Klimaatverandering wordt versneld door de mens en klimaatvriendelijk gedrag stimuleren kan helpen om de gevolgen van klimaatverandering te verminderen. Kennis over klimaatverandering zorgt ervoor...Show moreKlimaatverandering wordt versneld door de mens en klimaatvriendelijk gedrag stimuleren kan helpen om de gevolgen van klimaatverandering te verminderen. Kennis over klimaatverandering zorgt ervoor dat mensen beter op de hoogte zijn van klimaatverandering en dus wat zij hieraan kunnen doen, maar het werkende mechanisme in de relatie tussen kennis en gedrag is nog onduidelijk. Aan de hand van de Theory of Planned Behavior zou self-efficacy als mediator de relatie tussen kennis en klimaatvriendelijk gedrag kunnen verklaren. Dit is onderzocht bij 428 adolescenten tussen 16 en 24 jaar met een online zelfrapportage vragenlijst over kennis, klimaatvriendelijk gedrag en self-efficacy. De resultaten lieten zien dat zowel de relatie van kennis over klimaatverandering en klimaatvriendelijk gedrag als het indirecte effect via self-efficacy significant en positief zijn. Exploratieve analyses lieten zien dat de significante resultaten niet werden gerepliceerd als er gekeken werd naar specifiek kennis over koolstofdioxide en het broeikaseffect. Echter, er bleek wel een significant en positief direct en indirect verband voor kennis over klimaatverandering en oorzaken hiervan kennis over gevolgen van klimaatverandering. Daarbij bleek een significant positief verband tussen kennis over gevolgen van klimaatverandering en klimaatvriendelijk gedrag wanneer rekening werd gehouden met self-efficacy. Ofwel, deze studie heeft laten zien dat het onderscheid maken in verschillende soorten klimaatkennis belangrijk is als er wordt gekeken naar verbeteren van klimaatvriendelijk gedrag. Door de juiste soort kennis over te dragen, kunnen adolescenten worden gestimuleerd om zich klimaatvriendelijker te gedragen.Show less
Het pyrrhonisme is een praktische filosofie die kan leiden tot gemoedsrust. Volgens de oorspronkelijke wijsgeer Pyrrho van Ellis zelf verloopt dit middels uitstel van oordeel omtrent non-evidente...Show moreHet pyrrhonisme is een praktische filosofie die kan leiden tot gemoedsrust. Volgens de oorspronkelijke wijsgeer Pyrrho van Ellis zelf verloopt dit middels uitstel van oordeel omtrent non-evidente zaken. In dit onderzoek is deze eeuwenoude leer onderzocht. De eerste hypothese om deze doctrine te onderzoeken was dat een pyrrhonistische denkwijze positief gecorreleert zou zijn aan gemoedsrust. Daarnaast is de mogelijke invloed van geloof op deze relatie bestudeert. Hiervoor was de verwachting dat de relatie tussen pyrrhonistisch denken en gemoedsrust minder sterk is voor gelovige mensen. Om dit te testen is een testbatterij opgesteld, bestaande uit de Non Evident Questionnaire, Generalized Anxiety Disorder-7 en Perceived Stress Scale. Aan de hand van de responses van 175 deelnemers, bleek de hoofdanalyse niet significant te zijn bij zowel de GAD-7 als de PSS. Uit de moderatie analyse bleek tevens een insignificant effect. Beide hypotheses kunnen dus worden verworpen. Mogelijke verklaringen hiervoor kunnen zijn dat de verkregen data relatief weinig gelovige mensen bevatte en relatief veel transgender mensen, waardoor conclusies voorzichtiger getrokken dienen te worden. Daarnaast waren de stellingen in de NE-Q voornamelijk gericht op hedendaagse onderwerpen, en is wellicht niet geschikt voor het meten van een dergelijk tijdloos construct.Show less
Dit onderzoek gaat na of er een verband is tussen BMI en de predispositie voor psychopathologie. Die samenhang zou gemedieerd worden door het waargenomen gevoel van veiligheid. Eén recent...Show moreDit onderzoek gaat na of er een verband is tussen BMI en de predispositie voor psychopathologie. Die samenhang zou gemedieerd worden door het waargenomen gevoel van veiligheid. Eén recent wetenschappelijk artikel stelt dat obesitas een onbewuste stressor is, wat resulteert in een lager gevoel van waargenomen veiligheid: een minder fit lichaam zou de stressrespons aanwakkeren. Daarnaast ondersteunen onderzoeken het verband tussen obesitas en depressie. De huidige onderzoekspopulatie is niet-klinisch en géén extreme gevallen van BMI zijn bekend. Dit huidige onderzoek onderscheidt zich daardoor van andere onderzoeken, omdat er hier wordt gesproken van een predispositie. 