Deze bachelorscriptie onderzoekt descriptieve representatie op gemeenteniveau in Nederland. Dit onderzoek kijkt als een van de eerste onderzoeken naar descriptieve representatie als afhankelijke...Show moreDeze bachelorscriptie onderzoekt descriptieve representatie op gemeenteniveau in Nederland. Dit onderzoek kijkt als een van de eerste onderzoeken naar descriptieve representatie als afhankelijke variabele. Hiermee wordt een wetenschappelijke bijdrage geleverd door te onderzoeken welke factoren een invloed hebben op de mate van descriptieve representatie. In dit onderzoek worden regressieanalyses gebruikt om te onderzoeken of er een correlatie bestaat tussen descriptieve representatie van vrouwen, mensen met een migratieachtergrond en leeftijd als afhankelijke variabelen. Daarnaast gaat het in dit onderzoek om het aandeel hoogopgeleiden, gemiddeld inkomen per persoon en de mate van religieuze aanhang in een gemeente als onafhankelijke variabele. Er wordt geconcludeerd dat opleidingsniveau een positief verband kent met descriptieve representatie. Gemiddeld inkomen kent een negatief verband bij descriptieve representatie van vrouwen en voor mensen van de leeftijd van 18 tot en met 35 jaar. De mate van religieuze aanhang heeft een negatief effect op de descriptieve representatie van vrouwen. Voor migratieachtergrond en leeftijd zijn er in dit onderzoek geen statistisch significante verbanden gevonden.Show less
Dit onderzoek richt zich op uitdagingen en ondersteuningsbehoeften op het gebied van psychosociaal functioneren en zelfredzaamheid van jonge vrouwen vanaf achttien jaar die ongepland zwanger zijn...Show moreDit onderzoek richt zich op uitdagingen en ondersteuningsbehoeften op het gebied van psychosociaal functioneren en zelfredzaamheid van jonge vrouwen vanaf achttien jaar die ongepland zwanger zijn geraakt en een eigen woonplek hebben. De studie is uitgevoerd middels semi-gestructureerde interviews en is kwalitatief van aard. Er is voor een kwalitatieve benadering gekozen omdat op deze manier diepere kennis vergaard kan worden. Daarnaast is gekozen voor een selecte steekproef, waarbij alleen de cliënten van Siriz zijn geworven op vrijwillige basis. De uiteindelijke steekproef bestond uit twee personen. De data zijn geanalyseerd door middel van een inhoudsanalyse om te kunnen achterhalen wat de uitdagingen en behoeften van de ongeplande zwangere vrouwen zijn. Tevens is een literatuuronderzoek uitgevoerd. Uit de literatuur blijkt dat ongeplande zwangerschappen gepaard kunnen gaan met fysieke problemen en een negatievere kijk op hun zwangerschap en bevalling dan vrouwen met een geplande zwangerschap (Karaçam et al., 2011). Echter was er beperkte beschikbare literatuur. De gevonden informatie sluit hierdoor niet volledig aan op de onderzoeksvraag. Het empirisch onderzoek toonde aan dat de deelnemers vooral uitdagingen ervaren op het gebied van gebrekkig contact met eigen opvoeders, financiën, sociale vaardigheden en beide deelnemers hebben geen relatie meer met de biologische vader van hun kinderen. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de behoeften verschilden per individu. De deelnemers gaven aan behoefte te hebben aan meer duidelijkheid en ondersteuning na de bevalling, aan meer lichaamsbeweging en om te stoppen met roken. Tevens gaven ze aan behoefte te hebben aan opvang of een oppas voor hun kind om werk of studie te kunnen combineren met de verzorging van het kind. Tot slot was er behoefte aan oude leefgewoonten. Om de vrouwen binnen Siriz optimaal te kunnen helpen, is het van belang dat er naar gestreefd wordt om elke ongepland zwangere vrouw de juiste hulp en ondersteuning te bieden bij haar specifieke situatie. Maatwerk is daarom een cruciaal aspect. De ondersteuning kan geboden worden middels voorlichting, trainingen of intensieve een-op-een begeleiding. Geadviseerd wordt dat Siriz zich gaat richten op het bieden van gerichte ondersteuning op de veelvoorkomende uitdagingen en behoeften die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen. Dit kan ervoor zorgen dat de ongepland zwangere vrouwen zich beter kunnen redden in het dagelijks leven. Door het bieden van ondersteuning kan de zelfredzaamheid en het psychosociaal functioneren verbeterd worden.Show less
