In dit onderzoek is getracht een antwoord te geven op de vraag: “in hoeverre worden de (online) nieuwsberichten van RTV Krimpenerwaard beïnvloed door pr-berichten en persberichten?” Hiervoor is een...Show moreIn dit onderzoek is getracht een antwoord te geven op de vraag: “in hoeverre worden de (online) nieuwsberichten van RTV Krimpenerwaard beïnvloed door pr-berichten en persberichten?” Hiervoor is een automatische inhoudsanalyse uitgevoerd om het percentage voorverpakt nieuws te achterhalen. Het is relevant om onderzoek te doen naar de hoeveelheid voorverpakt nieuws aangezien “redacties risico lopen betreffende hun betrouwbaarheid, transparantie, eigen karakter en onafhankelijkheid naarmate zij in hun algemene berichtgeving sterker afhankelijk zijn van persberichten” (Hijmans, Buijs, Schafraad, & d’Haenens, 2011, p. 90). Er is al veel geschreven over voorverpakt nieuws en over de effecten van dit fenomeen. Echter, de meeste onderzoeken zijn gericht op nationaal niveau. Dit onderzoek is een casestudy naar de Nederlandse lokale/regionale journalistiek. Met behulp van het computerprogramma Turnitin zijn de overeenkomstscores van ruim honderd artikelen berekend. De overeenkomstscore gaf aan in welke mate een artikel gebaseerd was op een pr- of persbericht. Hierbij waren de scores verdeeld in vier groepen (0-20%, 20-40%, 40-60% en 60% >). Deze categorieën waren gebaseerd op het artikel “Bronnen in het nieuws” van Scholten en Ruigrok (2009). Een score tussen de 0 en de 20 procent duidde erop dat het artikel een ander onderwerp had dan de bron. Tussen de 20 en 40 procent duidde op (waarschijnlijk) eenzelfde onderwerp. Een score tussen de 40 en 60 procent betekende dat het over hetzelfde (specifieke) onderwerp ging. Een score die hoger dan 60 procent was, betekende dat het artikel voor een merendeel was gekopieerd. Uit de automatische inhoudsanalyse bleek dat 37,1 procent van de artikelen bestond uit knip- en plakwerk. Oftewel, 37,1 procent van de artikelen had een hogere overeenkomstscore dan 60 procent ten opzichte van de geraadpleegde bron. Om een vergelijking te kunnen maken met voorafgaande studies over dit onderwerp, was het nodig om vergelijkbare criteria toe te passen. Bovendien zijn soortgelijke criteria nodig om dezelfde labels te kunnen gebruiken, zoals “gedeeltelijk” en “grotendeels gekopieerd". Wegens deze redenen is de hoeveelheid gedeeltelijk gekopieerde artikelen eveneens genoteerd. We spreken van gedeeltelijk gekopieerd wanneer een deel van de tekst is gebaseerd op voorverpakt nieuws. Artikelen die dus tussen de 20-40 procent en tussen de 40-60 procent overeenkwamen met de geraadpleegde bron, vielen onder de categorie “gedeeltelijk gekopieerd”. Uit het onderzoek kwam voort dat 59,4 procent van de artikelen volledig of gedeeltelijk was geknipt en geplakt bij RTV Krimpenerwaard. Op basis van deze cijfers werd geconcludeerd dat de omroep afhankelijk is van pr-berichten en persberichten, dat ook wel “voorverpakt nieuws” wordt genoemd. Aan deze conclusie moet echter worden toegevoegd dat de artikelen van RTV Krimpenerwaard niet zomaar bestempeld mogen worden als gratis reclame. Dat komt door de aard van de bronnen, het merendeel van de persberichten waren afkomstig van niet-commerciële instanties zoals de gemeente, de politie, cultuur- en sportverenigingen en de GGD.Show less
Genderneutraal taalgebruik is volop in ontwikkeling in onze samenleving door actiegroepen die hiermee bezig zijn. Er is namelijk een groep mensen in onze maatschappij van wie de identiteit...Show moreGenderneutraal taalgebruik is volop in ontwikkeling in onze samenleving door actiegroepen die hiermee bezig zijn. Er is namelijk een groep mensen in onze maatschappij van wie de identiteit verschilt van de identiteit die bij de geboorte is toegekend (Berberick, 2018). Taalgebruik is in ontwikkeling om die groep mensen erkenning te bieden. Nationale nieuwsmedia, zoals de Volkskrant en het ANP spelen hierop in door richtlijnen op te nemen in de vorm van een stijlboek. Hoe nieuwsmedia op lokaal niveau met genderneutraal taalgebruik omgaan, is nog onbekend. Door middel van semigestructureerde diepte-interviews wordt onderzocht hoe redacteuren en eindredacteuren werkzaam bij lokale nieuwsmedia in de regio Leiden omgaan met genderneutrale pronomina, beroepsaanduidingen en rolbenamingen. De interviews zijn afgenomen met elf redacteuren en/of eindredacteuren/hoofdredacteuren werkzaam bij lokale kranten, lokale omroepen of huis-aan-huiskranten in de Leidse regio. Tijdens de interviews zijn opvattingen bevraagd over genderneutraal taalgebruik. Daarnaast zijn genderneutrale termen voorgelegd die ook bekend zijn in stijlboeken van landelijke media. Uit het onderzoek blijkt dat genderneutraal taalgebruik op dit moment nog minder prioriteit heeft dan andere zaken die zich voordoen op Leidse journalistieke redacties. Toch staan journalisten uit de Leidse regio wel positief tegenover genderneutraal taalgebruik en zullen zij altijd