Rondhangen kan gezien worden als een normale bezigheid onder jongeren en maakt deel uit van de adolescentie, de overgangsperiode in de ontwikkeling tussen de jeugd en de volwassenheid. Toch kan het...Show moreRondhangen kan gezien worden als een normale bezigheid onder jongeren en maakt deel uit van de adolescentie, de overgangsperiode in de ontwikkeling tussen de jeugd en de volwassenheid. Toch kan het zo zijn dat rondhangen overslaat in overlast, gedragingen die jongeren vertonen en die door de omgeving als hinderlijk of overlastgevend worden ervaren. In dit onderzoek werd getracht antwoord te geven op de vraag: “Welke interventie- en preventieprogramma´s of elementen ervan zijn mogelijk werkzaam bij het voorkomen van overlastgevend gedrag van jongeren tussen de 12 en 16 jaar?” Deze vraag is ontstaan in opdracht van SOL, een jonge, brede welzijnsinstelling, en werd specifiek beantwoord voor de wijk Leiden-Noord. Er werd antwoord op deze vraag gegeven aan de hand van literatuuronderzoek en acht semigestructureerde interviews die zijn afgenomen bij medewerkers van SOL en ketenpartners die werken met overlastgevende jeugd in Leiden-Noord. In de literatuur is gezocht naar effectieve elementen van interventies. De dataverzameling, in de vorm van interviews, diende voor het scheppen van een realistisch beeld van de praktijk en de praktische onderbouwing in het beantwoorden van de vraag. Uit het literatuuronderzoek kwam naar voren dat preventieprogramma’s elementen bevatten die effectief kunnen zijn in het voorkomen van overlastgevend gedrag. Bovendien is het belangrijk om bij het kiezen van en gedurende de interventie rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en behoeften een individu. Uit de gevonden interventies bleek dat het opbouwen van een vertrouwensband met professionals, vrijetijdsbesteding in de vorm van positieve activiteiten, het verbeteren van opvoedvaardigheden van ouders en het aanleren van sociaal-emotionele competenties mogelijk effectief kunnen zijn voor de preventie en aanpak van overlastgevend gedrag. Gedragscontacten en modeling kunnen mogelijk ingezet worden om dit doel te bereiken. Uit de interviews met professionals kwamen veelal dezelfde aspecten naar voren, met twee aanvullende onderwerpen die in het literatuuronderzoek niet aan bod kwamen, namelijk groepsdruk en het creëren van meer ontmoetingsplekken voor jongeren. Deze worden door de professionals als belangrijk aspecten voor de preventie en aanpak van overlastgevend gedrag gezien. Beperkingen van dit onderzoek zijn dat tijdens de interviews niet bij elk gesprek elk onderwerp aan bod is gekomen, er sprake was van een beperkt aantal participanten en dat verschillende onderzoekers de interviews afnamen. Ook zijn niet alle gevonden interventies voldoende getoetst op effectiviteit. Voor eventueel vervolgonderzoek lijkt de ouderbetrokkenheid van de jongeren een belangrijke factor te zijn die verder onderzocht kan worden. Tevens kan een grotere steekproef en mogelijke uitbreiding naar andere steden ervoor zorgen dat er een meer gegeneraliseerd beeld verkregen kan worden van de werkzaamheid van interventie- en preventieprogramma’s ter preventie van overlastgevend gedrag onder jongeren.Show less
Rekenen-wiskunde is een cruciale basisvaardigheid op de basisschool, waarbij effectief onderwijs van groot belang is. Leerlingen betrokken houden tijdens rekenlessen is essentieel voor goede...Show moreRekenen-wiskunde is een cruciale basisvaardigheid op de basisschool, waarbij effectief onderwijs van groot belang is. Leerlingen betrokken houden tijdens rekenlessen is essentieel voor goede resultaten. Dit onderzoek richt zich op factoren die leerkrachten kunnen inzetten om de betrokkenheid van basisschoolleerlingen tijdens de rekeninstructie te bevorderen om de rekenresultaten te verbeteren. Betrokkenheid omvat emotionele, gedragsmatige en cognitieve aspecten. Voor het praktijkonderzoek zijn gestructureerde observaties uitgevoerd op een basisschool in Noord-Holland om de onderzoeksvraag te beantwoorden: “In welke mate zijn de factoren van het leerkrachtgedrag, waarvan uit de literatuur bekend is dat ze bijdragen aan het vergroten van de betrokkenheid tijdens de rekeninstructie, terug te zien tijdens de rekeninstructie?” In deze casestudy zijn zes leerkrachten tweemaal geobserveerd tijdens de rekeninstructie. Hierbij is gebruikgemaakt van een zelfontwikkeld observatie-instrument. Dit instrument omvat veertien factoren, ondergebracht in vijf instructie-onderdelen: lesovergang, procesgericht klassenklimaat, instructievorm, inzet van materiaal en differentiatie.Show less
