In dit onderzoek wordt de vraag gesteld wat de anafoor en het parallellisme voor invloed hebben op de redelijkheid en effectiviteit van strategische manoeuvres in de argumentatiefase van een...Show moreIn dit onderzoek wordt de vraag gesteld wat de anafoor en het parallellisme voor invloed hebben op de redelijkheid en effectiviteit van strategische manoeuvres in de argumentatiefase van een kritische discussie. Deze vraag sluit aan bij een onderzoekstraditie binnen de pragma-dialectische argumentatietheorie waarin strategisch manoeuvreren met presentationele middelen het uitgangspunt vormt (bijvoorbeeld: Houtlosser & Van Eemeren, 2000; Snoeck Henkemans, 2008; Van Poppel, 2016; Jansen, 2017; Snoeck Henkemans, 2017). Met de resultaten is er een argumentatieve dimensie toegevoegd aan de kennis over de anafoor en het parallellisme. Op basis van theoretisch-analytisch onderzoek is eerst een stipulatieve definitie opgesteld van de anafoor en het parallellisme. Uit dit deel blijkt dat tegelijkertijd onderzoeken van de anafoor en het parallellisme gerechtvaardigd kan worden door het feit dat er een benaming is voor situaties waarin beide stijlfiguren samenkomen: verbaal parallellisme (Leech, 1969, p.79). Met het theoretisch-analytische onderzoek is er ook een overzicht gemaakt van de verschillende functies die de anafoor en het parallellisme kunnen vervullen. De functies van de stijlfiguren vormden het uitgangspunt van het conceptueel-analytische onderzoek dat is uitgevoerd om te beoordelen wat de invloed van de anafoor en het parallellisme is op strategische manoeuvres. Dit is in kaart gebracht met behulp van voorbeelden uit de politieke praktijk. Naar aanleiding van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de anafoor en het parallellisme voornamelijk van invloed zijn op de effectiviteit van argumentatie. Gunstig voor de discussiant zijn de mogelijkheden om argumentatie met de stijlfiguren te verduidelijken en om de kans op kritische vragen te verkleinen. De stijlfiguren blijken daarnaast een minder gunstige invloed te kunnen hebben op argumentatie, omdat zij er ook voor kunnen zorgen dat de argumentatie overdreven of juist eentonig overkomt, waardoor de effectiviteit van een strategische manoeuvre wordt verminderd. De invloed op de redelijkheid in een strategische manoeuvre is nihil. De anafoor en het parallellisme kunnen in sommige gevallen overduidelijk in overeenstemming zijn met de taalgebruiksregel, maar de stijlfiguren zijn niet in staat onredelijke argumentatie redelijk te maken en vice versa.Show less
Dit onderzoek bespreekt de resultaten van een taalkundig-stilistische analyse van het taalgebruik van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) tijdens een onlinebehandeling. Diverse...Show moreDit onderzoek bespreekt de resultaten van een taalkundig-stilistische analyse van het taalgebruik van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) tijdens een onlinebehandeling. Diverse onderzoekers stellen dat er een verband bestaat tussen keuzes in taalgebruik en veranderingen in het psychologisch welzijn van patiënten. Bij onderzoek naar dit verband wordt echter veelal gebruikgemaakt van kwantitatieve computergestuurde analysemethoden waaraan verschillende beperkingen verbonden zijn. Het doel van het huidige onderzoek was om te achterhalen of het aan de hand van de methode van de taalkundige stilistiek, waarbij kwalitatieve en kwantitatieve analyse gecombineerd worden, mogelijk was om een correlatie aan te tonen tussen formuleringskeuzes van patiënten met CVS en het al dan niet herstellen van deze ziekte door middel van een online cognitieve gedragstherapie. De casusstudie richtte zich op een specifiek aspect van het taalgebruik van de patiënten, namelijk op het gebruik van stilistische verschijnselen die eraan bijdragen dat handelingen in mindere mate worden toegeschreven aan de handelende persoon. De keuze voor dit aspect is gemotiveerd door de nadruk die gelegd wordt op het belang van het nemen van verantwoordelijk- heid voor het eigen herstel in de literatuur over cognitieve gedragstherapie en door de ontwikkelaars en therapeuten van de behandeling. Door te kijken naar de mate waarin patiënten gebruikmaakten van stilistische verschijnselen waarmee handelingen in mindere mate