ze daarbij kunnen aannemen, ook terugkomt in de communicatie over de rol van de burgers bij oproepen tot actie tegen klimaatverandering in actierapporten van UN Climate Conferences. Uit de bevindingen en analyse wordt duidelijk dat er een trend is richting het meer betrekken van de maatschappij op meer beleidsgebieden. Dit moet gebeuren door steeds meer communicatiemiddelen te gebruiken. De maatschappij veranderd van een van de stakeholders die bewogen moet worden in 2011 naar een belangrijke stakeholder en een actor die betrokken dient te worden bij het gehele proces van beleidsformulering en -implementatie in 2021. Deze trend laat zien dat het belang van het betrekken van burgers ook bij internationale klimaatbeleidsmakers is doorgedrongen. Het betekent een schaalvergroting voor burgerparticipatie en is een uitkomst die veel aanknopingspunten bied voor verder onderzoek.Show less
Dit onderzoek richt zich op de mechanismen die het verband tussen burgerparticipatie en het draagvlak voor beleid kunnen verklaren. Specifiek wordt er gekeken naar het beleid rond de komst van...Show moreDit onderzoek richt zich op de mechanismen die het verband tussen burgerparticipatie en het draagvlak voor beleid kunnen verklaren. Specifiek wordt er gekeken naar het beleid rond de komst van asielzoekersopvang in het dorp Paterswolde. Uit de literatuur blijkt dat er een positief verband tussen de concepten burgerparticipatie en draagvlak bestaat: het betrekken van burgers bij de vormgeving van beleid leidt over het algemeen tot een hoger draagvlak voor dit beleid. In dit onderzoek zijn vier belanghebbende burgers bij het beleid rondom de komst van asielopvang in Paterswolde geïnterviewd over hun ervaring met burgerparticipatie en hun houding ten opzichte van het beleid. De resultaten van de analyse wijzen erop dat het verband tussen participatie en draagvlak waarschijnlijk vooral bestaat wanneer burgers hun input ook daadwerkelijk herkennen tijdens het beleidsvormingsproces en doordat zij het proces als democratisch waarderen. In de onderzochte casus werden burgers volgens het openbaar bestuur betrokken, maar de geïnterviewde burgers gaven aan dat dit schijn was en dat zij geen daadwerkelijk invloed hadden. Het gevoel dat hun input niet werd meegenomen en het gegeven dat zij het proces als niet-democratisch waardeerden, had een negatieve invloed op de mate van draagvlak voor het beleid van het lokale bestuur. Hierbij komt ook een extra inzicht om de hoek kijken: wanneer burgers de verwachting hebben dat burgerparticipatie leidt tot invloed op het beleid, maar deze verwachting niet wordt waargemaakt, kan de teleurstelling en frustratie die dit meebrengt mogelijk een negatieve invloed op het draagvlak hebben.Show less
Over op wat voor manier boundary spanning kwaliteiten via sociaal kapitaal effect hebben op de duurzaamheid van een right to challenge initiatief in Nederland.
