In de afgelopen decennia is het aantal burgers met psychologisch leed flink toegenomen. Een stijging die inmiddels bekend staat als de mentale gezondheidsproblematiek. Zo is tussen de jaren 2011 en...Show moreIn de afgelopen decennia is het aantal burgers met psychologisch leed flink toegenomen. Een stijging die inmiddels bekend staat als de mentale gezondheidsproblematiek. Zo is tussen de jaren 2011 en 2021 het aantal individuen met een angststoornis 71% toegenomen. Daarnaast is het voorschrijven van antidepressiva verdrievoudigd tussen 1997 en 2016. Niet alleen het psychisch leed is in de afgelopen jaren toegenomen, ook het armoedecijfer stijgt de afgelopen jaren flink. De vraag kan worden gesteld of het stijgende armoedecijfer invloed heeft gehad op de verslechterde mentale gezondheid in Nederland. Hierbij is het belangrijk om te kijken naar een mogelijk verschil tussen de objectieve en subjectieve armoede van een individu. De afgelopen jaren zijn er al verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de relatie tussen armoede en mentale gezondheid (Fell & Hewstone, 2015). Bij het overgrote deel van deze onderzoeken wordt er een correlatie gevonden tussen armoede en de mentale gezondheid. Daarnaast is er geen significant verschil tussen de determinanten objectieve en subjectieve armoede in de beschreven correlatie gevonden (Jacobs, & Stressman, 2022; Chang et al., 2020). In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van LISS panel data. Met deze data worden er 6 verschillende OLS-regressies gedraaid, waar controle variabelen, ‘fixed effects’ en ‘time-lags’ aan toegevoegd worden. Na het uitvoeren van deze regressies kan worden geconcludeerd dat armoede geen directe invloed heeft op de mentale gezondheid van een individu, maar dat er een correlatie heerst tussen de variabelen. Daarnaast wordt er geen significant verschil tussen de determinanten subjectieve en objectieve armoede in de beschreven correlatie bewezen. De afwezigheid van een causaal verband heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met de multiproblematiek die individuen met psychisch leed ervaren, armoede zal hier maar een kleine factor in zijn. Op basis van deze resultaten worden er een aantal beleidsaanbevelingen gedaan: het verkleinen van inkomensongelijkheid in het land. Deze maatregel zal de stress en onzekerheid voor mensen in armoede verminderen wat een positief effect zal hebben op de mentale gezondheid van deze bevolkingsgroep. Daarnaast is het erg belangrijk om als overheid te sturen op vervolgonderzoek naar de determinanten van de beschreven multiproblematiek, zodat de overheid beleid kan voeren op het tegengaan van de verslechtering in de mentale gezondheid van de Nederlandse burgers.Show less
Samenvatting/abstract Steeds meer mensen worden door de Nederlandse overheid beschermd tegen dreigingen vanuit de onderwereld. Deze te beveiligen personen (TBP) komen in het stelsel bewaken en...Show moreSamenvatting/abstract Steeds meer mensen worden door de Nederlandse overheid beschermd tegen dreigingen vanuit de onderwereld. Deze te beveiligen personen (TBP) komen in het stelsel bewaken en beveiligen. Het doel van dit stelsel is om de veiligheid van de TBP te waarborgen. Echter, diverse onderzoeksrapporten zoals de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de commissie Bos laten zien dat er sprake is van mismanagement. Fouten, gemaakt door het stelsel, kunnen fatale gevolgen hebben. Deze onderzoeken en rapporten laten zien dat de gewenste effecten niet volledig behaald worden. Het doel van dit onderzoek is om te traceren in hoeverre netwerkmanagement een bijdrage kon leveren aan de doeltreffendheid van een netwerk en om andere factoren te traceren die deze doeltreffendheid kunnen beïnvloeden. In dit onderzoek werd de volgende onderzoeksvraag beantwoord: Aan welke voorwaarden dient het netwerkmanagement te voldoen om de samenwerking doeltreffend (d.w.z. de prestaties met doeltreffende/gewenste effecten) in het stelsel Bewaken en Beveiligen te realiseren? Het onderzoek was deductief, kwalitatief van aard waarbij een specifieke cases werd uiteengezet. In de theoretische verkenning zijn de begrippen doeltreffendheid, netwerk en netwerkmanagement uiteengezet. Hieruit is het conceptueel model ontstaan. Hierin stond centraal dat de vier procesmanagementstrategieën bijdragen aan een optimalisatie van de vier theoretische factoren. Hieruit zijn twee empirische verwachtingen opgesteld: (1) De vier managementstrategieën leiden tot vertrouwen, optimale omvang van