de gewenste aanspreekvorm gebruiken als daarom gevraagd wordt. Wie verantwoordelijk is voor het ter sprake brengen van hoe iemand zichzelf identificeert, daar zijn de meningen van de geïnterviewden over verdeeld. Welke rol nieuwsmedia hanteren met betrekking tot genderneutraal taalgebruik, daar kunnen de geïnterviewden ook geen eenduidig antwoord op geven. Het merendeel van de geïnterviewden vindt wel dat de eindredacteur eindverantwoordelijke is voor het correct toepassen van genderneutraal taalgebruik. Een enkele journalist uit de Leidse regio heeft genderneutraal taalgebruik toegepast voor het medium waar die werkzaam is. Volgens de geïnterviewden zal in toekomst genderneutraal taalgebruik een grotere rol gaan spelen, omdat de maatschappij zich steeds bewuster wordt van deze kwestie. Naar verwachting van de geïnterviewden gaat ook de jongere generatie ervoor zorgen dat genderneutraal taalgebruik meer normaliseert. De geïnterviewden zijn nog op zoek naar een geschikt genderneutraal voornaamwoord, omdat ‘hen’ verwarrend is door de meervoudsvorm in de Nederlandse taal en ‘die’ onpersoonlijk wordt gevonden. Een manier om genderneutrale voornaamwoorden te vermijden is door de persoon bij naam, titel of functie te noemen. Dit 6 bevordert volgens hen de leesbaarheid van een tekst. Leidse journalisten wensen gezamenlijke afspraken over genderneutraal taalgebruik. Geïnterviewden zijn het erover eens dat mannelijke taalvormen geschikt zijn als genderneutrale beroepsaanduidingen en rolbenamingen. Leidse journalisten kiezen momenteel al voor mannelijke vormen om beroepen of rollen aan te duiden, ook al verwijst dit naar een vrouw. Vrouwen worden dus minder zichtbaar in taal, maar tegelijk zorgt dit wel voor inclusievere taal. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen geïnterviewden met een progressievere kijk op het gebruik van genderneutraal taalgebruik en geïnterviewden met een kijk die in een middenweg valt. Duidelijke conservatieve opvattingen over genderneutraal taalgebruik blijven uit in deze studie.Show less
Immigratie is de afgelopen decennia een centraal thema geweest in het publieke debat. In dit onderzoek is geanalyseerd hoe koningin Beatrix op retorische manier het debat over immigratie heeft...Show moreImmigratie is de afgelopen decennia een centraal thema geweest in het publieke debat. In dit onderzoek is geanalyseerd hoe koningin Beatrix op retorische manier het debat over immigratie heeft beïnvloed tijdens haar kersttoespraken. De resultaten van deze analyse van de Nederlandse kersttoespraken worden vergeleken met de resultaten van de Deense, Zweedse en Noorse monarchen uit het onderzoek van Kjeldsen (2019). De hoofdvraag luidt: Hoe gaat koningin Beatrix in haar kersttoespraken van 1980-2013 in retorisch-topisch opzicht om met de vraagstukken over immigratie en de multiculturele samenleving en hoe verhoudt dit zich tot de manieren waarop de Deense, Noorse en Zweedse monarchen hiermee omgaan? Retorisch-topisch onderzoek naar deze toespraken zorgt voor een nieuw perspectief op dit nog weinig belichte onderwerp, een onderwerp dat toch veel invloed heeft. Haar retorische keuzes om het publiek aan te spreken hebben invloed op de vorming van gedeelde normen en waarden t.a.v. het immigratiebeleid en de nationale identiteit van Nederlanders. Er zijn 33 toespraken met elkaar vergeleken in de periode 1980 tot en met 2013.Show less
Door de opkomst van het internet hebben veel mediaorganisaties moeite om hun medium rendabel te houden. Hierdoor wordt er onder andere bezuinigd op de lokale media waardoor zij verdwijnen uit het...Show moreDoor de opkomst van het internet hebben veel mediaorganisaties moeite om hun medium rendabel te houden. Hierdoor wordt er onder andere bezuinigd op de lokale media waardoor zij verdwijnen uit het medialandschap. Door het verdwijnen van de lokale media is de kans aanwezig dat de informerende, controlerende en verbindende functie binnen een lokale gemeenschap minder worden uitgevoerd. Daarnaast geeft onderzoek aan dat het verdwijnen van de lokale media ook nog eens de angst versterkt dat de verbondenheid onder kleinere gemeenschappen verder afneemt. Het gat dat ontstaat door het verdwijnen van de lokale media in het medialandschap kan worden opgevuld door een vrij nieuw fenomeen binnen de journalistiek, namelijk hyperlocals. Er is alleen nog weinig onderzoek gedaan naar de functies van hyperlocals en of deze functies overeenkomen met de functies van de lokale journalistiek. Met deze scriptie is geprobeerd om daar meer duidelijk in te scheppen door één van de drie functies van lokale journalistiek te analyseren binnen de hyperlokale media, namelijk ‘binden’. Daarvoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Hoe wordt de functie ‘binden’ van lokale journalistiek gerepresenteerd in de hyperlokale media van Pijnacker-Nootdorp? Allereerst zijn er door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse 139 artikelen geanalyseerd van drie verschillende