86 participanten zijn geanalyseerd. Hierbij zijn de BMI, het waargenomen gevoel van veiligheid (m.b.v. de NPSS) en de zelf-gerapporteerde mate van Depressieve-, Angst- en Stress-symptomen (m.b.v. de DASS-42) in kaart gebracht. Dit onderzoek heeft deel uitgemaakt van een groter geheel. Participanten die hebben deelgenomen dienden één week ademhalingsoefeningen te verrichten en vragenlijsten te voltooien, zodat de invloed op waargenomen stress duidelijk werd. De eerste hypothese stelde dat indien je BMI hoger is, er sprake is van een lager gevoel van waargenomen veiligheid. De tweede hypothese stelde dat een lager gevoel van waargenomen veiligheid correspondeert met een toename van DASS-symptomen. Dat zou fungeren als een predispositie voor psychopathologie. De analyses tonen een sterk verband aan. Wij kunnen concluderen dat de invloed van BMI op de predispositie voor psychopathologie geheel via het waargenomen gevoel van veiligheid verloopt. Vervolgonderzoek zou de lichamelijke mobilisatie kunnen uitvragen, omdat een hogere BMI niet hoeft te betekenen dat een lichaam minder fit is.Show less
De toename van depressie, angst en stress onder studenten roept de noodzaak op om makkelijk toepasbare interventies te ontwikkelen die gevoelens van veiligheid verhogen. Om dit te bereiken wordt...Show moreDe toename van depressie, angst en stress onder studenten roept de noodzaak op om makkelijk toepasbare interventies te ontwikkelen die gevoelens van veiligheid verhogen. Om dit te bereiken wordt vanuit het perspectief van de polyvagaal theorie een alternate nostril breathing (ANB) interventie aangeboden. Verondersteld wordt dat aangenomen activatie van het ventrale vagale complex door middel van deze ademtechniek, waarbij om de beurt door een neusgat in- en uitgeademd wordt, het veiligheidsgevoel kan verhogen. Dit wordt weergegeven in een toename van de pre- naar posttest op de Neuropsychological safety scale (NPSS). Aanvullend hierop wordt op basis van de interactie tussen de darmen en het brein, verwacht dat iemands transit time, zoals weergegeven in ontlasting consistentie en gemeten met de Bristol stool chart, informatie biedt over hoe veilig iemand zich voelt en daarmee invloed heeft op de effectiviteit van de ANB interventie. Een totaal van 89 participanten werd verzameld. De helft volgde zeven dagen lang een vijf minuten durende ANB interventie gepaard met enkele vragen, waaronder over de ontlasting consistentie. Dit is vergeleken met de participanten in een placebogroep. Een repeated measures ANOVA vond geen significante verschillen tussen de ANB- en placebogroep op hun verandering in de pre- naar posttest NPSS. Ook het effect van transit time was niet significant. Hieruit werd geconcludeerd dat ANB het gevoel van veiligheid niet kon verhogen en transit time geen invloed had op de effectiviteit van de ANB interventie. De validiteit van de NPSS wordt kritisch besproken en zal in toekomstig onderzoek verder uitgewerkt moeten worden.Show less
In de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord...Show moreIn de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord en (2) reactietijd. Met kennis over mechanismen van IU kunnen we symptomen begrijpen en dagelijkse negatieve gevolgen verminderen. Gedurende het experiment kregen 54 gezonde participanten (37 vrouwen, 17 mannen) tussen de 18-40 jaar neutrale en negatieve afbeeldingen met bijhorende beschrijvingen te zien op twee verschillende dagen met 24 uur ertussen. Specifiek is gekeken naar dag twee, waarbij de participanten bij 75 neutrale en 75 negatieve afbeeldingen moesten aangeven of ze de afbeeldingen hadden gezien op de dag ervoor (oud) of niet (nieuw). Ze gaven aan hoe zeker ze waren over hun antwoord (betrouwbaarheidsbeoordeling; VAS 1-100; oud-nieuw). De reactietijd (ms) van deze respons werd voor beide condities gemeten. Daarna vulden participanten de Intolerance for Uncertainty Scale (IUS) in, bestaande uit 27 stellingen waarbij ze aangaven in welke mate de stelling hen typeert. De data zijn geanalyseerd middels niet-parametrische Friedmantoetsen, RMANCOVA en twee regressieanalyses met verschilscores. Daaruit kwamen de volgende bevindingen. Participanten met meer IU vertoonden minder spreiding in zekerheid van hun antwoord en waren gemiddeld langzamer in beide condities. Los van IU, vertoonden participanten meer spreiding in antwoordzekerheid en waren ze gemiddeld langzamer bij de negatieve dan bij de neutrale afbeeldingen. We concluderen dat IU effect heeft op de antwoordzekerheid en op de reactietijd. Of de getoonde afbeeldingen neutraal of negatief zijn blijkt hierbij niet van invloed.Show less