Vaders met een licht verstandelijke beperking (LVB) worden in onderzoek naar vaders vaak over het hoofd gezien, terwijl de rol van vaders in de opvoeding in de afgelopen decennia veranderd is....Show moreVaders met een licht verstandelijke beperking (LVB) worden in onderzoek naar vaders vaak over het hoofd gezien, terwijl de rol van vaders in de opvoeding in de afgelopen decennia veranderd is. Vaders zijn meer betrokken bij de opvoeding en in het leven van hun kind(eren) (Mesman & Vermeer, 2017). Wanneer vaders een LVB hebben, is het van belang dat professionals passende ondersteuning bieden (Van Nieuwenhuijzen et al., 2022b). Dit onderzoek geeft een overzicht van de ervaringen en knelpunten die professionals ervaren in het werken met vaders met een LVB. De volgende vragen staan in dit onderzoek centraal: ‘Wat is er in de literatuur bekend over de ervaringen van professionals in het werken met vaders met een licht verstandelijke beperking?’ en 'Wat zijn de ervaringen en knelpunten van professionals die werken met vaders met een licht verstandelijke beperking?'. Het onderzoek omvat een literatuuronderzoek en zeven semigestructureerde diepte-interviews met professionals die werken met vaders met een LVB. De bevindingen van de interviews zijn gecodeerd aan de hand van thema’s die in de transcripten naar voren komen. Uit de literatuur komen een aantal risicofactoren naar voren die aanwezig zijn bij vaders met een LVB. Voorbeelden hiervan zijn een slechte mentale en fysieke gezondheid en een lage sociaaleconomische status (SES) (Emerson, 2015). Ook worden kenmerken van vaders met een LVB benoemd die bijdragen aan de ervaringen en knelpunten van professionals die werken met deze vaders. In de literatuur wordt benoemd dat vaders met een LVB minder vaardig zijn in cognitief en adaptief functioneren en een laag IQ hebben (Pratt & Greydanus, 2007). Negatieve ervaringen die professionals hebben in het werken met vaders met een LVB, zijn gerelateerd aan de samenwerking tussen professional en vader met een LVB, maar ook tussen professionals onderling. Daarnaast worden het hebben van een lage mate van begrip en minder goede communicatievaardigheden van vaders met een LVB als lastig ervaren door de professional (Joha, 2004). Negatieve ervaringen die benoemd worden door vaders met een LVB zijn dat ze zich weggeduwd en buitengesloten voelen. Vertrouwen, positieve aanmoedigingen en goed georganiseerde hulpverlening kunnen deze negatieve ervaringen verminderen (Theodore et al., 2018). In het empirisch onderzoek hebben professionals een aantal ervaringen en knelpunten benoemd. Positieve ervaringen die professionals hebben in de samenwerking met vaders met een LVB, zijn de eerlijkheid en openheid van vaders met een LVB. Ook de emotionele expressie van deze vaders en de liefde en betrokkenheid die vaders met een LVB tonen naar hun kinderen vormen positieve ervaringen van professionals. Negatieve ervaringen die werden benoemd, zijn moeilijkheden in de communicatie, beperkt reflectievermogen, slechte emotieregulatie, lage intelligentiequotiënt en problemen in de samenwerking binnen het gezin. Ook benoemen professionals risico- en beschermende factoren van vaders met een LVB. SES, mentale gezondheid en omgeving kunnen bevorderend of belemmerend werken voor vaders met een LVB zelf en de samenwerking tussen de professional en de vader met een LVB. Daarnaast geven zij aan dat het bevorderen van betrokkenheid van vaders in het gezinsondersteuningsproces een manier is om het competentiegevoel van vaders met een LVB te versterken, waardoor de samenwerking tussen professional en vader met een LVB verbetert. Op basis van het onderzoek is geadviseerd om te kijken naar de rol van de vader binnen een gezin om knelpunten in de samenwerking tussen vaders met een LVB en professionals te voorkomen. Ook wordt geadviseerd om meer educatie te verzorgen voor professionals op het gebied van vaders met een LVB. Daarnaast is het van belang om knelpunten op organisatorisch vlak te voorkomen. Tenslotte is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat het van belang is dat de juiste hulp geboden wordt aan vaders met een LVB.Show less