hyperlocals in Pijnacker-Nootdorp. Uit deze inhoudsanalyse bleek dat alle negen dimensies van sociale cohesie aanwezig waren in de hyperlokale berichtgeving van Pijnacker-Nootdorp en dat deze negen dimensies ook op verschillende manieren tot uiting kwamen. Een groot deel van deze manieren hield daarnaast verband met de thema’s ‘sport’, ‘activiteiten door en voor inwoners’ en ‘individuele inwoners’. Naast de inhoudsanalyse zijn er ook drie semigestructureerde interviews gehouden met de makers van deze drie hyperlocals in Pijnacker-Nootdorp. Hieruit bleek dat de makers ‘binden’ als functie zien van hun hyperlokale media. Daarbij proberen de makers deze functie bewust te verwerken in hun hyperlokale media door met name bericht te geven over activiteiten die inwoners hebben georganiseerd en activiteiten die voor inwoners worden georganiseerd. Deze scriptie geeft dus een voorbeeld van hoe de functie ‘binden’ wordt gerepresenteerd in de berichtgeving van hyperlokale media en hoe deze functie wordt verwerkt in de hyperlokale media volgens de makers zelf.Show less
Uit diverse wetenschappelijke artikelen blijkt dat de hyperlokale journalist zich, in tegenstelling tot de landelijke en regionale media, als specifiek doel stelt de sociale cohesie binnen een...Show moreUit diverse wetenschappelijke artikelen blijkt dat de hyperlokale journalist zich, in tegenstelling tot de landelijke en regionale media, als specifiek doel stelt de sociale cohesie binnen een gemeenschap te bevorderen. Echter, het wetenschappelijk onderzoek naar de manier waarop de hyperlokale journalistiek de sociale cohesie probeert te bevorderen, is tot nu toe zeer beperkt. Dit is dan ook de aanleiding voor deze masterscriptie waarin door middel van een casestudy naar het hyperlokale medium Poeldijk Nieuws een antwoord geformuleerd wordt op de volgende onderzoeksvraag: Op welke manier wordt de sociale cohesie gerepresenteerd in de berichtgeving van het hyperlokale journalistieke medium Poeldijk Nieuws en welke waarden en gevaren kennen de journalisten toe aan sociale cohesie? Aan de hand van een codeboek waarin het concept sociale cohesie in negen dimensies uiteengezet is, is binnen een kwantitatieve inhoudsanalyse onderzocht welke vormen van sociale cohesie een prominente plek innemen in de hyperlokale berichtgeving van Poeldijk Nieuws. Hieruit bleek aan de ene kant dat ruim 90 procent van de onderzochte artikelen aan één of meerdere dimensies van sociale cohesie gekoppeld kon worden. Echter, uit de analyse bleek ook dat een aantal dimensies vaker voorkwam dan anderen. Opvallend hierbij was dat met name de dimensies waarbij sprake is van een gevoelige kwestie in de maatschappij in nog geen zes procent van de artikelen werden aangetoond. Om deze resultaten te verklaren, is binnen het onderzoek vervolgens een tweede onderzoeksmethode ingezet namelijk het kwalitatieve diepte-interview. Door middel van drie losstaande gesprekken met de hoofdredacteur, bestuursvoorzitter en de voorzitter van de Raad van Advies van Poeldijk Nieuws is onderzocht op welke manier zij het medium ontwikkelen en welke waarden en gevaren zij toekennen aan de verbindende functie van het medium. Deze scriptie toont aan in hoeverre verschillende vormen van sociale cohesie een plaats innemen in een Nederlands hyperlokaal medium en op welke manier hyperlokale journalisten hiermee omgaan. Daarmee vormt deze scriptie een eerste stap naar een hopelijk breder onderzoek naar de relatie tussen hyperlokale journalistiek en sociale cohesie.Show less
In deze scriptie is onderzoek gedaan naar het effect van de intensivering van de samenwerking met provinciale omroep NH Nieuws op de mate waarin nabijheid aanwezig is gebleven in de berichtgeving...Show moreIn deze scriptie is onderzoek gedaan naar het effect van de intensivering van de samenwerking met provinciale omroep NH Nieuws op de mate waarin nabijheid aanwezig is gebleven in de berichtgeving van regionale omroep Weeff. De Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO) houdt zich momenteel bezig met het professionaliseren van lokale omroepen in Nederland om ervoor te zorgen dat lokale omroepen hun functie goed kunnen uitvoeren. Het komt daardoor steeds vaker voor dat lokale omroepen samengaan met andere lokale omroepen, of in dit specifieke geval de samenwerking opzoeken met een provinciale omroep. Hoewel kleinere omroepen op deze manier gebruik kunnen maken van de financiële mogelijkheden en de professionele kennis van een grotere omroep, vraagt men zich ook regelmatig af in hoeverre dit niet ten koste zou kunnen gaan van het lokale karakter van een dergelijke omroep. In deze scriptie wordt daarom de volgende hoofdvraag beantwoord: Op welke manieren is de rol van de nieuwswaarde ‘nabijheid’ in de online berichtgeving van streekomroep Weeff veranderd sinds de start van de intensieve samenwerking met provinciale omroep NH Nieuws? Dit is onderzocht aan de hand van een kwantitatieve inhoudsanalyse waarin een corpus