het netwerk, middelen en consensus over het doel. (2) Vertrouwen in een netwerk, optimale omvang van het netwerk, middelen en consensus over het doel leidt tot een doeltreffende netwerksamenwerking - waarin de gerealiseerde prestaties leiden tot gewenste en voorziene effecten. Uit de interviewresultaten is gebleken dat de 1e empirische verwachting verworpen kon worden. Alle vier de strategieën waren aanwezig, maar niet allemaal in dezelfde vorm en/of sterkte. Dit zorgde desondanks niet voor een optimalisatie van de vier theoretische factoren. De 2e empirische verwachting kon wel bevestigd worden, maar in negatieve zin. De eerdergenoemde factoren zijn in hun volledigheid afwezig wat vermoedelijk zorgt voor het ontbreken van gewenste prestaties als product van de samenwerking in het Stelsel Bewaken en Beveiligen. Tijdens de interviews is de respondenten gevraagd naar andere factoren die niet zijn opgenomen in het conceptueel model, maar wellicht wel invloed hebben op de veronderstelde causale relaties. Zij benoemde enkele buiten conceptuele factoren zoals sociaal/politiek druk, arbeidsmarktstatus en duidelijkheid in structuur. Hieruit kan gesteld worden dat de voorwaarde voor een doeltreffende (d.w.z. de prestaties met doeltreffende/gewenste effecten) in het stelsel Bewaken en Beveiligen mogelijk afhankelijk is van (1) de inzet van de vier managementstrategieën, (2) de vier factoren en tot slot (3) de buiten conceptuele factoren zoals sociaal/politiek druk, arbeidsmarktstatus en duidelijkheid in structuur. Dit zou bijdragen aan het gewenste effect: veiligheid. Echter, dit causale verband is lastig te stellen.Show less
This study looks at how web-based hiring affects candidate appeal from the standpoint of public sector job searchers. The study is a qualitative research project that examines the effects of web-...Show moreThis study looks at how web-based hiring affects candidate appeal from the standpoint of public sector job searchers. The study is a qualitative research project that examines the effects of web- based recruitment tactics on candidate attraction through interviews with HR managers and job seekers. The research's conclusions imply that the public sector's branding, which is supported by the organizational attractiveness and image theory theories, has a favourable impact on the hiring process. The Social Exchange Theory-aligned reputation of the public sector as a good employer generally is also discovered to be a crucial element in luring candidates. Additionally, the Environmental Fit Theory-related provision of clear and thorough information about open positions and employment expectations plays a critical role in encouraging job seekers to apply for positions in the public sector. The study's findings highlight the importance of taking public service motivation (PSM) into account as a factor in job applicants' attractiveness to positions in the public sector and shed light on how closely personal beliefs coincide with the goals of public organizations. The study emphasizes how crucial it is to take these elements into account when developing web-based recruitment tactics in order to draw in competent applicants and improve the overall efficacy of the hiring process in the public sector. In order to influence future research and public sector hiring practices, the findings offer insightful information to both researchers and practitioners.Show less
Dit onderzoek heeft zich gericht op de vraag welke factoren de doeltreffendheid van de beleidslijn actieve openbaarmaking van nota's verklaren. Om deze vraag te beantwoorden, is er eerst een...Show moreDit onderzoek heeft zich gericht op de vraag welke factoren de doeltreffendheid van de beleidslijn actieve openbaarmaking van nota's verklaren. Om deze vraag te beantwoorden, is er eerst een theoretisch kader opgesteld waarin een literatuur review is gedaan naar bestaande wetenschappelijke literatuur over doeltreffendheid, implementatiebenaderingen en transparantie. Hieruit zijn vijf factoren geconceptualiseerd en zijn er empirische verwachtingen opgesteld voor verder onderzoek. Vervolgens is er in het methodenhoofdstuk beschreven dat het onderzoek een beleidsevaluatie betreft en hoe de concepten uit het conceptueel model zijn geoperationaliseerd om interviewvragen op te stellen. Er zijn vier interviews afgenomen met betrokkenen van de beleidslijn op politiek en ambtelijk vlak. De analyse heeft aangetoond dat sommige van de vijf gekozen factoren duidelijk de doeltreffendheid van de beleidslijn