Dit onderzoek gaat over hoe gemeentelijke professionals aankijken tegen het concept democratische legitimiteit in het coproduceren van beleid met burgers, en hoe zij hun eigen rol zien in dit...Show moreDit onderzoek gaat over hoe gemeentelijke professionals aankijken tegen het concept democratische legitimiteit in het coproduceren van beleid met burgers, en hoe zij hun eigen rol zien in dit proces. Gemeentes gaan steeds meer op zoek naar samenwerking met burgers – de doelgroep – in het vormgeven en uitvoeren van beleid, om op een efficiënte en effectieve manier te kunnen besturen. Er zijn met deze ontwikkeling veel vragen ontstaan omtrent de democratische legitimiteit van de nieuwe en directere vorm van samenwerken met (groepen) burgers, genaamd ‘coproductie’. Coproductie wordt beschouwd als de gezamenlijke ontwikkeling van beleidsoplossingen tussen gemeente en burgers (Leyenaar, 2009, p.10). Democratische legitimiteit gaat over draagvlak voor beleid, maar bijvoorbeeld ook over de rechtvaardiging van beslissingen van overheidsinstanties en de controleerbaarheid van deze instanties door burgers (Eshuis & Edwards, 2013, p1070-1071). Omdat er in het nastreven van democratische legitimiteit in coproductieprocessen vaak tegenstrijdigheden zijn tussen elementen als participatie en representatie (van burgers) en participatie en verantwoording over beleid, zoekt dit onderzoek uit hoe gemeentelijke professionals tegen democratische legitimiteit aankijken, en welke rol zij aan zichzelf toekennen in het coproductieproces met burgers. Dit laatste is belangrijk omdat gemeentelijke professionals nog altijd doorslaggevende keuzes maken omtrent beleid. Wanneer beleid niet aansluit op de wensen van burgers kan dit de uitval van coproductieprocessen veroorzaken en de positie van de kwetsbare burgers verergeren. Q-methodologie is toegepast om met behulp van vooraf geformuleerde stellingen de verschillende visies van onderzochte respondenten te ontdekken, met als resultaat twee prominente discoursen (visies). De ontdekte discoursen, ‘De optimistische professional aan het roer’ en ‘De waakzame professional aan het roer’, staan respectievelijk voor een positieve en wat meer kritische houding jegens de rol van burgers in coproductieprocessen, met de redenering dat burgers de efficiëntie en effectiviteit van het proces kunnen belemmeren. Beide visies pleiten ondanks hun verschillen voor een intensieve sturingsrol van de gemeente, waarschijnlijk vanuit de angst dat wanneer zij als professionals te veel beslissingsbevoegdheid wegleggen bij groepen burgers, zij controle verliezen over het verloop en de uitkomst van het coproductieproces en daarmee het risico lopen dat er weinig terecht komt van efficiënte en effectieve beleidsontwikkeling. Zij moeten dan verantwoording afleggen over beleid waar zij weinig aan hebben bijgedragen en wat misschien niet eens werkt.Show less
Samenwerken is een challenge. Gemeenten hebben een wens tot meer Right to Challenge (RtC). RtC houdt in dat een buurt of wijk het recht krijgt om lokale voorzieningen en taken van de gemeente te...Show moreSamenwerken is een challenge. Gemeenten hebben een wens tot meer Right to Challenge (RtC). RtC houdt in dat een buurt of wijk het recht krijgt om lokale voorzieningen en taken van de gemeente te challengen als zij denken dit zelf anders en beter te kunnen organiseren. Om dit te bewerkstelligen moet een gemeente inwoners ondersteunen en begeleiden die de challenge aangaan. Dit lukt echter niet in alle gevallen en dat zou wel eens kunnen liggen aan de rol die de professional aanneemt. Vanuit deze constatering is een onderzoek gestart naar de verschillende rollen van de professionals die direct betrokken zijn bij bewonersinitiatieven ontstaan via RtC. Deze studie is deductief. Dit betekent dat er gebruik is gemaakt van rollen opgesteld vanuit een eerder onderzoek van Vanleene, Voets & Verschuere (2017). Zij onderzochten drie mogelijke effecten die coproductie tussen inwoners en overheid kan opleveren als inclusie, versterking positie inwoners en billijkheid van de voordelen van coproductie tussen overheid en inwoners. Het onderzoek laat zien dat de professionals, in dit geval opbouwwerkers, een positieve bijdrage