In dit artikel staat de volgende onderzoeksvraag centraal: Welke handvatten hebben de leerkrachten van een basisschool in een middelgrote stad nodig om formatief te evalueren? Hierbij werd verwacht...Show moreIn dit artikel staat de volgende onderzoeksvraag centraal: Welke handvatten hebben de leerkrachten van een basisschool in een middelgrote stad nodig om formatief te evalueren? Hierbij werd verwacht dat de leerkracht voornamelijk kennis over formatief evalueren en zelfvertrouwen in het toepassen hiervan nodig heeft. Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag is in de literatuur gekeken naar de aspecten die belangrijk zijn voor het formatief evalueren. Vervolgens zijn op basisschool X interviews gehouden onder zes proefpersonen om te meten in hoeverre formatief evalueren reeds wordt toegepast. Deze interviews zijn vervolgens getranscribeerd en gecodeerd om een vergelijking met de literatuur te kunnen maken. Uit de vergelijking blijkt dat het voor leerkrachten op een basisschool in een middelgrote stad belangrijk is om de autonomie van de leerlingen te vergroten; flexibel te differentiëren in alle bouwen van de school; tijd in te plannen voor self- en peer-assessment en feedback te geven op regelmatige en vaststaande momenten om correct formatief te evalueren. In volgend onderzoek is het belangrijk om de steekproefgrootte uit te breiden, zodat de conclusie beter generaliseerbaar is naar verschillende scholen in middelgrote steden. Ook is het belangrijk om onderzoek te doen naar specifieke benodigdheden om elk handvat dat nu is aangereikt toe te passen in de klas.Show less
Understanding the social world around us is important to function in today’s society. Gaining understanding can be achieved through cognitive empathy. In the current study, the main question ‘Is...Show moreUnderstanding the social world around us is important to function in today’s society. Gaining understanding can be achieved through cognitive empathy. In the current study, the main question ‘Is the effect of acute stress on the level of cognitive empathy in female students moderated by experienced childhood trauma?’ has been examined in 119 female students between 18 and 25 years old (M = 21.19, SD = 1.66). The relationship between acute stress, cognitive empathy and experienced childhood trauma has been examined with three sub-questions that focus on 1. the effect of acute stress on cognitive empathy, 2. the effect of subjective acute stress on the level of cognitive empathy and 3. Is the effect of acute stress on cognitive empathy moderated by experienced childhood trauma? These questions have been answered with an experimental study with a between-subjects design and a sequentially assigned stress or no stress manipulation provided by the Trier Social Stress Test (Kirschbaum et al., 1993). Before and during the manipulation acute stress has been measured with the Visual Analogue Scale (Freyd, 1923). Cognitive empathy has been measured with the Reading the Mind in the Eyes Test (Baron-Cohen et al., 2001) and the Childhood Trauma Questionnaire (Thombs et al., 2009) was used for measuring experienced childhood trauma. The current study shows no significant results for the main question and its sub-questions. This contributes to other studies who used the RMET to measure cognitive empathy and didn’t find any significant results, meaning they should use a different instrument in future research. In addition, it is important to re-examine the main research question using physiological measures of acute stress. This study contributes to the scientific knowledge of this moderation effect, but more research is needed to get a better understanding and help for people who experienced childhood trauma.Show less