verklaren. Het is belangrijke informatie voor beleidsmakers en beleidsevaluatoren om te weten welke factoren van invloed zijn op de doeltreffendheid van een beleidslijn. Bovendien is er nog een extra factor naar voren gekomen die van invloed is op de doeltreffendheid van de beleidslijn, namelijk discretionaire ruimte. Dit benadrukt het belang van de implementatie van beleid en de rol van de uitvoerders hierbij. De bevindingen van dit onderzoek kunnen worden gebruikt om de beleidslijn actieve openbaarmaking van nota's te verbeteren en om bij te dragen aan het optimaliseren van beleidsevaluaties. Dit onderzoek laat zien dat een goed theoretisch kader en een gedegen methodologie essentieel zijn voor het beantwoorden van beleidsgerichte vragen en het bieden van bruikbare informatie voor beleidsmakers en beleidsevaluatoren.Show less
Het Finse onderwijs is gerenommeerd. Zo weet het land al meerdere jaren de hoogste positie van alle Europese landen te bekleden op de PISA ranglijst. Dit is opvallend vanwege de focus binnen het...Show moreHet Finse onderwijs is gerenommeerd. Zo weet het land al meerdere jaren de hoogste positie van alle Europese landen te bekleden op de PISA ranglijst. Dit is opvallend vanwege de focus binnen het Finse onderwijs. Daar waar de PISA een grote toets afneemt bij scholieren en daarop de scores baseert, ligt de focus binnen het Finse onderwijs helemaal niet op toetsing. Het Finse onderwijs kent verschillende aspecten die ik kenmerk als zijnde non-cognitief. Voorbeelden hiervan zijn het kleinschalige onderwijs met weinig leerlingen per school, er bestaan veelal publieke scholen waarbij er gratis vervoer en gratis maaltijden zijn voor iedere leerling, docenten zijn goed opgeleid, het docentschap staat bekend als een prestigieus beroep en er wordt vrijwel niet getoetst. Op dit laatste aspect ga ik verder in dit onderzoek. Toetsing kan gezien worden als een cognitieve focus binnen het onderwijs omdat toetsing een voorbeeld is van het oplossen van abstracte problemen. Doordat er in landen, waaronder Nederland, veel getoetst wordt en er ook veel gestandaardiseerde toetsen worden afgenomen kan dit ten koste gaan van de ontwikkeling van non-cognitieve vaardigheden. Dit houdt in dat er in mindere mate ruimte is voor de ontwikkeling van sociaal-emotionele vaardigheden en gedragskenmerken die denk-, gevoels- en gedragspatronen weergeven. In deze bachelor scriptie wordt onderzoek gedaan vanuit een interesse in de non-cognitieve focus binnen het Finse onderwijs. Er wordt op OECD landniveau onderzocht wat het effect is van toetsing op zowel het menselijk kapitaal als het scholierenwelzijn. Ik probeer antwoord te geven op twee onderzoeksvragen. 1. In welke mate kan een afname van tussentijdse toetsing op middelbare scholen bijdragen aan het vergroten van het menselijk kapitaal? 2. In welke mate kan een afname van tussentijdse toetsing op middelbare scholen bijdragen aan het verbeteren van het scholierenwelzijn? Ik leg de focus op toetsing omdat ik me bewust ben van het grote culturele kader waarin het Finse onderwijsstelsel zich bevindt. De resultaten van het Finse onderwijsstelsel in andere landen evenaren zal niet makkelijk zijn. Tevens is een simpele regeling als het afschaffen dan wel verminderen van tussentijdse toetsing wel bestuurskundig haalbaar. Daarom kijk ik in dit onderzoek of enkel het overnemen van de Finse toetsingsstandaard positieve gevolgen kan hebben op de kwaliteit van educatie. Dit onderzoek is gedaan aan de hand van PISA 2018 data. Uit de kwantitatieve analyse blijkt dat toetsing een negatief effect heeft op menselijk kapitaal op basis van eindtoetsresultaten. Dit effect zal wel verder onderzocht moeten worden. Het effect van toetsing op het scholierenwelzijn wordt in dit onderzoek niet eenduidig bevonden. Dit onderzoek vormt aanleiding voor vervolgonderzoek waarbij voor Nederland specifiek gekeken kan worden hoe het haar onderwijssysteem naar Finse maatstaven kan verbeteren.Show less
De GGZ-problematiek in Nederland is ernstig. Het beleid dat wordt ingezet door de Tweede Kamer om de problemen binnen de sector op te lossen, sluit niet aan bij de vraag uit de praktijk en de GGZ...Show moreDe GGZ-problematiek in Nederland is ernstig. Het beleid dat wordt ingezet door de Tweede Kamer om de problemen binnen de sector op te lossen, sluit niet aan bij de vraag uit de praktijk en de GGZ-sector. Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag: “Op welke manieren wordt de GGZ-problematiek geframed in de Tweede Kamer in 2020 en 2021, en welke motivatie ligt hieraan ten grondslag?” is er een inductieve, kwalitatieve frameanalyse uitgevoerd. Vijf plenaire verslagen zijn systematisch geanalyseerd. Er zijn tien framewerken geconstateerd, die mogelijk worden beïnvloed door de insteekwijdte van het debat. Casusgerichte debatten hebben andere verdelingen in framewerken dan brede debatten. Om de bovenstaande uiting als waar aan te nemen, moet er meer onderzoek worden gedaan naar de motivatie achter frames in casusgerichte debatten en brede debatten.Show less