kunnen leveren op bovenstaande elementen van coproductie als zij een bepaalde rol aannemen, namelijk de rol van vriend, leider, bemiddelaar en vertegenwoordiger. In het huidige onderzoek is getoetst op welke wijze de vier rollen invloed hebben op de samenwerking met RtC. Dit is gedaan door zowel de professional als de inwoner betrokken bij vier challenges in de gemeente Rotterdam te interviewen. Vervolgens in de resultaten te omschrijven welke rollen zichtbaar zijn. In de conclusie te bepalen of het mechanisme, de rol van de ambtenaar heeft invloed op samenwerking, standhoudt. Daaruit blijkt dat samenwerken een uitdaging (challenge) blijft en dat de ene rol meer invloed heeft op samenwerken dan de ander.Show less
Beleidsmakers en politici willen coproductie inzetten bij het ontwikkelen van innovatieve publieke diensten die daadwerkelijk voldoen aan de behoeftes van burgers. Het lijkt alsof deze instrumenten...Show moreBeleidsmakers en politici willen coproductie inzetten bij het ontwikkelen van innovatieve publieke diensten die daadwerkelijk voldoen aan de behoeftes van burgers. Het lijkt alsof deze instrumenten worden gezien als een effectieve werkwijze om het vertrouwen van de burger te heroveren. Er ontbreken echter empirische studies die deze aanname bevestigen. De gewenste en verwachte effecten zijn onvoldoende onderzocht waardoor de verwachte effecten ideologisch van aard kunnen zijn en dit is deels terug te zien in de academische literatuur. Er wordt in de literatuur nog betrekkelijk weinig kritische noten gezet bij de aanname die stelt dat coproductie onder meer leidt tot het leveren van betere publieke diensten en dat dit vervolgens tot meer vertrouwen in de overheid zal leiden. Deze thesis richt zich op de effecten van coproductie, maar op een ander belangrijk en tot nu toe minder vaak beantwoord vraagstuk. Meer specifiek identificeert deze thesis het volgende gat in de literatuur dat de uitkomsten van coproductie onvoldoende zijn onderzocht. De focus ligt meer op of de vraag of coproductie leidt tot meer effectiviteit, efficiency, klanttevredenheid en burgerbetrokkenheid. Deze thesis zal het geheel aan kennis vergroten over de specifieke uitkomsten van coproductie en of dit de democratische kloof ook zal doen verkleinen. Om de geïdentificeerde wetenschappelijke gat te onderzoeken zijn de volgende twee verwachtingen opgesteld. De eerste verwachting in dit onderzoek is dat bij een slechte coördinatie en mismatch van de verwachtingen bij coproductie het vertrouwen van de burger in de overheid niet zal toenemen. De tweede verwachting is dat een lage mate van external political efficacy ertoe zal leiden dat het vertrouwen van de burger in de overheid niet zal toenemen. Om deze twee verwachtingen te testen in de praktijk zijn er 12 semigestructureerde interviews afgenomen bij twee diverse groepen in De Kleine Wereld en de Bloemenbuurt, te Amsterdam Noord. Er zijn zes interviews afgenomen bij burgers die wel hebben deelgenomen aan een coproductieproject en zes interviews bij burgers die niet hebben deelgenomen aan dit project. Krijgen burgers in toenemende mate vertrouwen in de overheid, zodra en nadat zij hebben deelgenomen aan een coproductieproject? De onderzoeksbevindingen die zijn voortgekomen uit de interviews tonen aan dat het vertrouwen in de gemeente Amsterdam niet is toegenomen als de burgers uit Amsterdam Noord gaan coproduceren. Uit de analyse is gebleken dat een gebrekkige transparantie in de genomen beslissingen, schaarse terugkoppeling van informatie richting de coproducerende burger en het competitie-element tijdens het coproductieproces leidde tot een slechte coördinatie van het coproductieproces, waardoor burgers tijdens een dergelijk proces vaak in het duister tastten. Hierdoor hebben de coproducerende burgers andere verwachtingen dan de gemeenteambtenaren uit Amsterdam die het proces aansturen. Coproducerende burgers krijgen voldoende gelegenheid om inspraak te leveren, maar krijgen in onvoldoende mate terugkoppeling over wat er met deze input is gebeurd. Hierdoor hebben de burgers een lage mate van political efficacy. De twee verwachtingen van dit onderzoek zijn aangenomen en er kan geconcludeerd worden dat na het deelnemen