Het doel van dit verslag in het ter discussie stellen van het literatuuronderzoek en het kwalitatieve onderzoek dat is verricht naar het NMT. Hierbij zal de opzet van de onderzoeksvraag en de...Show moreHet doel van dit verslag in het ter discussie stellen van het literatuuronderzoek en het kwalitatieve onderzoek dat is verricht naar het NMT. Hierbij zal de opzet van de onderzoeksvraag en de onderzoeksaanpak worden beschreven en beargumenteerd. Hierin wordt beschreven hoe het NMT is onderzocht en waarom we voor dit onderzoeksdesign hebben gekozen. Daarnaast worden ethische overwegingen van het onderzoek besproken en knelpunten aangekaart. Vervolgens zal er worden ingegaan op de conclusie die is getrokken uit het adviesrapport en wordt er een advies gegeven voor de opdrachtgever van het onderzoek. Hierbij wordt ook vermeld in hoeverre dit advies kan worden gegeven naar aanleiding van het onderzoek.Show less
Ouderbetrokkenheid in het onderwijs lijkt een positieve invloed te hebben op de ontwikkeling van de leerling. Toch blijkt in de praktijk de ouderbetrokkenheid in het onderwijs bij sommige groepen...Show moreOuderbetrokkenheid in het onderwijs lijkt een positieve invloed te hebben op de ontwikkeling van de leerling. Toch blijkt in de praktijk de ouderbetrokkenheid in het onderwijs bij sommige groepen vaak nog (te) laag. OOK Pedagogische Expertise Groep (OOK) ziet dezelfde constatering in hun training ‘’OOK zo omgaan met elkaar’’, waarin leerlingen leren te reflecteren op het eigen gedrag en bewust te worden van het effect van het eigen gedrag op een ander. OOK heeft ons benaderd om te onderzoeken hoe de ouderbetrokkenheid binnen deze training verhoogt kan worden. Dit onderzoek komt tegemoet aan deze vraag door te kijken naar de samenhang tussen de attitude van de leerkrachten over ouderbetrokkenheid, het schoolbeleid omtrent ouderbetrokkenheid en de ouderbetrokkenheid in groep 5 tot en met 8 in het primair onderwijs. Hiervoor is een vragenlijst afgenomen onder leerkrachten die minimaal één dag per week zelfstandig voor de klas staan. Na het uitvoeren van verschillende regressieanalyses komt naar voren dat de attitude van de leerkracht en het schoolbeleid niet samenhangen met de ouderbetrokkenheid in het onderwijs. Hierna is exploratief onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat duidelijke afspraken maken binnen het schoolteam én communicatieproblemen tussen leerkracht en ouder ten opzichte van ouderbetrokkenheid in groep 5 tot en met 8 belangrijk kunnen zijn voor de praktijk. Op basis van deze bevindingen zijn de aanbevelingen gedaan aan OOK om effectief gebruik te maken van nieuwsbrieven en aandacht te besteden aan communicatievaardigheden van de leerkracht. Tot slot worden verschillende kanttekeningen bij deze bevindingen en suggesties voor vervolgonderzoek benoemdShow less
Ouderbetrokkenheid in het onderwijs lijkt een positieve invloed te hebben op de ontwikkeling van de leerling. Toch blijkt in de praktijk de ouderbetrokkenheid in het onderwijs bij sommige groepen...Show moreOuderbetrokkenheid in het onderwijs lijkt een positieve invloed te hebben op de ontwikkeling van de leerling. Toch blijkt in de praktijk de ouderbetrokkenheid in het onderwijs bij sommige groepen vaak nog (te) laag. OOK Pedagogische Expertise Groep (OOK) ziet dezelfde constatering in hun training ‘’OOK zo omgaan met elkaar’’, waarin leerlingen leren te reflecteren op het eigen gedrag en bewust te worden van het effect van het eigen gedrag op een ander. OOK heeft ons benaderd om te onderzoeken hoe de ouderbetrokkenheid