van nieuwsberichten van regionale omroep Weeff voor de start van de intensivering van de samenwerking met NH Nieuws is vergeleken met een corpus van nieuwsberichten van de gemeenschappelijke nieuwsredactie van Weeff en NH Nieuws na de start van de intensivering van de samenwerking. Aan de hand van literatuur over dit onderwerp is een codeboek opgesteld aan de hand waarvan er in de nieuwsberichten naar bepaalde kenmerken van nabijheid gezocht kon worden. Zo is er onderscheid gemaakt tussen geografische, culturele, sociale en emotionele nabijheid. Naast de inhoudsanalyse zijn er twee interviews gehouden met betrokkenen bij Weeff en NH Nieuws. Op deze manier konden de resultaten uit de inhoudsanalyse verder in context worden geplaatst. Uit de inhoudsanalyse bleek dat er geen sprake was van een situatie waarbij er in zijn geheel sprake was van een sterke toe- of afname van nabijheid in één van de corpussen. Wel bleek dat bepaalde vormen van nabijheid sterker aanwezig waren in een bepaald corpus. Zo is er in het recente corpus meer aandacht besteed aan lokale geschiedenis en het uitlichten van lokale personen, bedrijven en verenigingen waarmee een bepaalde trots op de regio wordt aangeduid. Daarnaast worden er in dit corpus vaker mensen geciteerd, waarbij er meer aandacht aan hun gevoelens wordt besteed. In het oude corpus wordt meer aandacht besteed aan lokale sportverslaggeving en worden er vaker kleine lokale activiteiten onder de aandacht gebracht. Daarnaast is er een sterker wij-gevoel in dit corpus aanwezig en lijkt er vaker een bepaalde voorkennis van de lezer te worden verwacht in de berichtgeving. De interviews bevestigen ten dele dat deze verschillen voortkomen uit bewuste keuzes van de betrokken journalisten. Zo vindt de huidige nieuwsredactie diepgang en het menselijk maken van journalistiek belangrijk, terwijl er in de vroegere redactie juist veel waarde werd gehecht aan het kleine en lokale nieuws. Op basis van deze resultaten kan gesteld worden dat een intensieve samenwerking met een provinciale omroep niet zo’n sterk negatief effect op de mate van nabijheid in de berichtgeving hoeft te hebben als oorspronkelijk werd verwacht. De samenwerking lijkt er voornamelijk voor gezorgd te hebben dat nabijheid op een andere manier zichtbaar is geworden in de recente berichtgeving dan oorspronkelijk het geval was.Show less
Naar aanleiding van de toenemende aandacht voor de vrouwelijke retoriek in de politiek en de publicatie van Grebelsky-Lichtman (2017) is er in deze scriptie onderzoek gedaan naar het gebruik van...Show moreNaar aanleiding van de toenemende aandacht voor de vrouwelijke retoriek in de politiek en de publicatie van Grebelsky-Lichtman (2017) is er in deze scriptie onderzoek gedaan naar het gebruik van vrouwelijke communicatiekenmerken door acht Nederlandse fractieleiders, vier vrouwen en vier mannen. Door van iedere fractieleider één toespraak te onderzoeken op het gebruik van zes verschillende aan de vrouwelijke spreekstijl toegekende communicatiekenmerken, zoals opgesteld door Grebelsky-Lichtman (2017), is er getracht om een antwoord te geven op de volgende hoofdvraag: In hoeverre gebruiken Nederlandse vrouwelijke en mannelijke politici communicatiekenmerken toegekend aan de vrouwelijke spreekstijl in hun toespraken gegeven tijdens de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer, gebaseerd op het model van Grebelsky-Lichtman (2017)? De deelvraag die in dit scriptieonderzoek geadresseerd wordt is als volgt: In hoeverre kan er een sterk verband aangetoond worden tussen communicatiekenmerken en gender in een beperkt corpus? Grebelsky-Lichtman heeft haar onderzoek gefundeerd op verschillende theorieën, zoals IMT, PIM en AAT. De theorieën zijn afkomstig uit relevante literatuur op het gebied van communicatie en politiek. Centraal in het onderzoek staat de analyse van een corpus bestaande uit 24 toespraken gegeven door 12 invloedrijke vrouwelijke politici, afkomstig uit verschillende Westerse landen, waarin wordt onderzocht welke communicatiekenmerken door deze vrouwen gebruikt worden. De conclusie van het onderzoek van Grebelsky-Lichtman (2017) is dat de geanalyseerde vrouwen allemaal gebruik maken van een zogenoemd gemixt communicatiemodel, bestaande uit het gebruik van voornamelijk mannelijke communicatiekenmerken en een minimale hoeveelheid kenmerken gekoppeld aan de vrouwelijke spreekstijl, en vrouwelijke non-verbale communicatiekenmerken. Door te onderzoeken in welke mate de Nederlandse fractieleiders gebruik maken van vrouwelijke communicatiekenmerken kan de conclusie getrokken worden of er in Nederland ook sprake is van het gebruik van een gemixte communicatieset of dat de Nederlandse fractieleiders zich vasthouden aan de kenmerken die worden gekoppeld aan hun gender vanuit gevestigde wetenschappelijke inzichten. De conclusie van dit scriptieonderzoek is dat de Nederlandse fractieleiders communicatiekenmerken gebruiken die onafhankelijk zijn van hun gender. De