worden toegeschreven aan de handelende persoon, wanneer zij handelingen beschreven die zij moesten uitvoeren om te herstellen, werd getoetst of dit een aanwijzing zou kunnen vormen voor de mate waarin de patiënten zichzelf voorstellen als verantwoordelijk voor hun eigen herstel. Zodoende werden de teksten van de patiënten gedurende de verschillende behandelfases geanalyseerd, om te achterhalen of er verschillen te zien waren in het gebruik van deze stilistische verschijnselen door patiënten die na afloop van de behandeling hersteld waren en patiënten die niet hersteld waren. Uit de casusstudie is gebleken dat herstelde patiënten, gedurende de verschillende fases van de behandeling, inderdaad minder gebruikmaakten van het totaal aan onderzochte stilistische verschijnselen dan niet-herstelde patiënten. Ook kon een afname in het gebruik van het totaal aan geanalyseerde verschijnselen tussen meetpunt T0 (de assessmentfase) en T1 (de behandelfase) in verband gebracht worden met een succesvolle uitkomst van de therapie, terwijl een toename in het gebruik van het totaal aan geanalyseerde verschijnselen gedurende alle fases van de behandeling correleerde met een onsuccesvolle uitkomst van de therapie. Op basis van deze resultaten wordt geconcludeerd dat een verschillende uitkomst van de therapie, oftewel een verschillende verandering in psychologisch welzijn, weerspiegeld is in een verschil in formuleringskeuzes tijdens de behandeling. Zodoende demonstreert het huidige onderzoek dat er een correlatie bestaat tussen bepaalde formuleringskeuzes in het taalgebruik van patiënten met CVS en (een verandering in) hun psychologisch welzijn. Dit laat de vruchtbaarheid zien van de methode van de taalkundige stilistiek, waarmee bepaalde beperkingen die verbonden zijn aan kwantitatieve computeranalyses omzeild kunnen worden, voor het analyseren van het taalgebruik van patiënten tijdens een onlinebehandeling. Wel is voorzichtigheid geboden bij het generaliseren van deze resultaten naar andere gevallen dan de huidige casusstudie.Show less
In deze scriptie wordt gebruik gemaakt van eerdere taalkundig-stilistische en politicologische literatuur over populisme. Door een brug te slaan tussen deze twee onderzoeksvelden, worden inzichten...Show moreIn deze scriptie wordt gebruik gemaakt van eerdere taalkundig-stilistische en politicologische literatuur over populisme. Door een brug te slaan tussen deze twee onderzoeksvelden, worden inzichten geboden in de mate waarin Donald Trump en Hillary Clinton een populistische communicatiestijl hanteren in het derde Amerikaanse presidentsdebat in 2016.Show less
‘Populisme’ is een term die vaak wordt gehoord, maar waarvan niet helemaal duidelijk is wat het precies is. Er is een visie die zegt dat populisme gezien kan worden als een communicatiestijl, maar...Show more‘Populisme’ is een term die vaak wordt gehoord, maar waarvan niet helemaal duidelijk is wat het precies is. Er is een visie die zegt dat populisme gezien kan worden als een communicatiestijl, maar in de wetenschap blijft dit concept vaak wat impressionistisch: de indrukken zijn globaal gekarakteriseerd en de suggestie dat populisme een politieke communicatiestijl is die door middel van bepaalde kenmerken tot uitdrukking komt in taal, blijft dan ook niet meer dan dat: een suggestie. Om erachter te komen wat het taalgebruik van populisten precies kenmerkt, is in deze scriptie taalkundig-stilistisch onderzoek gedaan naar een specifieke casus. Taalkundig-stilistisch onderzoek is gebaseerd op de idee dat stilistische keuzes van een taalgebruiker invloed kunnen hebben op de globale indruk die wordt gewekt. De indruk van een populistische communicatiestijl zou dus kunnen worden gewekt door bepaalde keuzes die worden gemaakt in het taalgebruik. Als er zoiets als een ‘populistische stijl’ zou bestaan, is het dus aannemelijk dat deze stilistische keuzes aan te wijzen zijn in het taalgebruik van verschillende mensen die de indruk van populisme wekken, en dat ze niet of minder aan te wijzen zijn in het taalgebruik van niet-populistische mensen. Op basis van politicologische literatuur is eerst bepaald uit welke kenmerken populisme bestaat. Het centrale thema van populisme bleek de relatie tussen ‘het volk’ en ‘de elite’ te zijn, waarbij ‘volksverheerlijking’ tegenover ‘anti-elitisme’ staat. Aan deze kernkenmerken zijn de uit de literatuur gedestilleerde overige kenmerken van populisme gekoppeld: de kiezers centraal stellen, een volkse stijl, een ‘wij versus zij’-gevoel, gevoelens van crisis of dreiging en slechte manieren. Deze kenmerken zijn vervolgens met behulp van taalkundig-stilistische literatuur over populistische politici gekoppeld aan stilistische keuzes op microniveau, wat resulteerde in een lijst van 27 bruikbare stijlmiddelen. Deze stijlmiddelen zijn geanalyseerd in een case waarbij het taalgebruik van twee niet-populistische Vlaamse politici (Sven Gatz (Open VLD) en Joris Vandenbroucke (sp.a)) met twee populistische Vlaamse politici (Filip Dewinter (VB) en Chris Janssens (VB)) zijn vergeleken. De verwachting was daarbij dat de communicatiestijl van Gatz en Vandenbroucke aan de ene kant significant zou verschillen van die van respectievelijk Dewinter en Janssens aan de andere kant, op basis van de 27 stijlmiddelen die gekoppeld konden worden aan de kenmerken waar een populistische communicatiestijl uit bestaat. Uit de resultaten bleek dat van drie stilistische middelen gezegd kon worden dat zowel Dewinter als Janssens ze significant vaker gebruikten in hun teksten dan respectievelijk Gatz en Vandenbroucke: het aantal geciteerde woorden lag bij de populistische politici hoger, net als het aantal concrete naamwoorden en het aantal intensiveerders. Daarnaast maakte Dewinter vaker gebruik dan Gatz van citaten en categorie C-metaforen en juist minder van potentieel problematische verwijswoorden en een inclusief ‘wij’ waarmee politici werden bedoeld. Janssens maakt naast het aantal geciteerde woorden, het aantal concrete naamwoorden en het aantal intensiveerders ook vaker dan Vandenbroucke gebruik van verwijzingen naar kiezers in de subjectspositie in combinatie met een perspectiverend werkwoord, een inclusief ‘wij’ waarmee politici werden bedoeld en categorie-A metaforen. Aangezien binnen de visie dat populisme een communicatiestijl is wordt aangenomen dat deze communicatiestijl een gradueel verschijnsel is, kan uit de resultaten geconcludeerd worden dat, met betrekking tot de hierboven genoemde stilistische middelen, Dewinter een volksere stijl hanteert, meer een wij-tegen-zij-gevoel oproept en vaker een gevoel van crisis oproept dan Gatz. Over Janssens kan gezegd worden dat hij met betrekking tot de hierboven genoemde stijlmiddelen de kiezers meer centraal stelt, een volksere stijl hanteert en vaker een gevoel van crisis opwekt dan Vandenbroucke. Het lijkt er dus op dat door de populistische politici inderdaad meer gebruik wordt gemaakt van een populistische communicatiestijl, hoewel dit in mindere mate is dan aanvankelijk werd verwacht.Show less
In dit onderzoek is de relatieve beleefdheid van Humberto Tan en Jeroen Pauw onderzocht. Aanleiding hiervoor is de vergelijking tussen de twee presentatoren die in de media gemaakt wordt. Tan en...Show moreIn dit onderzoek is de relatieve beleefdheid van Humberto Tan en Jeroen Pauw onderzocht. Aanleiding hiervoor is de vergelijking tussen de twee presentatoren die in de media gemaakt wordt. Tan en Pauw presenteren beiden een actualiteitenprogramma laat op de avond, maar verschillen in hun interviewstijl: Pauw lijkt vooral hard en kritisch te zijn, terwijl Tan vooral als vriendelijk en empathisch bestempeld wordt. In deze studie is onderzocht in hoeverre deze verschillen te maken kunnen hebben met de talige beleefdheid van beide presentatoren. Hiertoe zijn onderbrekingen als uitgangspunt genomen, omdat deze niet alleen een belangrijke rol spelen in interviews, maar ook omdat ze bijna per definitie als onbeleefd beschouwd kunnen worden. Daarnaast heeft dit onderzoek nog een theoretisch doel: er is bekeken in hoeverre de conversatieanalyse een toevoeging kan zijn op het onderzoek naar beleefdheid. De vraag die centraal staat is: Hoe beleefd zijn de onderbrekingen van Pauw en Tan? De eerste deelvraag luidt: Hoeveel en wat voor soort onderbrekingen gebruiken Pauw en Tan en hoe geven zij deze vorm? Om deze vraag te beantwoorden zijn tien interviews van Pauw en tien interviews van Tan onderzocht, waarin in beide shows dezelfde personen te gast waren. Uit deze interviews zijn de onderbrekingen