Eerder onderzoek heeft aangetoond dat slaapproblemen veroorzaakt kunnen worden door een inadequate slaaphygiëne, een term die alle routines en gedragingen omtrent slaap omvat. Het doel van dit...Show moreEerder onderzoek heeft aangetoond dat slaapproblemen veroorzaakt kunnen worden door een inadequate slaaphygiëne, een term die alle routines en gedragingen omtrent slaap omvat. Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te verkrijgen in de slaaphygiënische achtergrond van slaapproblemen bij kinderen met ADHD of een autisme spectrumstoornis (ASS). De relatie tussen slaaphygiëne en slaapkenmerken is onderzocht bij 346 jongens en meisjes tussen de zes en twaalf jaar met ADHD (zonder ASS) (N = 51), ASS (zonder ADHD) (N = 58) en met een normaal verlopende ontwikkeling (N = 237). Dit is gedaan aan de hand van de slaaphygiëne balans voor kinderen (SHBK) en de slaapverstoringsschaal voor kinderen (SDSC). De data is geanalyseerd door middel van correlatieanalyses, ANOVA en Kruskal-Wallis toets. De resultaten van dit onderzoek wezen erop dat kinderen met ADHD en ASS een significant slechtere slaaphygiëne hadden in vergelijking met kinderen met een normale ontwikkeling. Een slechtere slaaphygiëne hing samen met meer slaapproblemen, een langere inslaaptijd, een kortere slaapduur en een langere latentietijd, zowel op vrije dagen als op schooldagen. Daarnaast zijn er specifieke slaaphygiënische indicatoren gevonden die afwijkend waren voor kinderen met ADHD en ASS. Dit onderzoek vergroot de kennis over de relatie tussen slaaphygiëne en slaapproblemen bij kinderpsychiatrische stoornissen en draagt zo bij aan een empirische ondersteuning van slaapinterventies. Verondersteld wordt dat het verbeteren van de slaapkwaliteit kan worden aangepakt door onder andere in te spelen op deze specifieke slaaphygiënische indicatoren.Show less
Sleep problems in children are common and can affect their health. This study examined whether sleep duration mediates the association between sleep problems and behavioral problems in children...Show moreSleep problems in children are common and can affect their health. This study examined whether sleep duration mediates the association between sleep problems and behavioral problems in children from nine to eleven years. The study consisted of a research among a group of 482 children, 220 boys and 260 girls (two unknown). The mean age of the children was 10.5 years (SD = 0.83). Their parents were asked to fill out the Sleep Disturbance Scale for Children (SDSC) and the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ), which were used to measure sleep disturbances and internalizing and externalizing behavioral problems of the children respectively. In addition, parents kept an online sleep diary for a week to collect information about the sleep duration of the child. Regression analyses showed a significant association between sleep problems and both internalizing (β = .24) and externalizing behavioral problems (β = .26), as well as a significant negative association between sleep problems and sleep duration (β = -.21). Sleep duration and - both internalizing and externalizing - behavioral problems were not significantly related. The results therefore suggest that sleep duration did not mediate the association between sleep problems and behavioral problems. The overall findings highlight the importance that parents should be aware of sleep problems underlying the behavioral problems of their child. Besides, sleep problems may serve as a warning for a higher risk of developing behavior problems. The findings of this study may be useful in interventions to treat, control or prevent sleep and behavioral problems. It should however be noted that other factors could influence the association between sleep problems and behavioral problems and more research is needed to further explore this association.Show less
Sleep deprivation and disturbances are a common problem among children (prevalence of 25-40 percent) and have impact on executive functioning, such as inhibition. Studies in adults demonstrated...Show moreSleep deprivation and disturbances are a common problem among children (prevalence of 25-40 percent) and have impact on executive functioning, such as inhibition. Studies in adults demonstrated that temperament influences this association. This study examined extraversion as a moderator of the association between sleep duration and inhibition in 401 school-aged children (183 boys and 218 girls) aged 9 to 12 years old. Children filled out the Early Adolescent Temperament Questionnaire-Revised (EATQ-R) and completed a three minute version of a revised Psychomotor Vigilance Task Go/No-Go. Their parents kept a sleep log for one