Een verhandeling over de politieke stijl van Bolkesteins optreden tijdens het nationale minderhedendebat (gestart met een krantenartikel van F. Bolkestein in 1990)
This is a transnational research on the way Dutch Catholic media perceived the Kulturkampf in Germany from 1880 to 1884. This dissertation examines two Dutch Catholic newspapers and one magazine to...Show moreThis is a transnational research on the way Dutch Catholic media perceived the Kulturkampf in Germany from 1880 to 1884. This dissertation examines two Dutch Catholic newspapers and one magazine to explain three things. Firstly, what the main motives of Dutch Catholic media were to report on German social struggles after 1880. Secondly, how the Milder-ungsgesetzen – that were intended to end this social struggle – influenced the content of the reports of Dutch Catholic media. Thirdly, to what extent the German social struggles were put in an international perspective by these media. The conclusion adds to the debate that ques-tions the nineteenth century as the ‘age of the nation state’.Show less
Onderzoek naar spoeddebatten vanaf 2004 t/m 2011 en in hoeverre deze functioneren als forum voor de Tweede Kamer. In hoeverre gebruiken politici het spoeddebat meer om te profileren dan om het...Show moreOnderzoek naar spoeddebatten vanaf 2004 t/m 2011 en in hoeverre deze functioneren als forum voor de Tweede Kamer. In hoeverre gebruiken politici het spoeddebat meer om te profileren dan om het beleid te beïnvloeden?Show less
Volgens diverse overzichtsites en bronnen was de Christelijk-Historische Unie (CHU) een behoudende partij. Dit was ook mijn aanname bij aanvang van het schrijven van deze scriptie. Bij het nadenken...Show moreVolgens diverse overzichtsites en bronnen was de Christelijk-Historische Unie (CHU) een behoudende partij. Dit was ook mijn aanname bij aanvang van het schrijven van deze scriptie. Bij het nadenken over de kiesrechtgeschiedenis paste de CHU niet in het plaatje als het gaat om voorstanders van het algemeen kiesrecht, omdat de uitbreiding van het kiesrecht als progressief gezien wordt. Zo paste zij niet in het plaatje van de kiesrechtstrijd van 1892 en ook niet van de kiesrechtstrijd van 1917/19. Bij een nadere analyse blijkt dat de CHU niet tegen het algemeen kiesrecht of uitbreiding van het kiesrecht was, maar in bepaalde mate zelfs elementen van uitbreiding van het kiesrecht in haar beginselprogramma van 1908 had staan. Hier lijkt een paradox naar voren te komen, waarbij een behoudende partij als de CHU een progressieve stap zet en voor de uitbreiding van het kiesrecht stemt in 1917. In de paradox ligt de hoofdvraag die de rode lijn in het betoog zal vormen, namelijk hoe het mogelijk is dat een conservatieve partij als de CHU toch een progressief kiesrechtstandpunt heeft kunnen ontwikkelen tussen 1892/94 en 1917/19. Deze vraag vult een lacune op het gebied van de beeldvorming van de CHU. De twee kenmerken, namelijk behoudend en matig progressief, lijken onverenigbaar met elkaar. Een ander bijvoeglijk naamwoord dat onmisbaar is voor de CHU is: principieel. Dat woord verklaart heel veel van de standpunten die de CHU had en argumenten die gehanteerd zijn in Kamerhandelingen.Show less
Ten tijden van de viering van 100 jaar koninkrijk in 1913, speelde in Nederland zowel de polariserende kracht van de verzuiling als de samenbindende kracht van het nationalisme. In dit onderzoek...Show moreTen tijden van de viering van 100 jaar koninkrijk in 1913, speelde in Nederland zowel de polariserende kracht van de verzuiling als de samenbindende kracht van het nationalisme. In dit onderzoek wordt gekeken wat belangrijker was voor de lokale viering in de gemeente Wateringen. Voor Wateringen is gekozen omdat dit een katholieke gemeente is in het protestante Zuid Holland.Show less
