Door middel van een sociaalwetenschappelijk interpretatiekader wordt er gekeken naar de beeldvorming over de 'ander' in de Historiën (430-413 v.Chr) van Herodotus en in de Persika en de Indika (398...Show moreDoor middel van een sociaalwetenschappelijk interpretatiekader wordt er gekeken naar de beeldvorming over de 'ander' in de Historiën (430-413 v.Chr) van Herodotus en in de Persika en de Indika (398/397 v.Chr.) van Ktesias van Knidus. Centraal staat de vraag hoe deze beeldvorming over de 'ander' de Griekse identiteitsvorming in de vierde en vijfde eeuw v.Chr. kon beïnvloeden en tonen. Waarom wordt de 'ander' op een bepaalde manier gepresenteerd en wat betekent dit voor de Griekse identiteitsvorming? De 'ander' die onderzocht zal worden omvat de Perzen, de Egyptenaren en de Indiërs. Herodotus en Ktesias schrijven beiden over de Perzen en zij zijn duidelijk de belangrijkste ‘ander’. Onderzoek naar de beeldvorming over de Egyptenaren (waar alleen Herodotus uitgebreid over schreef) en over de Indiërs (waar alleen Ktesias uitgebreid over schreef) dient als vergelijkingsmateriaal: verschilt de beeldvorming over de laatste twee volkeren erg van die over de Perzen, met wie de Grieken lange tijd in oorlog waren? Het middels grondig literatuuronderzoek verkregen sociaalwetenschappelijk interpretatiekader, dat veel informatie verschaft over culturele identiteitsvorming, levert een categorisering op waarbinnen de antieke bronnen worden geanalyseerd.Show less
Op 17 mei 2011 verschijnt in de Huffington Post de volgende kop: Lady Gaga: ‘Institutionalized Religion Impacts Values, Affects Teen Suicide’. In het artikel stelt Lady Gaga dat “The influence of...Show moreOp 17 mei 2011 verschijnt in de Huffington Post de volgende kop: Lady Gaga: ‘Institutionalized Religion Impacts Values, Affects Teen Suicide’. In het artikel stelt Lady Gaga dat “The influence of institutionalised religion […] is vast. So religion then begins to affect social values and that in turn affects self-esteem, bullying in school, teen suicides, all those things”. Ook wordt in het artikel verteld dat Lady Gaga haar shows ‘pop cultural church’ noemt en dat zij gelooft dat haar ‘church’ een betere invloed is dan traditionele instituties. Deze en vergelijkbare uitspraken, gepaard met het feit dat Lady Gaga in haar muziek en performance overvloedig gebruik maakt van religieuze symboliek, maken het interessant om Lady Gaga fandom vanuit een religiewetenschappelijk perspectief te bekijken. In hedendaagse westerse samenlevingen lijken mensen aan steeds meer variërende zaken betekenis te ontlenen, zelfs aan populaire cultuur. In deze scriptie wordt geprobeerd te analyseren in hoeverre Lady Gaga fandom voor haar fans de rol en functie van religie kan aannemen. Hoewel Lady Gaga fandom misschien geen religie is, functioneert het wel op vergelijkbare wijze. Er zijn meerdere kenmerken die het aannemelijk maken dat Lady Gaga fandom voor haar fans de rol en functie van een religie vervult. Ten eerste biedt Lady Gaga haar fans een zingevingssysteem; een coherente set opvattingen over goed en kwaad en de manier waarop de wereld georganiseerd zou moeten zijn. Ten tweede biedt zij een rolmodel of ideaalbeeld, aan de hand waarvan de fans hun identiteit kunnen vormen. Ten derde krijgen de fans het gevoel actief betrokken te worden bij wat Lady Gaga doet; op deze manier binden de Little Monsters zich steeds meer aan Lady Gaga en speelt zij een steeds belangrijkere rol in hun leven. Ten vierde zorgt Lady Gaga voor sociale cohesie; de Little Monsters zijn één groep met één doel. Ondanks het feit dat de monsters geen fysieke groep kunnen vormen creëert Lady Gaga voor hen een ruimte om zich wel één groep te voelen, namelijk het sociale medium ‘littlemonsters.com’. Daarnaast spoort zij hen aan om lokale, fysieke groepen te vormen. Al met al vertoont Lady Gaga fandom dus opvallend veel overeenkomsten met religie, wat ervoor zorgt dat we aan de hand van deze case study zowel meer te weten zouden kunnen komen over de aard van religie, als over de aard van fandom.Show less
Raaijmakers, Christiaan Antonius Ludovicus Maria 2014
This thesis considers how the research practices of manuscript scholars may influence the design of a digital information environment that holds their primary sources. It subsequently considers how...Show moreThis thesis considers how the research practices of manuscript scholars may influence the design of a digital information environment that holds their primary sources. It subsequently considers how such an information environment could influence these reserach practices in turn. The conclusion to this thesis considers how the aforementioned developments fit in with the discussion on social and technological determinism.Show less
Revolutionair of Traditioneel? Een studie naar elementen van militaire revolutie in de rekeningen van de veldtochten van Antoon van Bourgondië naar Luxemburg in 1412 en 1413.