week. ANCOVA results showed no significant association between average sleep duration on weekdays and inhibition, neither a significant association between extraversion and inhibition. No significant interaction effect was found for average sleep duration on weekdays with extraversion on inhibition. To conclude, no relationship between sleep duration and inhibition was found. Extraversion can’t be seen as a moderator for the association between sleep duration and inhibition. In order to enhance the knowledge concerning sleep deprivation, future research should focus on the association between sleep deprivation or sleep difficulties and executive functioning, as well as temperamental traits moderating this relation.Show less
In the last 100 years sleep duration of children declined with one hour a night. This is alarming, because it has been established that sleep duration has an influence on cognitive functions of...Show moreIn the last 100 years sleep duration of children declined with one hour a night. This is alarming, because it has been established that sleep duration has an influence on cognitive functions of children. To enhance the optimal development of boys and girls, we examined whether gender moderates the association between sleep duration and cognitive functioning. In this study 501 children, 229 boys and 272 girls, with an average age of 10.5 years participated. Parents kept a sleep diary for their child. The child completed various computer tasks which measure cognitive functions attention, inhibition and working memory. These were respectively the PVT, the PVT Go/No-Go and Digit Span. At home, the child did four Word pair tasks to measure declarative memory. Correlation analyses showed that shorter sleep duration was significantly associated with more attention (r = .18), less inhibition (r = .11) and better working memory (r = -.19), but not with declarative memory. Gender did not moderate the relations sleep duration and cognitive functions. However, girls performed significantly better than boys on the cognitive functions inhibition and working memory. Parents, teachers, social workers and children should know that short sleep duration as well as long sleep duration is associated with declined cognitive functioning, so the development of children can be advanced. It is also important to examine the best sleep duration for children of different ages, so they can use their best attention, working memory and inhibition and they can develop optimally.Show less
Slaap speelt een directe rol in het consolideren van informatie in het geheugen. Naast slaap spelen er mogelijk andere indirecte factoren een rol in dit verband. In dit scriptieonderzoek is...Show moreSlaap speelt een directe rol in het consolideren van informatie in het geheugen. Naast slaap spelen er mogelijk andere indirecte factoren een rol in dit verband. In dit scriptieonderzoek is onderzocht of er een relatie is tussen slaap en het werk –en declaratieve geheugen bij kinderen van 8 tot en met 12 jaar. Omdat slaap invloed zou kunnen hebben op aandacht en aandacht op geheugen, zou het kunnen zijn dat de relatie slaap en geheugen wellicht verklaard wordt door de invloed van slaap op aandacht. Dit zal onderzocht worden in dit onderzoek door middel van een mediatieanalyse. De ouders van de deelnemers hebben zowel een slaaplogboek bijgehouden voor zeven achtereenvolgende dagen en de kinderen hebben twee neuro-psychologische testen gemaakt die respectievelijk het werkgeheugen en de volgehouden aandacht meten. Uit het onderzoek bleek dat slaapduur significant negatief samenhangt met het werkgeheugen, r(126) = -.217, p <.05: een langere slaapduur was gerelateerd aan slechtere prestaties op de werkgeheugentaak. Slaap heeft geen significante samenhang met het declaratieve geheugen. Uit de mediatie analyse bleek dat er in de relatie slaap met het werkgeheugen sprake is van volledige mediatie. De relatie slaap en werkgeheugen wordt geheel bepaald door het aandachtsfunctioneren, Z= -2.12, p < 0.05. Het effect voor aandacht in de relatie tussen slaap en werkgeheugen kan worden geïnterpreteerd als: hoe langer de slaapduur, des te slechter de aandachtsfunctie en daardoor zijn de werkgeheugenprestaties verminderd. In de relatie slaap en declaratief geheugen bleek geen sprake te zijn van een mediatie effect.Show less