In deze scriptie zijn de onderwijsrapporten uit 1836-1863 op nationaal en een gedeelte van de rapporten op lokaal niveau vergeleken met de denkbeelden van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen,...Show moreIn deze scriptie zijn de onderwijsrapporten uit 1836-1863 op nationaal en een gedeelte van de rapporten op lokaal niveau vergeleken met de denkbeelden van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, een belangrijke actor in het publieke debat over onderwijs. De onderwijsvisie die in de rapporten naar voren komt sluit aan bij het Nutsidee: Onderwijs moest zich richten op verstands- en zedelijke ontwikkeling, zodat het onderwijs zou bijdragen aan het ware volksgeluk, waarin veiligheid, welvaart en geluk centraal staan. Daarnaast is de invloed van de diverse besluiten en wetswijzigingen in deze periode bestudeerd. Deze besluiten, die uitmonden in onderwijsvrijheid en een neutrale openbare school, hadden vrij weinig invloed op het uitoefenen van toezicht: De schoolopzieners namen in deze gehele periode een pragmatisch houding aan bij het uitvoeren van hun taken, terwijl het nationale debat en de wetgeving een sterk ideologische lading hadden.Show less
Op het einde van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw werd de Belgische parlementaire cultuur gekenmerkt door spanningen en evoluties op het vlak van representatie, legitimiteit,...Show moreOp het einde van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw werd de Belgische parlementaire cultuur gekenmerkt door spanningen en evoluties op het vlak van representatie, legitimiteit, hoffelijkheid en waardigheid. Die spanningen worden in deze thesis aan de oppervlakte gebracht via een studie van debatten uit de Belgische Parlementaire Handelingen tussen 1888 en 1910 waarin Kamerleden zich genoodzaakt voelden om hun keuzes op het gebied van woordgebruik, daden/gedrag of taalkeuze te verantwoorden. Voor het eerst worden de metadebatten over hoffelijkheid systematisch onderzocht. Bovendien wordt de introductie van het Nederlands in de Belgische Kamer bestudeerd in het licht van het uitdagen van de bestaande negentiende-eeuwse hoffelijkheidstradities. Hoffelijkheid had in haar eerste, conservatieve betekenis te maken met een verfijnde cultuur van de elite. De basisprincipes in verband met hoffelijkheid waren echter niet enkel nodig voor het behoud van de waardigheid van het instituut, maar ook voor het nastreven van efficiëntie in het parlementaire debat. In haar tweede, praktische betekenis, vormde hoffelijkheid dan ook als fatsoenlijke basishouding de voorwaarde voor een efficiënte deliberatieve democratie. Beide interpretaties kwamen onder druk te staan bij de introductie van het Nederlands en de komst van de socialisten in de Kamer vanaf de late negentiende eeuw. Zij introduceerden niet enkel een nieuwe taal en/of ideologie in het halfrond, maar hadden ook een impact op de ontwikkelingen naar een meer progressieve visie op hoffelijkheid. In deze derde betekenis impliceerde hoffelijkheid werkelijk fatsoen ten opzichte van de kiezers in plaats van uiterlijk fatsoen ten opzichte van collega-Kamerleden. Hierbij kon meer legitimiteit en waardigheid verkregen worden door openlijk rekening te houden met de deelbelangen in de samenleving en door de kiezer recht te doen. Deze thesis toont aan dat het zelfs vanuit een strategisch oogpunt echter nooit de bedoeling was om volledig met de bestaande traditie te breken. De ‘nieuwelingen’ of Kamerleden die een nieuw fenomeen wensten te introduceren, trachtten dit vanuit het instituut zelf te doen. Hiervoor hadden ze legitimiteit binnen het parlement nodig en dienden ze dus ook in zekere mate een traditionele vorm van representatie na te streven. Net als hun collega’s verwezen zij dan ook naar hoffelijkheid, waarbij de traditionele en praktische interpretaties niet meteen overboord gegooid werden.Show less