binnen deze training verhoogt kan worden. Dit onderzoek komt tegemoet aan deze vraag door te kijken naar de samenhang tussen de attitude van de leerkrachten over ouderbetrokkenheid, het schoolbeleid omtrent ouderbetrokkenheid en de ouderbetrokkenheid in groep 5 tot en met 8 in het primair onderwijs. Hiervoor is een vragenlijst afgenomen onder leerkrachten die minimaal één dag per week zelfstandig voor de klas staan. Na het uitvoeren van verschillende regressieanalyses komt naar voren dat de attitude van de leerkracht en het schoolbeleid niet samenhangen met de ouderbetrokkenheid in het onderwijs. Hierna is exploratief onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat duidelijke afspraken maken binnen het schoolteam én communicatieproblemen tussen leerkracht en ouder ten opzichte van ouderbetrokkenheid in groep 5 tot en met 8 belangrijk kunnen zijn voor de praktijk. Op basis van deze bevindingen zijn de aanbevelingen gedaan aan OOK om effectief gebruik te maken van nieuwsbrieven en aandacht te besteden aan communicatievaardigheden van de leerkracht. Tot slot worden verschillende kanttekeningen bij deze bevindingen en suggesties voor vervolgonderzoek benoemd.Show less
In dit onderzoek is onderzocht in welke mate de mentor leerlingen in het eindexamenjaar op dit moment in hun sociaal-emotionele behoeften voorziet en welke behoeften leerlingen hierin nog hebben....Show moreIn dit onderzoek is onderzocht in welke mate de mentor leerlingen in het eindexamenjaar op dit moment in hun sociaal-emotionele behoeften voorziet en welke behoeften leerlingen hierin nog hebben. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van pedagogisch bureau OOK, zodat ze een effectieve training voor mentoren kunnen (door)ontwikkelen. De sociaal-emotionele behoeften van leerlingen zijn uitgesplitst in drie basisbehoeften; competentie, autonomie en sociale verbondenheid. Deze basisbehoeften zijn gebaseerd op de Self-Determination Theory van Deci en Ryan (2000). De volgende deelvragen zijn onderzocht: “Welke sociaal-emotionele behoeften van leerlingen op het gebied van autonomie, sociale verbondenheid en competentie worden momenteel vervuld door de mentor?”, “Hebben leerlingen het meest behoefte aan mentor ondersteuning op het gebied van competentie, autonomie of sociale verbondenheid?”, “Verschilt de mate waarin leerlingen behoefte hebben aan ondersteuning van de mentor van de mate waarin zij hierin worden vervuld?” en “Verschillen leerlingen op basis van onderwijsniveau en profielachtergrond in de mate waarin zij voorzien worden en behoefte hebben aan autonomie, sociale verbondenheid en competentie?”. Aan het onderzoek hebben 66 eindexamenleerlingen van de havo en vwo deelgenomen. Voor de participanten was een minimale leeftijd van 16 jaar vereist. De onderzoekspopulatie bestond uit 17 mannen, 48 vrouwen en 1 ‘anders’. De verdeling van het niveau van de populatie bestond uit 29 havisten en 37 vwo’ers. Het vakkenprofiel dat wordt gevolgd door de betreffende respondenten is een natuurprofiel of een maatschappijprofiel. In de onderzoekspopulatie volgden 36 respondenten een natuurprofiel en 30 respondenten een maatschappijprofiel. De scholen zijn geworven binnen het netwerk van de onderzoekers en door scholen op het internet te zoeken en deze te benaderen, waarbij alle scholen binnen de provincie Zuid-Holland of Utrecht lagen. De vragenlijst is gebaseerd op de Mentor Evaluation Tool en de Work-Related Scale for Basic Need Satisfaction. In de vragenlijst zijn de drie basisbehoeften van de Self-Determination Theory - autonomie, competentie en sociale verbondenheid - uitgevraagd. Daarnaast zijn ook de achtergrondvariabelen gender, school, onderwijsniveau en profiel en school uitgevraagd. De eerste deelvraag liet zien dat leerlingen op dit moment gemiddeld het meest voorzien worden in autonomie door hun mentor en het minst in competentie en sociale verbondenheid. De tweede deelvraag liet zien dat leerlingen gemiddeld het meest behoefte hebben aan begeleiding bij competentie en autonomie en het minste behoefte hebben aan begeleiding bij sociale verbondenheid. Hieruit volgde