The severe consequences of climate change are effecting people worldwide. To minimize the negative effects of climate change, it is important to increase our pro-environmental behavior. This study...Show moreThe severe consequences of climate change are effecting people worldwide. To minimize the negative effects of climate change, it is important to increase our pro-environmental behavior. This study explored the underlying factors within the environmental attitude – behavior gap among young adults by investigating the mediating role of descriptive environmental norms between environmental attitudes and pro-environmental behavior of young adults, moderated by social connectedness. Data was collected from 216 young adults using self-report questionnaires. The moderated mediation model using Hayes PROCESS macro (model 14) was conducted to test the study hypothesis. Results showed there was no significant moderated mediation. Environmental attitudes were not significantly associated with either pro-environmental behavior or descriptive environmental norms. However, descriptive environmental norms showed a significant positive association with pro-environmental behavior (t = 6.86, p < .001, 95% CI [0.27, 0.49]). Furthermore, social connectedness significantly moderated the association between descriptive environmental norms and pro-environmental behavior, with lower social connectedness strengthening this association (t = -2.39, p = .018, 95% CI [-0.23, 0.02]). These findings provide a better understanding of what drives young adults to pro-environmental behavior and can contribute to more targeted campaigns to encourage young adults to pro-environmental behavior.Show less
Previous research has argued the importance of education for future gains (Palomino et al., 2019) and how inequality can negatively affect educational aspirations (Jia et al., 2021). Therefore,...Show morePrevious research has argued the importance of education for future gains (Palomino et al., 2019) and how inequality can negatively affect educational aspirations (Jia et al., 2021). Therefore, this study aimed to further demonstrate whether differences in perceptions of inequality of opportunity and outcome negatively affects students’ educational aspirations. Further, based on previous research demonstrating positive main effect of internal locus of control (Sagone & Caroli, 2014) and a moderating effect of internal locus of control (Jia et al., 2021) on educational outcomes, locus of control was added as a moderator to see if an internal locus of control offsets negative effects of inequality on educational aspirations. Our manipulation, videos explaining inequality of opportunity and outcome, failed to tease apart perceptions of inequality of opportunity and outcome and were consequently combined into one factor, inequality. We found no significant main effect of perception of inequality, but a significant positive main effect of locus of control on educational aspirations. An interaction effect between perceptions of inequality and locus of control on educational aspirations was found. However, unexpectedly, students perceiving inequality within the external locus of control group scored highest on educational aspirations. Implications, limitations, and avenues for further research are discussed.Show less
The exam period can be stressful for students, significantly impacting their lifestyle behaviours. Research indicates that students tend to have poorer diets during exam periods, with stress and...Show moreThe exam period can be stressful for students, significantly impacting their lifestyle behaviours. Research indicates that students tend to have poorer diets during exam periods, with stress and sleep quality potentially influencing this pattern. The decline in diet quality among university students during examinations is a significant social issue that needs to further understanding. The aim of this study was to assess the relationship between exam stress and perceived changes in food choice -healthy or unhealthy eating- during an exam period among university students aged 18 to 25 and to assess to what extent this relationship is mediated by sleep quality during an exam period. Utilizing a cross-sectional design, data was collected from 200 Dutch university students who completed three questionnaires, the Examination Stress Scale, a questionnaire about changes in food choice during an exam period and the Regensburg Insomnia Scale. A mediation analysis was conducted using linear regressions in SPSS. The results indicated no significant relationship between exam stress and changes in food choice (β = .042 , p = .558). There was a significant positive relationship between exam stress and poor sleep quality (β = .44, p < .001). No significant association was found between sleep quality and changes in food choice (β = -.02, p < .770). When controlling for sleep quality, exam stress was still not associated with changes in food choices (β = .05, p < .514). Thus, the present study concluded that there is no relationship between exam stress and perceived changes in food choice -healthy or unhealthy eating- among university students ages 18 to 25 and that this relationship is not mediated by sleep quality during exams. However, there was a significant relationship between exam stress and poor sleep quality. Prevention strategies for exam stress and poor sleep should include stress management and education about the importance of sufficient sleep.Show less