Background. Chronotype influences both sleep characteristics and behavior. Evening oriented children are more at risk to develop behavioral problems compared to morning oriented children....Show moreBackground. Chronotype influences both sleep characteristics and behavior. Evening oriented children are more at risk to develop behavioral problems compared to morning oriented children. Insufficient sleep is common during childhood and can lead to behavioral problems. However, the association of sleep duration, chronotype and behavioral problems remains unclear, especially in children. Therefore, the current study examined the degree to which sleep duration acts as a mediator of the influence of chronotype on behavioral problems in Dutch non-clinical 9-11 year old children. Method. The sample consisted 483 children, 219 boys and 264 girls, with a mean age of 10.49 year old. Sleep duration was assessed with sleep diaries. Chronotype was measured using Children´s Chronotype Questionnaire (CCTQ) and behavioral problems were assessed with Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). Results. Regression analyses showed chronotype was a significant predictor of sleep duration (= -.10, p = .035), externalizing ( = .10, p = .030), but not internalizing behavioral problems (= .04, p = .410). Sleep duration was not significantly related to internalizing and externalizing behavioral problems. Furthermore, sleep duration did not act as a mediator between chronotype and internalizing (= .01, p = .900) or externalizing behavioral problems (= -.01, p = .869). Conclusions. Evening orientated children are more at risk to develop externalizing behavioral problems, which may lead to psychopathology and poor school performances. Short sleep is associated with eveningness and increased externalizing behavioral problems. Yet, sleep duration did not mediate the influence of chronotype on behavioral problems. Eveningness is identified as a possible risk factor. Early intervention to shift chronotype orientation to morningness or the use of flexible school times adjusted to optimal sleep-wake patterns might prevent problems later in life. More research is needed to provide understanding how the relation between sleep duration, chronotype and behavioral problems develops.Show less
Approximately ten to thirty percent of the children don’t get enough sleep. This can cause problems with learning and cognition. Evening-types often experience more sleep problems than morning...Show moreApproximately ten to thirty percent of the children don’t get enough sleep. This can cause problems with learning and cognition. Evening-types often experience more sleep problems than morning-types. This study investigates the relationship between chronotype and cognitive performances (sustained attention, inhibition and working memory) and whether this relationship is mediated by sleep duration. The sample consisted 452 children (208 males and 244 females; mean age 10.49 years). Parents filled in the Children’s Chronotype Questionnaire to measure chronotype. They also filled in a sleeping diary for a week to measure sleep duration. The children made multiple computer tasks: the Psychomotor Vigilance Task (PVT) to measure sustained attention, the PVT Go/No-Go to measure inhibition and a Digit Span task to measure working memory. Eveningness was associated with less sleep (β = -.10). Second, sustained attention and inhibition were not associated with chronotype. Evening-types performed better on the working memory task (β = .10). Third, children with less sleep performed better on the sustained attention (β = .16) and working memory task (β = -.25), but worse on the inhibition task (β = .12). This results show that sleep duration did not mediated the relation between chronotype and sustained attention and inhibition. But the relationship between chronotype and working memory is partially mediated by sleep duration. Evening-types remember a longer string of numbers than morning-types, this can be partially explained because the evening-types sleep shorter. It is important to investigate why these children perform better, despite the shorter sleep duration. Maybe sleep quality has a bigger influence on the cognitive performances than sleep duration. Last, it is important for parents to realize that sleep is important for the development of their children, because prevention is better than intervention.Show less