This thesis describes an experimental study with a between-subjects and within-subjects design on the possibility to train inferential skills by using expository video. Over the past years the...Show moreThis thesis describes an experimental study with a between-subjects and within-subjects design on the possibility to train inferential skills by using expository video. Over the past years the level of reading comprehension among Dutch students decreases. A low motivation may perhaps explain this downward trend. One way to increase the motivation of Dutch students could be by using digital resources. Inferential skills are crucial during reading to create a mental representation of the text. This is an important part of reading comprehension. This research focusses on the progression in inferential skills of students, when these skills are taught using expository video. The progression made is compared to the progression in inferential skills of students who were taught inferential skills using expository text, and students in the control condition. Furthermore, the relation between this progression and the level of reading fluency was studied. Participants were 105 Dutch student (age 8 to 11 years) in grade six from four different primary schools. They were randomly assigned to one of the conditions, namely video condition, text condition and control condition, where they received either eight trainings with expository video or text, or no training at all. The inferential skills of all participants were tested using a pretest and a posttest, before and after the training was given. Results show that the training, either with expository video or text, is not effective in teaching inferential skills to Dutch students in grade six. In addition was the level of reading fluency not related to the effectivity of the training with expository video or text.Show less
There are many instruments available to measure parental sensitivity, however each has its own limitations. In search of a more efficient instrument, an adapted mini-MBQS is proposed, in which...Show moreThere are many instruments available to measure parental sensitivity, however each has its own limitations. In search of a more efficient instrument, an adapted mini-MBQS is proposed, in which parents sort the cards instead of professionals. In this study, parent’s accuracy to report about their own parental sensitivity with this adapted Q-sort was explored. Additionally, it has been explored whether sex of the parent and parental reflective functioning influence parent’s accuracy on the Q-sort. To answer these questions, two online home visits were conducted with twenty parent-child pairs. During the home visits parent and child played together. Afterwards, the parent sorted the Q-sort about how sensitive s/he thought s/he was to the child during the play task. The play task was recorded and later coded on parental sensitivity with the Ainsworth Maternal Sensitivity Scale by a professional. Furthermore, parents filled in a questionnaire between the two online home visits, which contained questions about the family’s background and parental reflective functioning. The results from parent-reported and observed sensitivity were compared, which showed a positive, but weak and non-significant correlation of .22, suggesting a mismatch between parent’s own judgement and that of a professional about the level of sensitive parenting. Next, two ANCOVAs were conducted and showed that sex of the parent (F (1,16) < .01; p = .95) and parental reflective functioning (F (1,16) = .06; p = .81) did not moderate the relationship between observed and parent-reported sensitivity. From these results, it can be concluded that parents are not accurate when reporting about their parental sensitivity with the Q-sort. In addition, the results showed that gender or self-reported level of parental reflective functioning do not influence this accuracy. Therefore, it is not recommended to use the current form of the adapted MBQS as an instrument to measure parental sensitivity.Show less