Seeking to more profoundly understand the nexus between race and class in Brazil, and comprehend its implications for political consciousness, this thesis centres the question: “How is political...Show moreSeeking to more profoundly understand the nexus between race and class in Brazil, and comprehend its implications for political consciousness, this thesis centres the question: “How is political consciousness of Afro-Brazilian emancipation movements informed by class interests?” In this capacity, class interests are interpreted as racialised consciousness, derived from the neo- Marxist theory of racialisation, a lens that figures prominently in this study. Remaining open to alternative explanations, through exploring discourse of Afro-Brazilian movement Black Coalition for Rights, this study concludes that two forms of consciousness theoretically assumed to be different are both built on similar premises that recognise the role of capitalist structures in processes of racialisation.Show less
Depression and anxiety are increasingly prevalent and often co-occur in adolescence. Symptoms of stress are a commonality of these disorders. However, the role of this commonality in the co...Show moreDepression and anxiety are increasingly prevalent and often co-occur in adolescence. Symptoms of stress are a commonality of these disorders. However, the role of this commonality in the co-occurrence remains unknown. This cross-sectional study investigated the co-occurrence of depression, anxiety, and stress in adolescence using the network psychometrics approach. We obtained our data from the Open-Source Psychometrics Project. The data consisted of the Depression Anxiety Stress Scale (DASS)-42 (N = 25,086, ages 13-24 years old). We estimated Gaussian Graphical Models (i.e., partial correlations between nodes) and analyzed the bridge nodes. Bridge nodes are nodes of the network that are most influential in connecting the different disorders. We expected the bridge nodes to be the overlapping symptoms found among depression, anxiety, and stress as indicated in the DSM-V. Moreover, to examine whether bridge nodes were consistent across adolescence, we divided our sample into three age groups: early adolescence (ages 13-15, N = 2,354), middle adolescence (ages 16-19, N = 9,476) and late adolescence (ages 20-24, N = 13,256). Our findings of the full sample adolescent network indicated that symptoms of restlessness (stress) and negative mood (depression) served as bridge nodes, which was in line with our hypothesis. Other bridge nodes, not in line with our hypothesis, were symptoms of subjective experience of anxiety (anxiety) and situational anxiety (anxiety). Bridge nodes exclusive to the late adolescent network were: Finding it hard to wind down (stress) and feeling terrified (anxiety). Moreover, relief after anxious situations (anxiety) was uniquely present in the early and late adolescent networks. This study expands the current theoretical knowledge by, for the first time to our knowledge, including stress symptoms in the network models and by comparing the different adolescent age groups using a broad age range (13 to 24 years). Future research should examine whether clinicians can successfully incorporate this knowledge into transdiagnostic treatment interventions, which could contribute to better overall mental health.Show less
Mild Cognitive Impairment (MCI) is a syndrome characterized by a decline in various cognitive domains, including prospective episodic memory (PEM) and executive functions (EF). It has been...Show moreMild Cognitive Impairment (MCI) is a syndrome characterized by a decline in various cognitive domains, including prospective episodic memory (PEM) and executive functions (EF). It has been recognized recently that vascular risk factors (VRF), such as hypertension, diabetes, and hyperlipidemia, can also have detrimental effects on these cognitive domains. Less research has been conducted on the synergistic influence of MCI and VRF on cognition, with available studies providing mixed results. Moreover, only one study has been conducted on the topic regarding the Greek population, so more research is needed to account for possible differences in ethnicity-related variables. Therefore, we sought to investigate how MCI with comorbid VRF influence PEM and EF, compared to VRF alone and healthy ageing. A sample of 111 Greek older adults participated in the study, divided into three groups: patients with MCI and concomitant VRF, patients with VRF and healthy controls. To assess cognition, tests were used to measure PEM, interference control, flexibility