Uit onderzoek bij volwassenen en kinderen bleek dat er negatieve cognitieve en affectieve gevolgen aan slaaptekort gekoppeld kunnen worden. Er was weinig onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen...Show moreUit onderzoek bij volwassenen en kinderen bleek dat er negatieve cognitieve en affectieve gevolgen aan slaaptekort gekoppeld kunnen worden. Er was weinig onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen slaap en agressie bij kinderen en het was onbekend of deze mogelijke relatie beïnvloed wordt door het neuropsychologisch functioneren. Het doel van dit scriptieonderzoek was het onderzoeken van de relatie tussen slaapkwaliteit (interval tussen bedtijd en inslaaptijd) en -kwantiteit en agressie bij kinderen tussen de negen en elf jaar. De relatie werd apart onderzocht voor jongens en meisjes en de verschillende leeftijdsgroepen. Tevens werd de invloed van het neuropsychologisch functioneren op de relatie tussen slaap en agressie onderzocht. De onderzoeksgroep bestond uit 96 kinderen (43 jongens en 53 meisjes). De gebruikte meetinstrumenten waren een slaaplogboek, twee agressieschalen (subschalen van de temperamentslijst EATQ-R en gedragsvragenlijst SDQ) en twee neuropsychologische taken die aandacht en werkgeheugen meten (PVT en Cijferreeksen). Er was een verband tussen slaapkwaliteit en agressie voor negen- en elfjarigen. Tevens was er een verband gevonden tussen slaapkwantiteit en het neuropsychologisch functioneren; hoe korter kinderen slapen, hoe beter ze presteren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat kinderen met een kortere slaapduur langer wakker zijn en dus langer kunnen profiteren van cognitieve stimulatie. Concluderend werd er een relatie gevonden tussen slaapkwaliteit en agressie en slaapkwantiteit en het neuropsychologisch functioneren voor bepaalde subgroepen. Aangezien de invloed van het neuropsychologisch functioneren op de relatie tussen slaap en agressie niet onderzocht kon worden, werd dit aanbevolen voor verder onderzoek.Show less
Achtergrond: De neurogenetische aandoening, Angelman Syndroom, wordt gekenmerkt door vele beperkingen, zoals een vertraagde ontwikkeling en motoriek, typische gedragingen, slaapproblemen, epilepsie...Show moreAchtergrond: De neurogenetische aandoening, Angelman Syndroom, wordt gekenmerkt door vele beperkingen, zoals een vertraagde ontwikkeling en motoriek, typische gedragingen, slaapproblemen, epilepsie en een achterblijvende spraak. Dit onderzoek heeft als doel de relatie van kindfactoren (gedragsproblemen, prikkelverwerking, slaapproblemen, fijne/grove motoriek, cognitieve ontwikkeling, autisme, epilepsie, visusproblemen) met ouderlijke stress en kwaliteit van leven van ouders in beeld te brengen. Methoden: 27 patiënten met het Angelman Syndroom werden gezien door het Expertisecentrum ENCORE in het Erasmus MC te Rotterdam. Hier werden de BSID-III en ADOS afgenomen. Ouders werden bovendien verzocht vragenlijsten in te vullen (NOSIK, IQTOL-SF47, LGP, SSP, SDSC, vragenlijst neuropsychologisch onderzoek). Tijdens het spreekuur op de polikliniek met de kinderneuroloog/kinderarts werden aanvullende (medische) gegevens genoteerd. Conclusie: Er blijkt geen duidelijke relatie te zijn tussen kindfactoren, zoals slaapproblemen, gedragsproblemen en prikkelverwerking met ouderlijke stress. IQ blijkt hierop een uitzondering te zijn, waarbij een lager IQ een belangrijke bijdrage levert aan het ervaren van ouderlijke stress. Op het niveau van subschalen van de testen blijken extreme slaperigheidproblemen en problemen met bewegingsgevoeligheid een gemiddelde relatie te hebben met het ervaren van ouderlijke stress. Er blijkt enige relatie te zijn tussen gedragsproblemen, prikkelverwerking, slaapproblemen, cognitieve ontwikkeling, grove motoriek en IQ met kwaliteit van leven. Op subschaalniveau blijkt er geen relatie te zijn tussen kindfactoren met kwaliteit van leven.Show less
In dit onderzoek is nagegaan in hoeverre adolescenten in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar met angstig en stemmingsverstoord gedrag de ontwikkelingstaken “identiteit ontwikkelen”, “nieuwe...Show moreIn dit onderzoek is nagegaan in hoeverre adolescenten in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar met angstig en stemmingsverstoord gedrag de ontwikkelingstaken “identiteit ontwikkelen”, “nieuwe contacten aangaan met leeftijdsgenoten”, “autonomie verwerven” en “omgang met gezag” hebben volbracht. Het doel was om hier meer inzicht in te krijgen, waardoor bege¬leiding mogelijk gerichter ingezet kan worden. Dit leidde tot de hoofdvraag: In welke mate bestaan er verschillen in het beheersen van de ontwikkelingstaken van adolescenten tussen jeugdigen met angstig en stemmingsverstoord gedrag en jeugdigen zonder deze sociaal emotionele problemen? In totaal hebben 474 respondenten vragenlijsten over 266 jongens (M = 14.06; SD = 1.48) en 208 meisjes (M = 14.39; SD = 1.57) ingevuld. De Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) heeft het angstig en stemmingsverstoord gedrag in beeld gebracht en de experimentele vragenlijst Adaptieve Vaardigheden Jeugdigen (AVJ) de vier ontwikkelingstaken. Naar voren gekomen is dat angstig en stemmingsverstoord gedrag bij adolescenten gepaard gaat met het minder goed beheersen van alle vier de onderzochte ontwikkelingstaken. Bij de comorbide vorm van angstig teruggetrokken en depressief gedrag was dit het sterkst het geval. Opvallend is dat de negatieve effecten bij de ontwikkelingstaken identiteitsvorming en nieuwe contacten met leeftijdsgenoten niet gevonden zijn bij meisjes met angstig depressief gedrag. Mogelijk is dit zo omdat zij, in tegenstelling tot de jongens, vriendschappen onderhouden door middel van conversatie en dat deze vriendschappen ervoor zorgen dat door middel van exploratie de identiteitsvorming niet benadeeld wordt. Vervolgonderzoek is nodig om dit gericht uit te zoeken en om causale verbanden weer te geven.Show less