In de literatuur komt het beeld naar voren dat de eerste decennia na de oorlog de niet-joodse Nederlanders hun doden, zoals de gesneuvelde militairen en de verzetshelden herdachten en dat ze geen...Show moreIn de literatuur komt het beeld naar voren dat de eerste decennia na de oorlog de niet-joodse Nederlanders hun doden, zoals de gesneuvelde militairen en de verzetshelden herdachten en dat ze geen oog hadden voor de herdenking van de slachtoffers van de jodenvervolging. Als er sprake was van een vroege herdenking van de jodenvervolging, dan stonden de redders centraal, zoals bij het beeld van Joodse dankbaarheid of de Dokwerker. Pas in de jaren ’60 zou er veel meer aandacht komen voor de herdenking van joodse slachtoffers van de jodenvervolging door niet-joodse Nederlanders. In Amsterdam lagen de zaken toch wat anders. Ook bij niet-joodse Nederlanders was al vanaf een vroeg stadium oog voor de herdenking van de joodse slachtoffers uit de oorlog. Dit zien we met name bij de Hollandse Schouwburg. Vanaf het eerste moment werkten joodse en niet-joodse Nederlanders samen om de Hollandse Schouwburg een waardige bestemming te geven. De aankoopkosten en de verwachte verbouwingskosten van de Hollandse Schouwburg waren hoger dan welk oorlogsgerelateerd herdenkingsmonument in die tijd dan ook. Ondanks de hoge aankoopkosten werd de actie voor de aankoop van de Hollandse Schouwburg één van de succesvolste inzamelingen ten behoeve van een oorlogsmonument in Nederland. Dit kwam omdat de inzamelingsactie was gericht op het hele Nederlandse volk, die gesteund werd door alle belangrijke maatschappelijke groeperingen die er op dat moment in Nederland waren. Voor sommige leden van het comité Hollandse Schouwburg was geld geven voor de Hollandse Schouwburg zelfs een ereplicht. De zoektocht naar een economisch verantwoorde en tegelijkertijd waardige bestemming voor de Hollandse Schouwburg duurde vanaf de overdracht door het comité aan de gemeente Amsterdam in 1950 enkele jaren. B&W had de intentie om een goede bestemming te vinden voor de Hollandse Schouwburg en wilde de verplichting die het was aangegaan graag inlossen. In 1953 kwam B&W dan ook met een goed doordacht plan, waarbij zij bereid was veel geld te investeren in restauratie van de Hollandse Schouwburg. De bedoeling van dit plan was dat de staat Israël de Hollandse Schouwburg zou gaan gebruiken voor allerlei culturele activiteiten en de Hollandse schouwburg een levend monument zou worden. Het is verbazingwekkend om te ontdekken dat ondanks het overleg dat er geweest was met belangrijkste vertegenwoordigers uit de joodse gemeenschap een flink deel van de Amsterdamse joden tegen de herdenking, middels dit Israëlplan is. De orthodoxe joden wilden niet meer aan deze plek herinnerd worden en zagen liever dat de gemeente Amsterdam een goed bod deed op de synagogen aan het D.J. Meijerplein. Voor hen waren de synagogen het belangrijkste monument. De zionisten keerden zich tegen de Hollandse Schouwburg, omdat ze vonden dat de staat Israël geen geld moest investeren in Nederlandse doelen. Zij hadden in de persoon van de redacteur van het NIW grote invloed op de publieke opinie. Ondanks een grote meerderheid voor het Israëlplan in de gemeenteraad van Amsterdam trok de staat Israël zich onder de indruk van het protest terug. De Hollandse Schouwburg had het in zich om één van de vroegste nationale monumenten met betrekking tot de jodenvervolging te worden, maar door allerlei verklaarbare omstandigheden was de officiële onthulling tot herdenkingsmonument pas in 1962. De Hollandse Schouwburg moet niet gezien worden als een uitzondering op de regel in de vroege herdenkingscultuur. Het monument is er voor ruim 60.000 Amsterdamse joden en representeert daarmee de herdenking van het grootste deel van de omgekomen joodse gemeenschap in heel Nederland. Het monument heeft dan ook een veel grotere statuur dan het vaak krijgt toebedeeld. In het publieke debat van de vijftiger jaren in Amsterdam kwam ook de herdenking van de jodenvervolging aan bod. Een bijdrage daaraan leverde Prof. Dr. W.M. Woerdeman, die in 1954 in een adres aan de