getranscribeerd waarin commentaar op de inhoud van de voorgaande uiting geleverd werd (onderbrekingen waarin een nieuw topic werd aangekaart zijn buiten beschouwing gelaten). Deze onderbrekingen zijn vervolgens ingedeeld in de vier categorieën van een analysemodel dat is opgesteld op basis van de conversatieanalyse. De vier categorieën zijn: andergeïnitieerd zelfherstel, andergeïnitieerd anderherstel, bezwaar opwerpen en alternatief voorstellen. De eerste twee categorieën komen voort uit het soort onderbrekingen waarbij iets onduidelijk is aan de inhoud, de laatste twee uit het soort onderbrekingen waarbij de onderbreker het niet eens is met de inhoud van de voorgaande uiting. Voor elk van deze categorieën is tot slot bekeken of en welke patronen er onderscheiden konden worden op basis van de formulering en vormgeving van de onderbrekingen. Pauw blijkt significant meer te onderbreken dan Tan. Daarnaast maken beide presentatoren het meest gebruik van de categorie andergeïnitieerd zelfherstel, gevolgd door bezwaar opwerpen. Bij Tan is een significant patroon ontdekt in de manier waarop de onderbrekingen over de vier categorieën verdeeld zijn, bij Pauw niet. Tan gebruikt verder significant meer woorden voor zijn onderbrekingen dan Tan. De presentatoren vullen de verschillende categorieën van het model soms op redelijk dezelfde wijze in, zoals in de categorie andergeïnitieerd zelfherstel. In de categorie bezwaar opwerpen gebruiken Tan en Pauw juist zeer verschillende technieken. In de overige twee categorieën zit wederom enige 2 overlap, maar in de categorie andergeïnitieerd anderherstel geven Pauw en Tan hun onderbrekingen daarnaast ook anders vorm. De tweede deelvraag van dit onderzoek luidt: Hoe kunnen de onderbrekingen van Pauw en Tan geduid worden in termen van beleefdheid? Om deze vraag te beantwoorden zijn de verschillende patronen die zijn onderscheiden geduid in termen van Brown en Levinsons beleefdheidstheorie. Ten eerste blijken de categorieën die voortkomen uit een onduidelijkheid aan de inhoud van de voorgaande uiting (andergeïnitieerd zelfherstel en andergeïnitieerd anderherstel) beleefder dan de categorieën die voortkomen uit het soort onderbrekingen waarbij de onderbreker het niet eens is met de inhoud (bezwaar opwerpen en alternatief voorstellen). Deze vier typen kunnen op een schaal van relatieve beleefdheid geplaatst worden, waarbij bezwaar opwerpen het meest onbeleefd is, gevolgd door alternatief voorstellen, andergeïnitieerd anderherstel en andergeïnitieerd zelfherstel. Een tweede resultaat is dat Tan meer beleefdheidsstrategieën lijkt te gebruiken dan Pauw, voornamelijk strategieën die gericht zijn op het positieve gezicht van de hoorder. Tan gebruikt deze strategieën het meest in de meest gezichtsbedreigende categorie van het model, bezwaar opwerpen. Inzichten uit de conversatieanalyse kunnen een interessante toevoeging doen op deze resultaten: een conversatieanalytische lezing brengt namelijk aan het licht dat beide presentatoren hun onderbrekingen, die tevens niet-geprefereerde responsen zijn, ook voorzien van herstelwerk en presentieorganisatie. Hieruit blijkt dat Pauw, die minder beleefd uit de bus komt bij een Brown en Leviaanse benadering, wel degelijk technieken inzet om zijn onderbreking beleefder te formuleren. Dit doet hij bijvoorbeeld door zijn niet-geprefereerde uiting af te zwakken of een toelichting te gebruiken. Hiermee kan het beeld dat Tan een veel beleefder interviewer is dan Pauw, enigszins genuanceerd worden. De conversatieanalyse lijkt hiermee een vruchtbare toevoeging voor het onderzoek naar beleefdheid. Met name de bottom-upaanpak maakt dat er met een conversatieanalyische benadering andere relevante observaties aan het licht komen. Als antwoord op de hoofdvraag kan de voorzichtige conclusie getrokken worden dat Tan zijn onderbrekingen beleefder vormgeeft dan Pauw: zowel door meer beleefdheids- strategieën te gebruiken, als door iets meer gebruik te maken van preferentieorganisatie. Toch lijken talige aspecten alleen, de beeldvorming die in de media is ontstaan niet volledig te verklaren: nader onderzoek zou kunnen uitwijzen of ook aspecten als mimiek en spreektempo, of sociale aspecten als het geslacht van de gast van invloed zouden kunnen zijn.Show less