Autismespectrumstoornissen (ASS) worden gekenmerkt door een triade van ernstige problemen in de sociale interactie, communicatie en verbeelding. Momenteel zijn er drie breed accepteerde theorieën...Show moreAutismespectrumstoornissen (ASS) worden gekenmerkt door een triade van ernstige problemen in de sociale interactie, communicatie en verbeelding. Momenteel zijn er drie breed accepteerde theorieën die het beeld behorende bij een ASS verklaren. De Theorie of Mind-hypothese (ToM), de Centrale Coherentietheorie (CC) en de Executieve Disfunctietheorie (EdisF). De drie theorieën sluiten elkaar niet uit en worden vaak naast elkaar gebruikt om het totale beeld van een ASS te verklaren. Met name EdisF is momenteel interessant om te onderzoeken, omdat uit onderzoek is gebleken dat training effectief kan zijn. Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen verschillende executieve functies (EF) en ASS-kenmerken bij 746 kinderen in de leeftijd van 2 t/m 5 jaar. Tevens is onderzocht of er een interactie-effect is voor leeftijd en ASS-kenmerken. Problemen met executieve functies zijn gemeten met de Behavior Rating Inventory of Executive Function – Preschool Version (BRIEF-P). Er is gekeken naar de executieve functies inhibitie, cognitieve flexibiliteit (shift), emotieregulatie, werkgeheugen, planning en een composiet score voor het gehele EF-domein (GEC). De kinderen behoren op basis van hun score op de DSM-georiënteerde schaal Pervasieve Ontwikkelingsproblemen van de Child Behavior Checklist 1,5-5 (CBCL 1-1,5) tot de groep kinderen met weinig ASS-kenmerken (n=691), kinderen vallend in het grensgebied (n= 28) of kinderen met veel ASS-kenmerken (n= 27). De resultaten laten zien dat er een significant verschil is tussen de drie groepen wat betreft problemen met EF; de groep kinderen met veel ASS-kenmerken vertoont de meeste problemen met EF. Het onderzoek toont een significant verschil voor alle gemeten EF-schalen van de BRIEF-P. Verdere analyses van de effectgrootte laat zien dat met name cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie gerelateerd zijn aan het hebben van ASS-kenmerken. Er is geen interactie-effect gevonden voor leeftijd en EF-problemen. De conclusie van dit onderzoek is dat kinderen met een ASS problemen hebben met EF, met name cognitieve flexibiliteit. Deze informatie kan gebruikt worden in de behandeling van kinderen met een ASS, door middel van de training van EF.Show less
Het doel van de huidige studie is om meer inzicht te krijgen in het verband tussen gedragsproblemen en executief functioneren bij kinderen van twee tot en met vijf jaar. Hierbij wordt onderscheid...Show moreHet doel van de huidige studie is om meer inzicht te krijgen in het verband tussen gedragsproblemen en executief functioneren bij kinderen van twee tot en met vijf jaar. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en drie componenten van het executief functioneren (werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit). Tevens wordt onderzocht of binnen de voorschoolse fase er een effect van leeftijd op het executief functioneren is. Methoden: De steekproef bestaat uit 721 ouders die door middel van het invullen van een vragenlijst over gedragsproblemen (Child Behavior CheckList) en een vragenlijst over problemen met executief functioneren (Behavior Rating Inventory of Executive Function-Preschool version) het gedrag van het kind beoordeelden. De steekproef bestaat uit 721 kinderen waarvan 107 tweejarigen (14,8%), 162 driejarigen (22,5%), 241 vierjarigen (33,4%) en 211 vijfjarigen (29,3%). Resultaten: Er zijn significante verbanden gevonden tussen executief functioneren en zowel externaliserende gedragsproblemen als internaliserende gedragsproblemen. Problemen met inhibitie is de beste voorspeller voor externaliserende gedragsproblemen (R2 = .573, p < .001) en problemen met cognitieve flexibiliteit is de beste voorspeller voor internaliserende gedragsproblemen (R2 = .404, p < .001). Er is geen significant verband gevonden tussen leeftijd en executief functioneren. Conclusie: Internaliserende en externaliserende gedragsproblemen zijn geassocieerd met verschillende functies binnen het domein van executief functioneren. De resultaten van het huidige onderzoek bevestigen in grote lijnen de resultaten die in eerdere onderzoeken bij oudere kinderen en bij volwassenen zijn gevonden.Show less