raad, namens meer dan honderd prominente Amsterdammers, vroeg om de naamsverandering van De Weteringcircuit in het Spinozaplein, om daarmee de massamoord op tienduizenden stadgenoten te herdenken. Het uitgebreide debat in de gemeenteraad leidde tot de belofte van de gemeenteraad om een apart monument voor de omgekomen joodse stadgenoten voor te stellen. Ook bij de actie tot het behoud van het Anne Frankhuis waren prominente Amsterdammers actief. Naast de Hollandse Schouwburg zijn er nog een aantal vroege monumenten in Amsterdam, waarbij niet-joodse Nederlanders actief waren. Met name de herdenking op de openbare scholen valt op. Op een aantal openbare scholen waar tijdens de oorlogsjaren een groot aantal leerlingen van joodse afkomst zaten, werd na de oorlog een herdenkingsplaat onthuld. Opmerkelijk is de herdenkingscultuur op het Amsterdams Lyceum die pal na de oorlog ontstond en voort duurt tot op de dag van vandaag. De belangrijkste vooroorlogse beroepsgroepen, zoals de diamantbewerkers en de straatventers, werden met aparte gedenkplaten of kleine monumenten herdacht. Bij sommige herdenkingen was een jubileum de aanleiding om een herdenkingsplechtigheid te organiseren, zoals het monument voor de markthandelaren uit 1959. Het bestaande beeld over de vroege herdenkingscultuur in Amsterdam moet enigszins genuanceerd worden. Een herwaardering van het monument De Hollandse Schouwburg is nodig. De Hollandse Schouwburg, maar ook de ander vroege herdenkingsinitiatieven, moeten de waardering krijgen die het verdiend. Er was in Amsterdam een groep niet-joodse Nederlanders die in de periode tussen 1945 en 1965 een belangrijke bijdrage leverde aan de vroege herdenking van de omgekomen joodse Nederlanders.Show less
Colonial period Seoul has become the backdrop for a growing number of popular dramas and movies since the mid 2000s. Kyŏngsŏng Scandal (KBS 2007) stands out for the two strong female lead...Show moreColonial period Seoul has become the backdrop for a growing number of popular dramas and movies since the mid 2000s. Kyŏngsŏng Scandal (KBS 2007) stands out for the two strong female lead characters. It is these two women, one an apparently frivolous and fashionable kisaeng the other a rather stern bookshop keeper cum night school teacher and their evolving relationship(s) throughout the series that drive the story. These two women juxtapose colonial-period modern girls with new women, or at least their representation. Beyond this historical representation, I am particularly interested in how 21st century gender concerns inform these two characters as the series unfolds and their personalities are more and more developed. In doing so, this study relates to gender, visual culture and representation, and Korean colonial history. I rely in particular on Judith Butler’s (2006) theory of the cultural construction of gender and gender performativity, and how she develops the notions of the gaze, the subject, and its object —the way we watch and how others perceive us. John Berger (Ways of Seeing, 1982) and Laura Mulvey (1975) show how Butler’s theories are in turn applicable to visual culture. Particularly Mulvey’s elaboration on the pleasure of looking and the shifting gender positions of female spectators as developed in her influential “Visual Pleasure and Narrative Cinema” informs my analysis of Kyŏngsŏng Scandal’s narrative and the representation of modern girls and new women in relation to the Korean female spectator and her (gender) position in South Korean society. I use Kenneth Wells and Kyeong-Hee Choi’s contributions to Shin and Robinson’s (1999) Colonial Modernity in Korea, as well as Korean historical research 매채로 본 근대 여성 풍속사 신여성 (New Women: The history of manners and customs of modern women visible in media, 2005) and the recently published compilation of translated articles from the colonial era magazine for women Shin Yŏsŏng (Hyaeweol Choi 2012) to situate the New Woman/Modern Girl discussion in its historical context. Nancy Abelmann (2003) and Youna Kim’s (2005) works inform my discussion of the situation of women in contemporary Korea.Show less