Indonesia is the largest archipelago in the world, which consists of more than 17,000 islands. As an archipelago country, Indonesia has a maritime potential. Ironically, Indonesia does not have the...Show moreIndonesia is the largest archipelago in the world, which consists of more than 17,000 islands. As an archipelago country, Indonesia has a maritime potential. Ironically, Indonesia does not have the capacity to explore more its potential. This thesis describes that there are certain requirements that need to be fulfilled in order to achieve maritime power in the period before Indonesia, both economic and political. In this thesis, port development is chosen to represent the effort of the Dutch colonial government to enhance maritime power. The main question of this thesis is how did the Dutch colonial government of the Netherlands Indies exercise the maritime power in competition with the British in 1824-1914? To answer the research question, I worked with primary sources and secondary sources, such as Politieke Verslagen en Berichten uit de Buitengewesten, Haringhuizen-Schoemaker collection, 1872-1970, and some books that related to maritime development in Southeast Asia. I present political and economic development that contributed to the maritime power development. I also present six major ports development as representation of maritime power in the Netherlands Indies. The result shows that the Dutch colonial government the Dutch was able to fulfill the requirements to achieve maritime power by conquering the Outer Islands and their economic potential. The result also show that even though KPM (Koninkelijke Paketvaart Maatschappij)created a strong network of shipping lines they failed to maximize the effort to compete the British Singapore maritime power until the Great War.Show less
This thesis investigates the relationship between the Russian tsarist state and the four most important Russian Christian sects, the Khlysty, Skoptsy, Dukhobors, and Molokans, in the period 1801...Show moreThis thesis investigates the relationship between the Russian tsarist state and the four most important Russian Christian sects, the Khlysty, Skoptsy, Dukhobors, and Molokans, in the period 1801-1881. First the developments of the Russian Orthodox Church and the tsarist state following the Russian Orthodox Church schism (raskol), which gave rise to Russian religious dissent, are discussed, before moving on to an in-depth assessment of the history and beliefs of the four sects mentioned above. In the second part of the thesis the attitudes of the three tsars that ruled Russia between 1801 and 1881, Alexander I, Nicholas I, and Alexander II, are clarified, before the views of the sectarians on the policies of the three rulers are considered. It is then argued that these rulers, and Nicholas I specifically, vilified the sectarians as class of (imaginary) enemies as part of their state formation policies. In practice this meant the (forced) expulsion of many of the sectarians to the fringes of the Russian empire. The sectarians themselves, in turn, developed tools to cope with these conditions, and in some cases in their new role as frontier colonists became the epitome of Russianness in the multi-ethnic regions of the empire. This thesis therefore not only pays attention to the changing political situation of tsarist Russia in the nineteenth century and the state views on sectarianism, but also to the ways in which marginalized groups outside the Russian Orthodox Church reconciled their religious and ethnic identities with the demands of the state.Show less
Op zoek naar een onderwerp voor mijn afstudeerscriptie kwam ik in gesprek met Els Langenfeld. Els Langenfeld, woonachtig op Curaçao, publiceert al vele jaren historische verhalen in het Antilliaans...Show moreOp zoek naar een onderwerp voor mijn afstudeerscriptie kwam ik in gesprek met Els Langenfeld. Els Langenfeld, woonachtig op Curaçao, publiceert al vele jaren historische verhalen in het Antilliaans Dagblad. Gert Oostindie zegt over haar artikelen dat deze uitstekend gedocumenteerd zijn en gebaseerd op goed bronnenonderzoek. Momenteel werkt Langenfeld aan haar proefschrift met als onderwerp de slaven van Curaçao in de negentiende eeuw. Zij had onderzoek gedaan naar Regina Jesurun, ex-slavin, vrijgekocht door haar moeder in 1782 , zelf licht van kleur, die samenwoonde met een joodse koopman, Isaac Abinun de Lima. Ondanks haar sociale status was Regina zakelijk succesvol. Onduidelijk is of haar onwettige relatie met een jood hierin een obstakel vormde of juist een voordeel was. Bij haar dood liet zij veel onroerend goed en slaven achter, terwijl haar partner Isaac, beduidend minder achterliet en waarschijnlijk zelfs schulden had. Tijdens het onderzoek van Langenfeld viel haar op dat er in de jaren 30 – 40 in de negentiende eeuw veel gevallen waren waarbij nazaten afzagen van de erfenis vanwege de onzekere staat van de boedel. Ook de kinderen van Isaac zagen af van de erfenis. Via haar onderzoek naar Regina kwam Langenfeld op het pad van Genereux, hun jongste zoon, die ook een geslaagd zakenman werd. In het Antilliaans Dagblad gaat Els Langenfeld de discussie aan met Alex Rosaria, partijleider van PAIS, die in zijn functie van voorzitter van de Stichting Dr. Mr. M.F. Da Costa Gomez, had voorgesteld om de J.H.J. Hamelbergweg te veranderen in Genereux Jacob Richard de