With a prevalence of 25% - 40%, sleep disturbances are a common problem among youths. Research in adolescents and adults shows correlation between sleep problems and chronotype(individual...Show moreWith a prevalence of 25% - 40%, sleep disturbances are a common problem among youths. Research in adolescents and adults shows correlation between sleep problems and chronotype(individual differences in circadian phase preference, e.g. eveningness), with more eveningness relating to higher reports of sleep problems. However, less is known about this relationship in children. This study investigates the association between children’s chronotype(morning, intermediate, evening type) and sleep duration as well as sleep disturbances as reported by parents. Data has been collected in 9 to 12 year old children (n = 98) using the Children’s Chronotype Questionnaire (CCTQ), the Sleep Disturbance Scale for Children (SDSC) and a 7-nights sleep diary. The analyses show that evening types (n = 15, M = 47.47) have significant more sleep problems than intermediate (n= 27, M = 39.11), p = .003 or morning types (n = 27, M = 35.70), p < .01. To be more specific, evening types have more problems with initiating and maintaining sleep (p < .01) and more excessive daytime somnolence (p < .01). No significant difference has been found between chronotypes in sleep duration. The main conclusion is that evening types among children have a higher risk of sleep problems, although sleep duration is similar to that in other chronotypes. This knowledge confirms the important role of chronotype and implicates that more focus on the characteristics of chronotypes is necessary in the clinical field.Show less
Binnen de huidige studie werd ingegaan op een mogelijk verband tussen experimentele slaapduurvermindering en de aandacht en het werkgeheugen bij kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar in...Show moreBinnen de huidige studie werd ingegaan op een mogelijk verband tussen experimentele slaapduurvermindering en de aandacht en het werkgeheugen bij kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar in de normale populatie. De onderzoeksgroep bestond uit 30 kinderen (gemiddelde leeftijd = 9,9 jaar), waarvan 18 meisjes en 12 jongens. Kinderen sliepen gedurende drie weken volgens een vooraf vastgesteld slaapschema. De eerste week van het slaapschema was een baselineperiode en in de tweede en derde week vond een experimentele slaapduurvermindering of -verlenging plaats van één uur gedurende drie opeenvolgende nachten. In dit onderzoek werd alleen naar de slaapduurverminderingsperiode gekeken. Om de aandacht en het werkgeheugen bij de kinderen te meten, is een subtest van de WISC-IIINL, Cijferreeksen (Voor- en Achterwaarts), afgenomen. De Cijferreeksen is een test die een beroep doet op het (fonologisch) korte termijn geheugen, het concentratievermogen, het werkgeheugen en, daarmee samenhangend, de aandacht van kinderen. De test werd zowel in de baselineperiode als in de slaapduurverminderingsperiode bij de kinderen afgenomen. De resultaten wezen uit dat er geen significant verschil bestaat tussen de totaalscore op de Cijferreeksen in de baseline- en de slaapduurverminderingsperiode. Kinderen met een slaapduurvermindering van één uur gedurende drie opeenvolgende nachten hebben dus geen significant slechtere aandacht- en werkgeheugenfuncties ten opzichte van kinderen zonder deze slaapduurvermindering. Wel bleek er een significant verschil binnen de mate van slaapduurvermindering in relatie tot de aandacht en het werkgeheugen. Implicaties voor verder onderzoek en de praktijk worden besproken.Show less
Uit recent onderzoek is gebleken dat een verminderde slaapduur en verminderde slaapkwaliteit een negatief effect hebben op het cognitief functioneren van volwassenen. In deze studie is nagegaan of...Show moreUit recent onderzoek is gebleken dat een verminderde slaapduur en verminderde slaapkwaliteit een negatief effect hebben op het cognitief functioneren van volwassenen. In deze studie is nagegaan of deze resultaten ook gelden voor kinderen in de basisschoolleeftijd en voor complexere cognitieve functies, namelijk het werkgeheugen en complexe aandachtprocessen. Verspreid over tien verschillende Nederlandse basisscholen hebben 57 ouders van kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar toestemming gegeven om hun kind drie keer onder schooltijd te laten testen, vier vragenlijsten in te vullen en drie weken lang een slaapdagboek over hun kind bij te houden. De