aan de coproductieproject het vertrouwen van de burgers in de gemeente Amsterdam niet is toegenomen. Er is sprake is van een slechte coördinatie van het coproductieproces, mismatch van verwachtingen tussen de coproducerende burgers en gemeenteambtenaren en onvoldoende terugkoppeling over de genomen beslissingen. Op basis van de beantwoording van de onderzoeksvraag zijn de volgende vijf aanbevelingen geformuleerd: 1. Stel een specifiek kader op met de doelen, taken, rolverdeling, transparantie en financiering, waardoor het coproductieproces voor alle deelnemende partijen duidelijk is. 2. Wees er van bewust dat de coproducerende burgers naast inspraak ook transparantie willen over de genomen beslissingen. 3. Wees er van bewust dat het competitie-element tijdens het coproductieproces de coproducerende burgers demotiveert. 4. Wees er van bewust dat coproductieprojecten leiden tot verwachtingen bij de coproducerende partijen. 5. Realiseer als gemeente dat maar een klein groep zal coproduceren.Show less
This thesis analyses the relationship between leadership and citizens’ motivation during processes of co-production. In particular, this research tries to test whether the transformational...Show moreThis thesis analyses the relationship between leadership and citizens’ motivation during processes of co-production. In particular, this research tries to test whether the transformational leadership of professionals have an influence on the motivation of citizens to stay engaged in processes of co-production. Each dimension of this particular style of leadership is analysed and is applied to the motivation of citizens in the context of co-production. This research aims to explain whether there exists a relationship between the transformative leadership style and a continued engaged motivation of citizens during processes of co-production.Show less
Vrijwel alle gemeenten in Nederland staan voor de opgave om de hoeveelheid huishoudelijk restafval per inwoner per jaar aanzienlijk te verminderen. De burgers spelen hierin een grote rol, aangezien...Show moreVrijwel alle gemeenten in Nederland staan voor de opgave om de hoeveelheid huishoudelijk restafval per inwoner per jaar aanzienlijk te verminderen. De burgers spelen hierin een grote rol, aangezien burgers veelal verantwoordelijk zijn voor het aanleveren en scheiden van hun huishoudelijk afval. Voor veel lokale overheden en overheidsorganisaties is het van belang om burgers te motiveren om bij te dragen aan dit coproductieproces. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen welke beleidsfactoren kunnen worden gebruikt om burgers te motiveren en in welke mate deze de motivatie beïnvloeden. Hierbij staat de volgende onderzoeksvraag centraal: “In welke mate motiveert de inzet van verschillende beleidsfactoren door lokale overheden burgers tot participatie in het coproductieproces van het scheiden van huishoudelijk afval?” In dit onderzoek is voor vier beleidsfactoren geanalyseerd hoe deze de motivatie bij burgers tot het scheiden van afval beïnvloeden, namelijk: 1. Gemak voor burgers 2. Communicatie 3. Training 4. Externe stimulatie De steekproef voor dit onderzoek bestaat uit 324 inwoners van de gemeente Nissewaard, waar de NV REINIS verantwoordelijk is voor de afvalverwerking. De variabelen voor de verschillende beleidsfactoren zijn gevormd naar beschikbare literatuur omtrent coproductie en het scheiden van afval en de praktijk van REINIS. Uit de analyse komt naar voren dat alle beleidsfactoren elementen bevatten die een significant gewicht hebben binnen de motivatie bij burgers om afval te scheiden. Hierbij komen enkele variabelen naar voren als belangrijke predictor, zoals de afstanden die burgers moeten afleggen naar afvalpunten, de mate waarin burgers zich betrokken voelen, de kennis van burgers over het scheiden van afval en de hoogte van de afvalstoffenheffing. Met al deze variabelen zal rekening gehouden moeten worden wanneer lokale overheden of overheidsorganisaties burgers willen motiveren tot het scheiden van afval. Specifiek voor de gemeente Nissewaard en REINIS blijkt de beleidsfactor communicatie een belangrijk punt waar verbetering behaald kan worden. Zo geven veel respondenten aan zich niet betrokken te voelen bij het coproductieproces en graag meer communicatie te willen ontvangen vanuit REINIS. Hier ligt voor REINIS veel ruimte om burgers te motiveren tot het scheiden van afval.Show less