and semantic and phonemic verbal fluency. Data were analysed using MANCOVA, controlling for the educational level of the participants. Results showed that there were no differences between the two pathological groups for any of the measures, but the healthy controls outperformed the MCI+VRF (adjusted mean difference of total score being 8.94, 95 % confidence interval (CI) [3.67, 14.20], p < .001) and the VRF group (adjusted mean difference of total score being 8.20, 95% CI [2.94, 13.46], p < .001) in the semantic fluency task. Indeed, literature has shown that both MCI and VRF affect the integrity of frontal networks, which mainly support EF function. Methodological differences, such as the older age of the sample and the simplicity of the PEM task, ethnic differences and limitations in the statistical analysis can possibly account for the discrepancies with previous studies. All in all, this study suggests that there are no differences in cognition between VRF and MCI+VRF patients, while emphasizing the need for and more research into the cognitive consequences of comorbid MCI and VRF both in the Greek population and internationally.Show less
Dynamic testing (DT) is a method of testing that includes the provision of a form of feedback and guidance to the testing procedure, and can be used to examine children’s potential for learning in...Show moreDynamic testing (DT) is a method of testing that includes the provision of a form of feedback and guidance to the testing procedure, and can be used to examine children’s potential for learning in various cognitive functions, including working memory (WM). Furthermore, intrinsic motivation (IM) seems to be related to enhanced WM performance and learning, especially in feedback-contexts. However, research on the effectiveness of DT of WM in this age group, as well as the influence of IM, is lacking. Therefore, the current thesis aimed to study the effectiveness of our DT of WM, as well as the influence of IM. The study had a pretest-training-posttest design with two groups. The experimental group received training, whereas control group did not. The sample included 100 typically developing primary school children between 8 and 9 years old (Mage = 8.46, SD = 0.50, 51% girls). Contrary to previous findings, our results showed a decrease from pretest to posttest in WM performance in the control group and a slight increase in performance in the experimental group. Moreover, the children’s IM did not significantly influence the WM improvements when tested dynamically. The findings suggest that the training element in our DT could have protected against the decrease in WM from pretest to posttest and that IM did not have a significant influence on these results. These findings contribute to the field of research by highlighting the importance of factors such as sustained attention and time-on-task effects in the prevention of this decline in WM performance during DT. Besides these factors, future research should look into the effects of age, cognitive load and engagement on the DT of WM and IM to gain a better understanding on how to improve its effectiveness, especially in 8- to 9-year-old children. Further exploration could aid educational professionals in implementing the dynamic approach and supporting children’s learning processes and cognitive development.Show less
For children with Autism Spectrum Disorder (ASD), social contact can be particularly challenging, which can impact their level of peer acceptance. This study aimed to explore the relationship...Show moreFor children with Autism Spectrum Disorder (ASD), social contact can be particularly challenging, which can impact their level of peer acceptance. This study aimed to explore the relationship between social contact and peer acceptance among children with ASD. We hypothesized that children with ASD had fewer contacts and were less accepted by peers than children without ASD. Furthermore, we hypothesized that increased social contact was associated with greater levels of peer acceptance for both children with and without ASD, but less strong for children with ASD in comparison to children without ASD. With a novel approach, this study documented the amount of social contact and the level of peer acceptance of 95 children in two special education schools in the Netherlands. The sample included 46 children with (Mage = 10.2, SD = 1.0) and 49 children without ASD (Mage = 11.3, SD=1.0), with an age range from 8 to 13 years, who were observed through proximity tags to measure social contact, and the LITOP questionnaire was utilized to assess the level of peer acceptance. MANOVA was employed to investigate whether children with ASD had fewer contacts and were less accepted than their peers without ASD and the hierarchical