ouders stemden er ook mee in hun kind zes dagen lang een uur eerder of later naar bed te sturen. Het experiment bestond uit drie condities (baseline, slaaprestrictie en slaapverlenging) die door alle kinderen zijn doorlopen. Aan het eind van elke conditie is bij de 57 kinderen een parallelversie van de WISC-III-NL subtest ‘Cijferreeksen Voorwaarts’ en ‘Cijferreeksen Achterwaarts’ afgenomen. Uit dit onderzoek kwamen geen significante verschillen in het functioneren van het werkgeheugen en de complexe aandachtprocessen tussen de drie slaapcondities naar voren. Wel is er een trend waar te nemen van een negatieve invloed van slaapbeperking en een positieve invloed van slaapverlenging op de prestatie van het werkgeheugen en complexe aandachtprocessen. Deze trend is ook waar te nemen voor de kwaliteit van de slaap. Dit onderzoek levert geen bewijs voor de invloed van een uur korter of langer slapen op het functioneren van het werkgeheugen en complexe aandachtprocessen bij kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar.Show less
Deze studie onderzocht het effect van drie nachten slaapbeperking ( ≥ 30 minuten) op het werkgeheugen en het beoordelen van de betrouwbaarheid van gezichten. Gedurende drie weken werden kinderen in...Show moreDeze studie onderzocht het effect van drie nachten slaapbeperking ( ≥ 30 minuten) op het werkgeheugen en het beoordelen van de betrouwbaarheid van gezichten. Gedurende drie weken werden kinderen in hun natuurlijke omgeving blootgesteld aan drie experimentele condities (baseline, slaapbeperking en slaapverlenging). Er werd gecounterbalanced voor volgorde van experimentele conditie en washout periodes werden ingezet om overdraagbare effecten van de condities te voorkomen. Van de geworven respondenten (N = 57) is bij 63% (19 meisjes, 13 jongens) het beperken van de slaapduur gelukt (vermindering van slaapduur van tenminste 30 minuten t.o.v. de baseline). Deze kinderen (M leeftijd = 9.87 jaar) sliepen tijdens slaapbeperking significant korter (M = 566.30 minuten, SD = 30.78) dan tijdens een normale week slaap (M = 616.37 minuten, SD = 30.06). Er werd geen effect gevonden van slaapbeperking op het werkgeheugen en het beoordelen van de betrouwbaarheid van gezichten. Echter, kinderen beoordeelden gezichten significant sneller na slaapbeperking p < .001). Hoewel significante effecten van de moderatoren op de slaapduur, de cognitie en de emotie uitbleven, werden er duidelijke trends waargenomen. Zo onderscheidden ochtendtypes zich van gemiddelde types en avondtypes. Zij hadden een langere slaapduur,sliepen in het weekend minder en slaapbeperking leek geen invloed te hebben op hun werkgeheugen. Bovendien beoordeelden zij de betrouwbaarheid van gezichten, in tegenstelling tot de twee andere types, positiever tijdens slaapbeperking dan tijdens de baseline. Aangezien experimentele slaaponderzoeken bij kinderen schaars zijn, leveren deze resultaten een substantiële bijdrage aan de wetenschappelijke literatuur.Show less
Introductie Er is onderzocht of er een relatie is tussen de slaapduur en het werkgeheugen van kinderen van 8-9 jaar (n=30) en kinderen van 10-11 jaar oud (n =27), waarbij experimentele manipulatie...Show moreIntroductie Er is onderzocht of er een relatie is tussen de slaapduur en het werkgeheugen van kinderen van 8-9 jaar (n=30) en kinderen van 10-11 jaar oud (n =27), waarbij experimentele manipulatie van de slaapduur plaatsvond. Verwacht werd dat kinderen van 8 en 9 jaar minder lang zouden slapen dan kinderen van 10 en 11 jaar oud en laatstgenoemde groep kinderen beter zou scoren op taken die het werkgeheugen meten. Daarnaast was de verwachting dat kinderen na de slaapbeperking minder goed zouden presteren op taken die het werkgeheugen meten en slaapverlenging samen zou gaan met betere prestaties. Methode In de eerste week werd de slaapduur in de basisconditie gemeten, waarna de slaapduur in de twee daaropvolgende weken drie opeenvolgende nachten met één uur werd verlengd en beperkt. Slaapduur werd gemeten met een slaaplogboek en actigrafie. Het werkgeheugen werd onderzocht met de WISC-IIINL testen Cijferreeksen Voorwaarts en Cijferreeksen Achterwaarts. Ook is er gebruik gemaakt van de Algemene Vragenlijst, Child Behavior Check List, Vragenlijst voor Chronotype bij Kinderen en de Vragenlijst Slaapgewoonten van het kind. Resultaten Kinderen van 8 en 9 jaar oud sliepen in de basisconditie significant langer (M=613.04 minuten, SD= 34.60) dan kinderen van 10 en 11 jaar (597.44 minuten, SD= 28.05) (p<.05). De oudere leeftijdsgroep scoorde in de basisconditie gemiddeld hoger op beide cijferreeksen, maar er was geen sprake van een significant verschil. Er bleek een significante correlatie tussen slaapduur gemeten met actigrafie in de basisconditie en scores op beide cijferreeksen van kinderen van 8 en 9 jaar oud (p<.01). Kinderen van 8 en 9 jaar bij wie slaapbeperking of slaapverlenging was geslaagd, gemeten met actigrafie, scoorden significant hoger op Cijferreeksen Voorwaarts in deze betreffende condities vergeleken met de basisconditie. Discussie De gevonden significante resultaten komen niet geheel overeen met de verwachting en dienen met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Nader onderzoek naar de relatie tussen slaapduur en het werkgeheugen is aan te bevelen.Show less