In dit onderzoek is geprobeerd om inzicht te krijgen in de rol van beleidsjuristen in het omzettingsproces van de Richtlijn 2009/28/EG. Richtlijn 2009/28/EG is één van de vele...Show moreIn dit onderzoek is geprobeerd om inzicht te krijgen in de rol van beleidsjuristen in het omzettingsproces van de Richtlijn 2009/28/EG. Richtlijn 2009/28/EG is één van de vele hernieuwbaarheidsrichtlijnen van de Europese Unie die binnen de EU-lidstaten omgezet moet worden, zo ook in Nederland. Uit een onderzoek van Eurostat (2020) blijkt echter dat Nederland op het gebied van hernieuwbare energie het minst presterende EU-lidstaat is. Mogelijk is de omzetting van de Richtlijn 2009/28/EG hiervoor verantwoordelijk geweest. Binnen het omzettingsproces spelen beleidsjuristen een cruciale rol en het doel van dit onderzoek is dan ook om te onderzoeken hoe beleidsjuristen van het Ministerie van EZK dit omzettingsproces hebben beïnvloed en hiermee mogelijk de richting van de omzetting hebben bepaald. Hierbij wordt op twee onderdelen gelet, namelijk de kwaliteit en de snelheid van het omzetten. De onderzoeksvraag luidt: hoe hebben de rollen van de beleidsjuristen van het Ministerie van EZK de omzetting van de Europese Richtlijn 2009/28/EG beïnvloed? Om de rol van beleidsjuristen te onderzoeken is in het onderzoek gebruik gemaakt van een theoretische rollenverdeling van Mastenbroek (2017). Daarin worden drie verschillende rollen onderscheiden, namelijk translator, autonomous professional en integrating professional. Verwacht werd dat ieder van deze rollen op een bepaalde manier de kwaliteit en de snelheid van het omzetten van de richtlijn negatief zou beïnvloeden. Daarnaast werd verwacht dat onder de respondenten de integrating professional rol het vaakste voor zou komen, omdat dit een mengvorm is van de translator en autonomous professional rol. In totaal zijn vijf verschillende respondenten geïnterviewd: één beleidsjurist en vier experts. Aan de hand van de interviews werd duidelijk dat beleidsjuristen tot op zekere hoogte de mogelijkheid hebben om het omzettingsproces te beïnvloeden. Dit komt voornamelijk door een expertisevoordeel ten opzichte van de leidinggevende en het bestaan van een zogenoemd grijs gebied. Deze beïnvloeding is echter niet onbeperkt. Zo verschilt de beïnvloeding per richtlijn en zorgen andere beleidsmedewerkers en juristen ervoor dat die mogelijkheid tot beïnvloeding niet wordt misbruikt. Daarnaast werd duidelijk dat de omzetting van Richtlijn 2009/28/EG niet op een negatieve manier is beïnvloed door beleidsjuristen. Zo werd door de respondenten gesteld dat de omzetting geen onduidelijkheden en formuleringsfouten bevatten. Wel werd opgemerkt dat de omzetting niet heeft geleid tot het gewenste doel, namelijk het stimuleren van meer hernieuwbare energie in Nederland. Maar dit was niet het gevolg van de omzetting van beleidsjuristen. Zo gaven de respondenten aan dat dit was veroorzaakt door andere factoren, voornamelijk in de implementatiefase. In dit onderzoek is het echter niet gelukt om de specifieke rollen te koppelen aan de beïnvloeding van Richtlijn 2009/28/EG. Hiervoor zullen meer beleidsjuristen van het Ministerie van EZK, die betrokken waren bij de desbetreffende richtlijn geïnterviewd moeten worden. Voor vervolgonderzoek is het verstandig om dit onderzoek opnieuw uit te voeren, maar dan met meer beleidsjuristen van het Ministerie van EZK, die betrokken zijn geweest bij de omzetting van Richtlijn 2009/28/EG. Mogelijk is het ook een optie om een alternatief model te gebruiken in plaats van de theoretische rollenverdeling van Mastenbroek (2017). Zo kon dit model niet altijd antwoord bieden op vragen die werden gesteld in dit onderzoek. Tot slot kan ook vervolgonderzoek gedaan worden naar de fases rondom en tijdens de omzetting, waar politici, stakeholders en uitvoeringsambtenaren een belangrijke rol spelen. Dit onderzoek kan vervolgens weer gecombineerd worden met ander onderzoek naar de rol van beleidsjuristen in het omzettingsproces.Show less