regression analysis was used to examine the potential relationship between social contact and peer acceptance and. Surprisingly, children with ASD engaged in contact with more partners and were more accepted than children without ASD, despite the expectedly shorter duration of contact. Moreover, no significant relation was found between social contact and peer acceptance, for the two groups alike. These findings indicate that peer acceptance may not solely depend on the quantity of contact, but rather on the quality and context. Consequently, it is advised that educators facilitate structured social activities to facilitate finding similar peers and shared interests. Further research is required to gain a deeper understanding of the nature of the contact and its emotional aspects, with the aim of developing more effective strategies for enhancing peer acceptance among children with ASD. This could be achieved through a combination of quantitative measurements, such as proximity tags and qualitative measurement, including observationsShow less
Food waste is a global problem, which necessitates addressing. A pilot (N = 56) and main study (N = 124) used online survey research to explore the expected negative relationship between viewing a...Show moreFood waste is a global problem, which necessitates addressing. A pilot (N = 56) and main study (N = 124) used online survey research to explore the expected negative relationship between viewing a food waste reduction-poster and food waste intentions, the expected negative relationship between self-efficacy and food waste intentions and the expected moderating effect of self-efficacy on the relationship between poster and food waste intentions. In the main study, participants were randomly allocated to a poster (N = 31) or control condition (N = 30) without a poster. Repeated measures ANOVA showed no differences between groups nor within participants when comparing food waste intentions between two measurement points. Regression analyses showed neither a main- nor a moderating effect of self-efficacy on the relationship between seeing the poster and food waste intentions. Limitations, suggestions and implications were discussed and the importance of future research into this subject was highlighted.Show less
Objective Recent research has found conflicting interactions between health and different domains of physical activity (PA). Occupational physical activity (OPA) seems to negatively impact health,...Show moreObjective Recent research has found conflicting interactions between health and different domains of physical activity (PA). Occupational physical activity (OPA) seems to negatively impact health, whereas leisure-time physical activity (LTPA) positively impacts health, a phenomenon known as the physical activity paradox. What remains unclear is how these different domains of PA interact with each other and how their interaction influences health. Therefore, this study aims to investigate the main and interactive effects of OPA and LTPA on physical and mental health. A better understanding of these relations can contribute to more accurate PA advice, indirectly contributing to the closure of socioeconomic health inequalities. Based on previous studies, it was expected that higher OPA would relate to higher physical and mental health problems, while higher LTPA would relate to lower physical and mental health problems. Additionally, this study aimed to answer the research question whether LTPA functions as a buffer for the negative effects of high OPA on health or as an accelerator. Methods To investigate the hypotheses and research question, data from a longitudinal panel study were used. Two data measurement points were used with a one-year time lag. The sample was heterogeneous and consisted of Dutch employees working ≥ 24-hours a week (N = 1578). Results It was found that OPA and LTPA independently did not affect physical or mental health outcomes differently. Additionally, different combinations of OPA and LTPA did not lead to an increase or decrease in both physical mobility or mental health problems one year later. However, the results did show that individuals who had high levels of both OPA and LTPA had the highest chance on developing physical health problems one year later (b = 0.393, p = <0.001). Conclusion This study shows that OPA and LTPA may have different effects on the development of physical health problems, like headache and sleeping problems. The findings suggest that the health benefits of LTPA are affected by the extent of OPA and that a combination of both high OPA and LTPA is the most unfavourable combination. This combination is associated with an increase in physical health problems. Theoretical and practical implications are discussed.Show less