Het doel van dit onderzoek is om het effect van slaapduurbeperking en verlenging op het uitgeslapen gevoel, de stemming, aandacht en werkgeheugen van kinderen te analyseren. Dit is onderzocht bij...Show moreHet doel van dit onderzoek is om het effect van slaapduurbeperking en verlenging op het uitgeslapen gevoel, de stemming, aandacht en werkgeheugen van kinderen te analyseren. Dit is onderzocht bij 57 kinderen middels experimenteel onderzoek. De gemiddelde leeftijd was 9.9 jaar (M= 9.897, SD=0.795 ). Na een week baselineslaap volgden twee keer drie dagen van één uur restrictie en verlenging. Tussen de twee xperimentele fasen was er een wash-out periode van vier dagen. De testafname vond plaats na drie nachten van slaaprestrictie en nog eens na de verlenging. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, is gebruik gemaakt van het slaaplogboek en de subtest cijferreeksen van WISC IV®. Middels het slaaplogboek zijn stemming en uitgeslapen gevoel geanalyseerd. Ook is meegenomen of, en hoe lang, kinderen ’s nachts wakker zijn geweest. Uit de resultaten blijkt dat een verandering groter dan twee keer de ‘reliable change index’ in de slaapduurbeperkingsconditie bij 62.7% van de kinderen is gelukt. Bij de verlenging is dit bij 60.8% gelukt. Het gaat om een verandering in slaapduur van 30 minuten. Er is geen invloed gevonden voor verlenging of beperking op werkgeheugen en de aandacht. In de slaapduurbeperkingsconditie geven kinderen een lagere score aan de variabele stemming dan in de baselineconditie. Deze resultaten gelden ook voor kinderen die ’s nachts wakker worden. Slaapduurverlenging heeft geen invloed op stemming. Bij uitgeslapen gevoel worden er effecten voor slaapduurverkorting en verlenging gevonden. Korter slapen leidt tot een minder hoge score op uitgeslapen gevoel, langer slapen tot een hogere score in vergelijking met de baseline conditie. Bij kinderen die ’s nachts wakker worden is het effect van langer slapen groter dan bij de totale onderzoeksgroep.Show less
De term executieve functies is overkoepelend voor verschillende vaardigheden die verantwoordelijk zijn voor het controleren en reguleren van cognitieve processen. Normale ontwikkelingsmodellen van...Show moreDe term executieve functies is overkoepelend voor verschillende vaardigheden die verantwoordelijk zijn voor het controleren en reguleren van cognitieve processen. Normale ontwikkelingsmodellen van executieve functies in de vroege kinderjaren zijn van belang om verstoringen in deze ontwikkeling vroeg te kunnen onderkennen en vroege interventie in te zetten. Dit onderzoek is gericht op het in kaart brengen van de ontwikkeling van executieve functies bij Nederlandse jongens en meisjes in de leeftijd van twee tot en met vijf jaar. Er is nog geen eerder onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van executieve functies gedurende deze voorschoolse periode waarbij gebruik is gemaakt van gedragobservaties van kinderen in hun dagelijkse omgeving, waardoor dit onderzoek vernieuwend is. Een algemene vragenlijst en de observatievragenlijst BRIEF-P zijn door 856 ouders ingevuld met betrekking tot 53.3% jongens en 46.7% meisjes in de leeftijd van twee tot en met vijf jaar. De BRIEF-P omhelst vijf klinische schalen, die elk een specifiek aspect weergeven van het executief functioneren: inhibitie, cognitieve flexibiliteit, emotionele controle, werkgeheugen en plannen/organiseren. Na analyse blijkt er een ontwikkeling van de executieve functie inhibitie vanaf drie jaar en van de executieve functies cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen vanaf vier jaar en vertonen jongens bij alle executieve functies meer problemen dan meisjes, waarbij de leeftijdsfase waarin dit voorkomt verschilt per executieve functie. De bevindingen in dit onderzoek leiden tot een aantal inzichten die waardevol zijn voor het onderzoeksgebied omdat ze bestaande theorieën ondersteunen, ontstaan uit onderzoek met behulp van neurocognitieve taken, en extra kracht bij zetten omdat er in dit onderzoek gebruik is gemaakt van een observatievragenlijst om de ontwikkeling van executieve functies in kaart te brengen.Show less