geanalyseerde mannelijke en vrouwelijke fractieleiders gebruiken beide een minimale hoeveelheid vrouwelijke kenmerken in hun toespraken. Ook is er geconcludeerd dat vrouwen significant meer gebruik maken van het aan de vrouwelijke spreekstijl toegekende communicatiekenmerk verzoeken doen aan medepolitici, en dat de mannen significant meer gebruik maken van het aan de vrouwelijke spreekstijl toegekende communicatiekenmerk stellen van vragen. Om aan te tonen in hoeverre de verschillen in gebruik van alle zes communicatiekenmerken significant zijn is er gebruik gemaakt van log likelihood, een berekening die geschikt is om te gebruiken voor verschijnselen die weinig voorkomen in een corpus. Er kan in dit corpus niet aangetoond worden dat er een verband bestaat tussen communicatiekenmerken en gender. De reden dat ook de mannelijke fractieleiders gebruik maken van vrouwelijke communicatiekenmerken is dat de kenmerken wellicht niet gender gebonden, maar genre gebonden zijn.Show less
Dit onderzoek richt zich op de vraag wat de gedragscodes voor social media bij het Algemeen Dagblad, de NOS en het NRC zijn en wat journalisten van deze gedragscodes vinden. Waar op nieuwsredacties...Show moreDit onderzoek richt zich op de vraag wat de gedragscodes voor social media bij het Algemeen Dagblad, de NOS en het NRC zijn en wat journalisten van deze gedragscodes vinden. Waar op nieuwsredacties door onderling overleg een filter bestaat voor publicaties, geldt dit voor de directe, individuele social media niet. Zeker in het verleden was er onder journalisten veel onduidelijkheid over wat op social media is toegestaan en hierdoor werden soms uitspraken gedaan die imagoschade opleverden. Heldere gedragscodes kunnen dan de benodigde filter zijn. Mede om deze reden hebben nieuwsmedia in binnen en buitenland gedragscodes voor social media opgesteld. In twee studies zijn diverse buitenlandse gedragscodes en de meningen over gedragscodes geanalyseerd (Opgenhaffen & Scheerlinck, 2014; Opgenhaffen & D’Haenens, 2015), maar in Nederland nog niet. De opgestelde gedragscodes ten spijt, uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat op sommige belangrijke onderwerpen nog steeds onduidelijkheid is. In eerste instantie zeggen journalisten dat zij niet zitten te wachten op gedragscodes voor social media, omdat common sense voldoende zou zijn. Maar de journalisten spreken elkaar vervolgens tegen; wat de een normaal gedrag op social media vindt, vindt de ander onwenselijk. De resultaten tonen aan dat het voor nieuwsorganisaties belangrijk is om te bepalen en vast te leggen welke social media zij zien als privédomein en welke social media als een openbaar (journalistiek) platform. Er is vooral onenigheid over de vraag of Facebook privé of openbaar is en daardoor ook over de vraag wat wenselijk gedrag is op Facebook. Op een gevoelig onderwerp als privacy zijn eveneens aanvullende gedragscodes nodig. Gedragscodes over het met foto, naam en toenaam citeren van mensen ontbreken, terwijl journalisten hierover sterk van mening verschillen. Tot slot kunnen pijnlijke fouten worden voorkomen door strengere regels op te stellen voor berichtgeving na aanslagen. Als er een fout wordt gemaakt, moet er bovendien ruimer worden gerectificeerd. Uiteindelijk draaien gedragscodes om normering, uniformiteit en professionaliteit. Ze kunnen daarom bijdragen aan efficiënt en eenduidig werken op nieuwsredacties en bovendien aan het herstel van het vertrouwen in de journalistiek. Daarom is het afhouden van gedragscodes voor social media een gemiste kans.Show less
Social media worden steeds meer gebruikt om het nieuws te brengen, een ontwikkeling die in het verleden soms voor problemen heeft gezorgd. Onhandige uitingen op social media waren in het verleden...Show moreSocial media worden steeds meer gebruikt om het nieuws te brengen, een ontwikkeling die in het verleden soms voor problemen heeft gezorgd. Onhandige uitingen op social media waren in het verleden aanleiding tot het opstellen van social media-richtlijnen bij verschillende internationale omroepen. Verschillende studies hebben zich in het verleden gebogen over de social media-richtlijnen van internationale organisaties, waaronder Opgenhaffen en d’Haenens (2015), Lee (2016) en Bloom, Cleary en North (2015). Deze studies deden onderzoek naar de social media-richtlijnen van internationale organisaties, maar onderzoek onder Nederlandse omroepen was vooralsnog niet uitgevoerd. Ook regionale omroepen werden nog altijd genegeerd, terwijl onderzoek aantoont dat deze omroepen een grote informatiebron zijn voor veel mensen (Lee, 2013). Deze thesis draagt bij aan de wetenschappelijke discussies over social mediarichtlijnen en richt zich daarbij specifiek op de Nederlandse regionale omroepen. Er is geprobeerd een antwoord te formuleren op drie hoofdvragen: Welke social media-richtlijnen hebben Nederlandse regionale omroepen concreet opgesteld? Wat vinden journalisten van de regionale omroepen van