In de afgelopen jaren is de kwaliteit van publieke dienstverlening vaak bekritiseerd; burgers zijn vaak ontevreden over de publieke dienstverlening en het publiek management (De Beer, 2011;...Show moreIn de afgelopen jaren is de kwaliteit van publieke dienstverlening vaak bekritiseerd; burgers zijn vaak ontevreden over de publieke dienstverlening en het publiek management (De Beer, 2011; Groeneweg, 2019). Leiderschap kan een grote rol spelen bij de werkkwaliteit van werknemers. Zo kunnen verschillende leiderschapsstijlen de werkkwaliteit beïnvloeden (Sun & Henderson, 2016). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen transactioneel en transformationeel leiderschap. Transactioneel leiderschap legt de nadruk op transacties die worden gedaan door leiders en hun volgers. Een transformationele leider transformeert de waarden van medewerkers van het lagere-ordeniveau naar het hogere-ordeniveau (Van Noort et al, 2018). Op de theorie over transformationeel leiderschap is echter ook kritiek gekomen. Zo stelt Yukl (2012) onder andere dat het onderliggende mechanisme van de invloed van de leider op het werk onduidelijk was en dat er weinig empirisch bewijs was om iets over het effect van dit soort leiderschap te zeggen. Yukl (2012) kwam daarom met een nieuwe taxonomie om leiderschapsgedrag te categoriseren. In deze nieuwe taxonomie beschrijft hij vier leiderschapsstijlen. Deze leiderschapsstijlen zijn deels gebaseerd op de theorieën over transactioneel en transformationeel leiderschap. Een van deze nieuwe leiderschapsstijlen is relatie-georiënteerd leiderschap. Deze leiderschapsstijl is deels gebaseerd op transformationeel leiderschap, maar bevat ook andere leiderschapsgedragingen (Yukl, 2012). Dit onderzoek houdt zich bezig met de invloed van relatie-georiënteerd leiderschap op de werkkwaliteit in de publieke sector. Relatie-georiënteerd leiderschap wordt onderverdeeld in vier categorieën: supporting, developing, recognizing en empowering. Supporting houdt in dat leidinggevenden naar medewerkers luisteren en ze ondersteunen. Developing houdt in dat leidinggevenden medewerkers helpen om te groeien binnen de organisatie. Recognizing houdt in dat leidinggevenden waardering en erkenning tonen aan medewerkers en empowering houdt in dat leidinggevenden medewerkers meer autonomie en invloed geven over beslissingen binnen de organisatie (Yukl, 2012). In dit onderzoek wordt een meervoudige lineaire regressieanalyse toegepast op de Office of Personnel Management Federal Employee Viewpoint Survey (2021). In de regressieanalyse is te zien dat alle vier de leiderschapsgedragingen (supporting, developing, recognizing en empowering) een licht positief statistisch significant verband hebben met de werkkwaliteit. Supporting heeft het sterkste verband met werkkwaliteit en empowering heeft het lichtste verband met werkkwaliteit. Alle verbanden zijn statistisch significant en de conclusie van dit onderzoek is dan ook dat relatie-georiënteerd leiderschap een positieve invloed heeft op de werkkwaliteit in de publieke sector.Show less
In Nederland bouwen zelfstandigen geen werknemerspensioen op via de tweede pijler. Hierdoor ontstaat de vraag of zelfstandigen tijdens hun pensioen slechter af en ongelukkiger zijn dan werknemers...Show moreIn Nederland bouwen zelfstandigen geen werknemerspensioen op via de tweede pijler. Hierdoor ontstaat de vraag of zelfstandigen tijdens hun pensioen slechter af en ongelukkiger zijn dan werknemers en of een verplichte pensioensopbouw voor zelfstandigen nuttig zou kunnen zijn. Deze vraag wordt onderzocht door middel van een Fixed Effects (FE) regressieanalyse met data van het LISS panel. Het onderzoek bouwt voort op de literatuur over de ‘Retirement Consumption Puzzle’ en draagt bij aan het onderzoek naar zelfstandig ondernemers in Nederland. De regressieanalyses tonen geen significant verschil tussen werknemers en zelfstandigen in het effect van pensionering op zowel de inkomensval als de tevredenheid met de financiële situatie.Show less