Lima. Hetgeen Rosaria overigens ontkent in zijn ingezonden stuk: hij zou nimmer hebben gesproken over het veranderen van een naambord, maar is wel van mening dat op Curaçao mensen als Genereux meer ‘in het zonnetje’ gezet moeten gaan worden. Volgens hem was Genereux het eerste lid van de Koloniale Raad die protesteerde tegen het feit dat er op Curaçao niet gestemd mocht worden. Dat er een weg werd vernoemd naar Hamelberg terwijl hij het kiesrecht alleen aan de protestanten gunde en er niets naar Genereux is vernoemd, acht hij niet terecht. De Stichting Dr. Mr. M.F. Da Costa Gomez zal al het nodige doen om deze grote man te eren. Langenfeld is er van overtuigd dat Genereux de lof die hem wordt toegewuifd door Rosaria, vanwege zijn vermeende voortrekkersrol in de emancipatie van het Curaçaose volk, niet toekomt. Genereux zou volgens haar alleen tot doel hebben gehad de groep kleurlingen meer te emanciperen. Aangezien er nauwelijks bronnenonderzoek heeft plaatsgevonden naar Genereux de Lima acht zij dan ook vooralsnog niet bewezen dat hij een belangrijke rol heeft gespeeld in de emancipatie van de ‘yúnan di Kòrsou’. Ik begrijp inmiddels dat Genereux qua karakter niet bepaald sympathie oproept. Els Langenfeld zegt dat hij geen gemakkelijke man moet zijn geweest, hij had een moeilijk karakter en hij kwam diverse malen in conflict met anderen en Hubert Cabaña schrijft dat Genereux bekend stond als een eerzuchtig persoon met een opvliegend karakter. Echter zijn personage is nooit geplaatst binnen de context van zijn tijd. Met de ogen van nu is het onmogelijk te oordelen over het gedrag van toen, zonder het bestuderen van de samenleving van toen. Of Genereux de Lima inderdaad de eerste kleurling was binnen de Koloniale Raad en of hij een strijder was voor de emancipatie van de totale Curaçaose bevolking is nauwelijks onderzocht. De stellingen daarover worden niet gestaafd met verwijzingen naar primair bronnenonderzoek. Doelstelling van deze scriptie zal dan ook zijn te onderzoeken of : a. Genereux J.R. de Lima als eerste kleurling zitting had in de Koloniale Raad; b. Hij vocht voor algemeen kiesrecht en voor emancipatie van de ‘yúnan di Kòrsou’.Show less
In deze scriptie onderzoek ik of er continuïteit dan wel discontinuïteit bestaat in de beeldvorming over de islam in Nederland in de periode 1900-2000. Aan de hand van een analyse van...Show moreIn deze scriptie onderzoek ik of er continuïteit dan wel discontinuïteit bestaat in de beeldvorming over de islam in Nederland in de periode 1900-2000. Aan de hand van een analyse van krantenartikelen zal ik de beeldvorming over de islam in kaart brengen. De islam is door de eeuwen heen gebruikt om verschillen tussen Nederlanders en buitenlanders aangegeven. In een tijd dat grenzen steeds meer vervaagde vertaalde dit zich in het benadrukken van culturele en maatschappelijke verschillen tussen de autochtone Nederlanders en de nieuwkomers in Nederland. Het schrikbeeld van de islam zou vanaf dat moment steeds vaker op de voorgrond treden. Is dit een nieuw fenomeen of is de islam altijd al gebruikt om een verschil te verduidelijken? Met andere woorden: is er sprake van continuïteit of discontinuïteit in de Nederlandse beeldvorming over de islam? Moet de beeldvorming waarvan Janmaat, Fortuyn en Wilders gebruikmaken, in deze lange traditie geplaatst worden? Om continuïteit of discontinuïteit aan te kunnen tonen is het belangrijk om allereerst beeldvorming te bespreken. Vervolgens de relatie van Nederland met de islam aan de orde komen. In drie periodes zal worden gekeken naar continuïteit of discontinuïteit van de beeldvorming over de islam in de vorige eeuw. Deze periodes worden in drie aparte hoofdstukken besproken. De eerste periode heeft betrekking op de jaren 1900 tot en met 1918. De tweede periode beslaat de jaren 1955 tot en met 1965. De laatste periode betreft de jaren 1985 tot en met 1995. Pas dan kan er antwoord gegeven worden op de vraag of er sprake is van continuïteit of discontinuïteit bij de Nederlandse beeldvorming over de islam.Show less
Nederland kent aan het begin van de 20e tegengestelde politieke bewegingen. Aan de ene kant de polariserende verzuiling en aan de andere kant het samenbrengende nationalisme. Welke van de ze twee...Show moreNederland kent aan het begin van de 20e tegengestelde politieke bewegingen. Aan de ene kant de polariserende verzuiling en aan de andere kant het samenbrengende nationalisme. Welke van de ze twee bewegingen speelde een belangrijke rol bij de viering van 100 jaar koninkrijk in de gemeente Wateringen.Show less
The main intention of this thesis is to provide an assessment of the extent to which the European Union (EU) has been able to diffuse its norms within the Association of Southeast Asian Nations ...Show moreThe main intention of this thesis is to provide an assessment of the extent to which the European Union (EU) has been able to diffuse its norms within the Association of Southeast Asian Nations (ASEAN) through theories of norm diffusion – with particular regard to Acharya’s ‘localization’ and Manner’s ‘Normative Power Europe’. Addedly, the research is mainly centered on the case studies of Myanmar and the Philippines, owing to their relevance to contemporary EU-ASEAN relations and current events. The case studies of are still an ongoing phenomenon and are thus relevant to examining the standing of current EU-ASEAN relations.Show less