social media-richtlijnen? En lijken universele richtlijnen wenselijk op basis van de uitkomsten van de eerste twee onderzoeksvragen? Er is geprobeerd een antwoord te formuleren op deze drie vragen aan de hand van kwalitatieve onderzoeksmethoden, namelijk een inhoudsanalyse in combinatie met diepte-interviews. Voor de inhoudsanalyse zijn vijf documenten met social media-richtlijnen van Nederlandse regionale omroepen gecodeerd aan de hand van drie sensitizing concepts, namelijk objectief (persoonlijk) gebruik, transparantie en gatekeeping. Twee diepte-interviews boden achtergrondinformatie over hoe er op de werkvloer omgegaan wordt met social media en daarnaast werd inzicht geboden in de meningen van journalisten op het gebied van richtlijnen voor social media. De resultaten tonen aan dat Nederlandse regionale omroepen net als internationale organisaties meerdere richtlijnen hebben geformuleerd op het gebied van objectiviteit, transparantie en gatekeeping. Wel bleken de richtlijnen van Nederlandse regionale omroepen in tegenstelling tot de richtlijnen van internationale organisaties overwegend positief en uitnodigend geformuleerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is het lastig om waterdichte conclusies te trekken over de mogelijkheid tot het opstellen van universele richtlijnen. Echter, overlap in inhoud en zelfs letterlijk gekopieerde richtlijnen tussen organisaties suggereren enig draagvlak voor een universeel basismodel. Een beknopt basismodel wordt in deze thesis gepresenteerd.Show less
In Journalism Studies wordt als belangrijkste taak van een journalist vaak de waakhondfunctie genoemd. Als machthebbers op welke manier dan ook over de schreef gaan hebben journalisten als taak dit...Show moreIn Journalism Studies wordt als belangrijkste taak van een journalist vaak de waakhondfunctie genoemd. Als machthebbers op welke manier dan ook over de schreef gaan hebben journalisten als taak dit te onderzoeken en aan de kaak te stellen. Maar politieke schandalen zijn vaak ingewikkeld. Er kan sprake zijn van meerdere normovertredingen en verschillende transgressies. De media als waakhond moeten hierbij keuzes maken op welke manier ze een normovertreding willen onderzoeken. Op welke manier journalisten ervoor kiezen een bepaald schandaal aan het licht te brengen wordt in deze scriptie onderzocht aan de hand van de affaire-Demmink. Dit is een langslepend en gecompliceerd schandaal waarbij meerdere soorten transgressies door elkaar lopen. Joris Demmink is een oud-topambtenaar van Justitie die al decennialang achtervolgd wordt door beschuldigingen rond kindermisbruik. De hoofdvraag die centraal staat in deze scriptie is: Welke framekeuzes maken media bij gecompliceerde politieke schandalen zoals de affaire-Demmink? Deze affaire wordt door middel van de framinganalyse van Van Gorp onderzocht. Allereerst zijn twee artikelen waarbij eigen onderzoek centraal stond geanalyseerd. Daar zijn door middel van inductieve reconstructie twee frames uit gehaald, het seksschandaal en de doofpot. Daarnaast is er een alternatief frame vormgegeven, namelijk dat Demmink onschuldig is. Vervolgens zijn 92 verschenen artikelen over de beschuldigingen uit grote landelijke kranten aan de hand van een kwantitatieve inhoudsanalyse onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat de media terughoudend zijn als het gaat om berichtgeven over complexe schandalen. In de sleutelteksten komt het onschuldframe helemaal niet voor, maar in de teksten die daarna worden behandeld juist verrassend vaak. Vaak wordt er gekozen voor een makkelijk frame, zoals een seksschandaal, en wordt het 'moeilijke' doofpotframe minder benadrukt. Een aanbeveling aan journalisten is om aandacht te blijven besteden aan mogelijke machtschandalen, terwijl het goed is om tegelijkertijd terughoudend over potentiële schandalen te schrijven.Show less
Theorieën over hoe het geheugen werkt bestaan al minstens vijftig jaar, maar kennis over hoe het geheugen beïnvloed kan worden door sprekers is nog beperkt. Politici of onderzoekers die een...Show moreTheorieën over hoe het geheugen werkt bestaan al minstens vijftig jaar, maar kennis over hoe het geheugen beïnvloed kan worden door sprekers is nog beperkt. Politici of onderzoekers die een toespraak of presentatie houden, willen dat het publiek iets meeneemt uit hun woorden – dat zij iets onthouden uit de toespraak of presentatie. Hiervoor kunnen geheugentheorieën een uitkomst bieden: deze leggen uit hoe informatie wordt verwerkt en uiteindelijk in het langetermijngeheugen terecht kan komen. Geheugentheorieën stellen dat informatie via het sensorisch geheugen naar het kortetermijngeheugen gaat, om vervolgens doorgestuurd te worden naar het werkgeheugen wanneer de informatie als relevant bevonden wordt. In het werkgeheugen wordt de informatie verbonden aan de kennis die is opgeslagen in het langetermijngeheugen – dit proces wordt ook wel elaboratie genoemd. In het langetermijngeheugen wordt informatie