Parental sensitivity refers to the degree to which parents are aware of their child’s signals, and respond quickly and appropriately to those signals. This parental sensitivity plays an important...Show moreParental sensitivity refers to the degree to which parents are aware of their child’s signals, and respond quickly and appropriately to those signals. This parental sensitivity plays an important role in raising children. In this study, correlations between sensitive parenting, parental self-confidence in raising children, child temperament and child age were investigated. Twenty-one parents participated in an online meeting in which they played for eight minutes with their 3-5 year-old child. Two to four weeks after the first meeting, parents participated in a second online meeting in which they also played for eight minutes with their child. After the first meeting, parents filled in a questionnaire about their sensitivity, their self-confidence in raising their child, and child temperament. The following questions were investigated: ‘are parental self-confidence in raising children and parental sensitivity correlated?’; ‘is child temperament or parental self-confidence in raising children more closely correlated with parental sensitivity?’; and ‘to what extent does child temperament affect the correlation between child age and parental sensitivity?’. Using a correlation, multiple regression and moderator analysis, no correlations were found. Parental sensitivity was not correlated to parental self-confidence in raising children, child temperament or child age. These results indicate that interventions for increasing parental sensitivity must not focus on parental self-confidence or child temperament, but for example on how parents can practice sensitive parenting or how parents can react sensitively when their child is angry.Show less
Teenagers spend a lot of time online, which may cause worry to their parents as the internet can bring a lot of risks. To protect their children from these dangers, parents might implement rules or...Show moreTeenagers spend a lot of time online, which may cause worry to their parents as the internet can bring a lot of risks. To protect their children from these dangers, parents might implement rules or restrictions of phone use for their teenagers. These restrictions can keep them away from risky apps or reduce their time online. However, it is unknown if these restrictions result in less encounters of dangerous situations. This study focusses specifically on exposure to sexual content online. The aim of this study is to find out if there is a relation between phone restrictions someone might have had while growing up and exposure to sexual online content. Participants were asked to anonymously fill in an online questionnaire about their online experiences and possible phone restrictions. Using this data, an ordinal regression analysis was used to examine the relation between the presence of phone restrictions and the exposure to sexual content online. In addition, this study looks if there is a relation between what type of restriction someone might have had and the type of online exposure to sexual content: unwanted exposure and wanted exposure for the participant. The results of this study have found no significant effect, implying there is no relationship between the presence of phone restrictions and exposure to online sexual content. Furthermore, no evidence was found to indicate a relationship between the type of restrictions and wanted exposure to online sexual content. Only a significant, positive relationship was found between a limited screen time and wanted exposure to online sexual content.Show less
During this study, the decision-making process of ‘de Jeugdbeschermingstafel’ in complex divorce was examined. ‘De Jeugdbeschermingstafel’ from the Netherlands is a multidisciplinary meeting there...Show moreDuring this study, the decision-making process of ‘de Jeugdbeschermingstafel’ in complex divorce was examined. ‘De Jeugdbeschermingstafel’ from the Netherlands is a multidisciplinary meeting there professionals from various fields and parents come together to assess and discuss the well-being and safety of a child or young person who may be at risk. At ‘de Jeugdbeschermingstafel’, an assessment is conducted to determine the necessity of conducting a counsil investigation (‘raadsonderzoek’). It was examined whether this decision-making differs between families with a high or low socioeconomic status who are going through a complex divorce. The main question of study was: ‘To what extent is a complex divorce related to a custody investigation, and is this relationship moderated by the socioeconomic status of parents?’ To investigate this question a correlational research design was used. For this study, various research requests from ‘de Jeugdbeschermingstafel’ across the Netherlands were investigated. These research requests had been anonymized, read and coded. Seventy-one requests of investigations have been utilized. The distribution between complex divorce and non-complex divorce cases, as well as between socio-economic disadvantage and no socio-economic disadvantage could be improved. It was expected that a counseling investigation would be chosen more often for families going through complex divorce than for families without complex divorces, particularly in cases of high socioeconomic status, as these divorces tend to be more prolonged. Results showed that ‘de Jeugdbeschermingstafel’ does not indicate custody investigation more often for families with complex divorces, than it does in families without complex divorces. Furthermore, this relationship is not moderated by the socioeconomic status of families. However, due to the use of a small sample, this conclusion may be challenging to generalize to the broader population.Show less
De basisschool is een plek waar leerlingen zich kunnen ontwikkelen en daarom zou de tijd op school zo effectief mogelijk ingezet moeten worden. Tijdens een lesovergang gaat er vaak effectieve...Show moreDe basisschool is een plek waar leerlingen zich kunnen ontwikkelen en daarom zou de tijd op school zo effectief mogelijk ingezet moeten worden. Tijdens een lesovergang gaat er vaak effectieve onderwijstijd verloren. Dit onderzoek had als doel te onderzoeken in hoeverre effectieve leerkrachtgedragingen voor een lesovergang worden toegepast in de praktijk. Ook zijn er verschillende soorten lesovergangen onderzocht op aanwezigheid van effectieve leerkrachtgedragingen. Om dit te onderzoeken heeft allereerst een literatuurstudie plaatsgevonden om effectieve leerkrachtgedragingen te identificeren. Deze leerkrachtgedragingen zijn verdeeld in twee categorieën namelijk ‘organisatie’ en ‘gedrag’. Vervolgens is er een observatielijst opgesteld. Aan de hand van deze observatielijst hebben er observaties plaatsgevonden op twee verschillende scholen. Er hebben 18 leerkrachten meegedaan aan dit onderzoek. Uit de resultaten blijkt, dat waar leerkrachten al effectieve strategieën gebruiken op het gebied van de organisatie van lesovergangen, ze meer variatie laten zien op het gebied van hun eigen handelen tijdens de lesovergangen. Leerkrachten hebben vaak een overzichtelijke plek in de klas en hebben vaak actieve supervisie. Leerkrachten reageren vaker op ongewenst gedrag dan op gewenst gedrag en leerkrachten zouden vaker gedragsverwachtingen moeten meegeven zodat leerlingen ook gewenst gedrag gaan vertonen. In de discussie wordt ingegaan op de rol van leerkrachtgedrag bij verschillende type lesovergangen.Show less
In 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van...Show moreIn 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van leerlingen is de self-efficacy van de leerkracht. De mate van self-efficacy van een leerkracht hangt samen met het sociaal welbevinden van leerkrachten. In dit onderzoek werd het verband tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy van leerkrachten in burgerschapsonderwijs bestudeerd. Dit werd gedaan door middel van vragenlijstonderzoek onder 59 leerkrachten. Leerkrachten rapporteerden in hoeverre zij zich in staat voelden verschillende burgerschapsonderwerpen te onderwijzen en in hoeverre zij sociaal welbevinden in werkrelaties ervaarden. Uit de analyses van het verband kwamen geen significante resultaten. Daarom kon niet geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy die leerkrachten ervaren bij burgerschapsonderwijs. Voor de praktijk betekent deze conclusie dat wellicht andere factoren, zoals kennis of motivatie, bekeken moeten worden om de self-efficacy van leerkrachten op het gebied van burgerschapsonderwijs en de burgerschapscompetenties van leerlingen te stimuleren. Meer onderzoek naar factoren die de kwaliteit van burgerschapsonderwijs kunnen bevorderen is nodig.Show less