opgeslagen, die later teruggehaald kan worden – het proces van retentie. Beide processen zijn het hoofdonderwerp van deze thesis, alleen worden deze niet onderzocht met behulp van de geheugentheorieën, maar door te analyseren hoe sprekers gebruikmaken van manieren om het publiek hun informatie te laten onthouden. Hier zijn namelijk zogenoemde retentietechnieken voor, die de spreker kan inzetten zodat hun woorden wellicht beter worden onthouden. Het proces van elaboratie wordt meegenomen wanneer alleen de elaboratieve retentietechnieken geanalyseerd worden: de technieken die ervoor kunnen zorgen dat oude en nieuwe informatie (gemakkelijker) aan elkaar verbonden wordt in het geheugen. Het onderzoek dat in deze scriptie wordt beschreven, heeft zich beperkt tot het analyseren van twee elaboratieve retentietechnieken: de anekdote en de vraagfiguur. De vraagfiguur heeft vier subtechnieken: de letterlijke vraag, de quaestie, de retorische vraag en de subiectie. Het gebruik van deze retentietechnieken is onderzocht in twee corpora en een vergelijkingscorpus: politici die spreken in de Algemene Politieke Beschouwingen (APB-corpus), communicatieonderzoekers die een presentatie geven tijdens een VIOT-conferentie en sprekers tijdens een TED-conferentie. Statistische analyses waren hiervoor uitgevoerd op het aantal voorkomens van de retentietechnieken, de lengte per retentietechniek en het percentage dat een retentietechniek gemiddeld innam in een toespraak of presentatie. Met deze statistische analyse konden de verschillen tussen de genreconventies van de corpora en het vergelijkingscorpus verklaard worden. Voor het APB en het VIOT is tevens een tekstuele analyse uitgevoerd, om te weten te komen op welke manieren sprekers uit deze corpora gebruik maakten van de retentietechnieken. De resultaten lieten zien dat de statistische analyse niet geleid heeft tot bewijs voor het verschil in gebruik van retentietechnieken, hoewel dit verschil wel uit de tekstuele analyse van de vraagfiguren bleek. De tekstuele analyse liet zien dat de hoofddoelen van de sprekers in de verschillende genres gestimuleerd worden door het gebruik van de verschillende vraagtechnieken. Zo gebruiken APB-sprekers veelal de quaestie om hun hoofddoel overtuigen te bewerkstelligen, terwijl VIOT-sprekers vooral de subiectie gebruiken om het publiek nieuwsgierig te maken naar de informatie die zij willen overbrengen. De sprekers bij TEDtalks gebruiken weer meer retorische vragen, die de gedeelde waardeoordelen en emoties uitdrukken en waardoor het publiek wellicht geïnspireerd wordt. De tekstuele analyse van de anekdote liet daarentegen niet veel verschillen zien tussen de genres. Deze en andere, minder eenduidige, resultaten worden besproken in de thesis en vervolgens bediscussieerd.Show less
Aanleiding voor dit onderzoek zijn uiteenlopende claims afkomstig uit de neurowetenschappen en (neuro)marketingpraktijk waaruit blijkt dat consumenten ‘onbewust’ of ‘breingericht’ beïnvloed kunnen...Show moreAanleiding voor dit onderzoek zijn uiteenlopende claims afkomstig uit de neurowetenschappen en (neuro)marketingpraktijk waaruit blijkt dat consumenten ‘onbewust’ of ‘breingericht’ beïnvloed kunnen worden in hun (koop)gedrag. Verwacht werd dat de manieren om consumenten ‘onbewust’ of ‘breingericht’ te beïnvloeden verschillen van de manieren die Hoeken in het boek Overtuigende Teksten noemt om consumenten te beïnvloeden in hun gedrag. Uiteindelijk bleek dat inzichten uit adviesboeken over ‘onbewust’ of ‘breingericht’ beïnvloeden relatief weinig waarde hebben voor het bevorderen van de effectiviteit van teksten waarin producten of diensten gepromoot worden. Uitzondering hierop zijn beïnvloedingstactieken die samenhangen met ‘prijsperceptie’, ‘schaarste’ en ‘prijspijn’. Het lijkt mij van belang om een ‘passend’ theoretisch kader te ontwikkelen voor het ontwerpen en beoordelen van reclameteksten. Ik raad aan om daarbij, in tegenstelling tot de geraadpleegde (advies)literatuur, een context-georiënteerd marketingperspectief in te nemen waarin de behoefte van de consument centraal staat. Zo’n kader zou een waardevolle aanvulling op het boek Overtuigende Teksten zijn. Show less
In de aanloop naar de troonswisseling in 2013 leefde in Nederland de vraag of er met een nieuwe vorst ook een nieuwe tijd zou aanbreken. Zou de troonrede dit jaar eens anders dan anders zijn? Zou...Show moreIn de aanloop naar de troonswisseling in 2013 leefde in Nederland de vraag of er met een nieuwe vorst ook een nieuwe tijd zou aanbreken. Zou de troonrede dit jaar eens anders dan anders zijn? Zou deze toespraak hoop en troost kunnen bieden gedurende de nog altijd voortdurende kredietcrisis? Tacitus (vertaling 2003, 95) stelde al dat mensen tijdens turbulente tijden als een crisis, meer behoefte hebben aan ‘grote’ en ‘troostrijke’ woorden. Wanneer men hier ontvankelijk voor is, is het aannemelijk dat men ook vatbaarder is voor eventuele retorische of manipulatieve uitwerkingen van dergelijke ‘troostrijke’ woorden. Middels het gebruik van frames en metaforen kunnen mensen (veelal onbewust) in een bepaalde denkrichting worden gestuurd. In deze scriptie is onderzocht welke frames en metaforen er zijn gebruikt in de troonredes met betrekking tot de crisis: ‘Welke crisisframes en crisismetaforen worden er in de troonredes gebruikt ten tijde van de crisisperioden uit de 20ste en 21ste eeuw, welke functies vervullen zij, en zijn er per periode typerende crisisframes en crisismetaforen aan te wijzen?’ Hierbij is uitgegaan van een kwalitatieve analyse, die gebaseerd is op talige elementen. Zowel de aanwezigheid en de spreiding van de crisisframes (en ondersteunende metaforen bij deze frames) bínnen een crisistijd, als de dominante crisisframes door de verschillende crisistijden heen, zijn in kaart gebracht. Zoals was te verwachten door het officiële, onafhankelijke en ingetogen karakter van het genre van de troonrede, komen er geen tot weinig opvallende en niet-conventionele frames en metaforen voor. De subtielere varianten die zijn aangetroffen in het geanalyseerde metaforische taalgebruik, zijn veelal gebaseerd op algemene concepten. In totaal konden er vijf crisisframes (met bijbehorende ondersteunende metaforen) worden onderscheiden: de crisis als bedreiging (voornamelijk ondersteund door de pressiemetafoor), de crisis als beproeving (de krachtmetafoor), de crisis als exogeen effect (de natuurrampmetafoor), de crisis als aanleiding voor het treffen van maatregelen (de krachtmetafoor en de ziektemetafoor) en de crisis als illustratie van positieve aspecten (de bouwmetafoor). Bij een vergelijking van de aangetroffen crisisframes door de crisistijden heen, valt het op dat het bedreigingsframe in vroegere crisistijden (zoals De Grote Depressie en de Tweede oliecrisis) overheerst. Later lijkt dit frame echter steeds meer plaats te maken voor het beproevingsframe en het frame van de crisis als aanleiding voor het treffen van maatregelen. Waar de focus eerst lijkt te liggen op de ontreddering en het (naderend) gevaar, gaat het later steeds meer om het ombuigen van de nare crisisomstandigheden naar herstel.Show less
In de huidige maatschappij wordt steeds vaker van mensen gevraagd om een presentatie te geven. Sommige mensen worden onzeker als ze een presentatie moeten geven voor publiek en deze onzekerheid kan...Show moreIn de huidige maatschappij wordt steeds vaker van mensen gevraagd om een presentatie te geven. Sommige mensen worden onzeker als ze een presentatie moeten geven voor publiek en deze onzekerheid kan ze belemmeren in het dagelijks leven. Deze mensen hebben een lichte vorm van speechangst, dat is een soort spreekangst. Specifiek is het de angst die verbonden is aan gesproken communicatie in een specifieke situatie (Dwyer & Baartmans, 2003). Tijdens dit scriptieonderzoek is onderzocht hoe een methode eruitziet die mensen met lichte speechangst in groepssituaties met face-to-facecontact kan helpen om zelfverzekerder te spreken voor publiek en die zo veel mogelijk profiteert van inzichten uit de adviesliteratuur en van presentatieprofessionals en onderbouwd is door wetenschappelijk onderzoek. Om deze methode te kunnen construeren is nagegaan welke oorzaken er zijn voor speechangst, welke methoden er zijn om zelfverzekerder te leren spreken, aan welke kwaliteitscriteria de methode moet voldoen en wat presentatieprofessionals vonden van de eerste versie van de ontwikkelde zogenoemde zelfverzekerdheidsmethode. Het scriptieonderzoek heeft geleid tot de conclusie dat de basis van de zelfverzekerdheidsmethode bestaat uit drie deelmethoden: diepe buikademhaling, vaardigheidstraining en visualisatie. Diepe buikademhaling zorgt voor rust bij de spreker, vaardigheidstraining gaat ervan uit dat sprekers onzeker zijn voor het geven van een presentatie, omdat ze niet alle vaardigheden hebben die ervoor nodig zijn en dat deze onzekerheid vermindert als een spreker de benodigde vaardigheden leert. Tot deze vaardigheden behoren bijvoorbeeld het opbouwen, leren beheersen en uitvoeren van de presentatie. Visualisatie is het laatste onderdeel van de methode. Dit onderdeel laat de spreker zijn presentatie voor zich zien. Hij moet dan bedenken hoe hij naar de locatie van de presentatie toe gaat, hoe hij de presentatie uitvoert, tot een goed einde brengt en hiervoor applaus krijgt. Tijdens visualisatie maakt de spreker in zijn hoofd zijn eigen realistische succesfilm. De zelfverzekerdheidsmethode is geconstrueerd aan de hand van de drie deelmethoden. Een eerste kwaliteitscontrole van de zelfverzekerdheidsmethode heeft plaatsgevonden door deze te laten beoordelen door vier presentatieprofessionals. De commentaren van deze presentatieprofessionals hebben hoofdzakelijk gezorgd voor aanpassingen op drie algemene punten: de duur van alle oefeningen is aangepast, het taalgebruik is volwassener geworden en bij de uitleg van de oefeningen is er meer rekening gehouden met het onverwachte.Show less