dat er een verschil is in constructen tussen de behoefte van leerlingen en mate waarin zij hier huidig in worden vervuld. Er zijn tegen de verwachting in geen significante verschillen gevonden in behoeften van leerlingen van havo of vwo en leerlingen met een natuur- of maatschappijprofiel. Het advies is om als mentor meer aandacht te besteden aan de ondersteuning van eindexamenleerlingen in hun autonomie en competentie en in mindere mate in de onderlinge sociale verbondenheid. Het is belangrijk dat de leerlingen het gevoel hebben dat zij zelf de vrijheid hebben om keuzes te maken en dat zij genoeg zelfvertrouwen hebben om hun eindexamens te halen. Hier kan OOK aan bijdragen door deze handvatten in trainingen aan te bieden aan mentoren, waarbij met verschillende modules kan worden ingegaan op de ondersteuning in autonomie en competentie. Hoewel de meeste leerlingen aangeven dezelfde behoefte voor competentie en autonomie te hebben, zijn er ook mogelijk onderlinge verschillen. Het is daarom interessant om toekomstig onderzoek te richten op de persoonskenmerken van leerlingen, zodat er mogelijk uitspraken kunnen worden gedaan over specifieke behoeften van een eindexamenleerling.Show less
Het afgelopen studiejaar is er onderzoek gedaan naar de methode Buts en Bofn door studenten aan de Universiteit van Leiden. Tijdens een sessie met Buts en Bofn wordt er gewerkt met blokjes in...Show moreHet afgelopen studiejaar is er onderzoek gedaan naar de methode Buts en Bofn door studenten aan de Universiteit van Leiden. Tijdens een sessie met Buts en Bofn wordt er gewerkt met blokjes in verschillende vormen en kleuren. De blokjes kunnen kinderen helpen om hun gevoelens zichtbaar en bespreekbaar te maken (Buts en Bofn, 2023). In overeenstemming met de opdrachtgever, Jeanette van Tricht, is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘In welke mate is er een verband tussen een sessie met de methode Buts en Bofn en het vermogen om emoties te herkennen bij anderen, bij kinderen in de leeftijdsgroep van 6 tot 12 jaar?’. Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, is er data verzameld met behulp van de Emotion Recognition Task (ERT). Deze test is gebaseerd op en gevalideerd door wetenschappelijk onderzoek (Metrisquare, 2023; Kessels & Montagne, 2017). Bij het invullen van de ERT kregen de participanten gezichten te zien, die wisselende emoties uitdrukten. Van de participanten werd gevraagd om te beoordelen welke emotie bij de getoonde gezichtsuitdrukking hoort. Er is zowel een voor- als nameting afgenomen bij de participanten. Tussen deze twee metingen zat tenminste één sessie waarin de methode Buts en Bofn is ingezet. De resultaten van de ERT suggereren dat er een kleine vooruitgang is in het vermogen om emoties te herkennen van de participanten na een behandeling met Buts en Bofn. Dit wijst op een eventueel positief verband tussen Buts en Bofn en emotieherkenning. Daarnaast lijkt de emotie blijheid gemiddeld genomen het beste te wordt herkend. Naast dat de vooruitgang in testscores een verband kan hebben met de methode Buts en Bofn, zijn er ook andere mogelijke verklaringen voor de vooruitgang. Een mogelijke andere verklaring is bijvoorbeeld dat er sprake is van een leereffect. Er zou sprake zijn van een leereffect wanneer de prestaties van participanten op de ERT verbeteren doordat ze geleerd hebben om de emoties van specifieke gezichten te herkennen tijdens de voormeting (Leary, 2012). Verder kan de vooruitgang die is gevonden verklaard worden door een andere therapievorm die gelijktijdig werd gegeven of de kwaliteiten van de professionals. Voor het onderzoek werd er gestreefd naar minimaal 20 participanten. Dit aantal is niet gehaald. Uiteindelijk zijn er vijf participanten die de ERT volledig hebben afgerond. Een verklaring hiervoor is dat de professionals geen tijd of mogelijkheid hadden om mee te werken aan het onderzoek. Doordat de steekproefgrootte klein was, moesten de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd worden. Daarnaast konden er geen statistische toetsen gedaan worden. De resultaten van de ERT zijn daarom visueel gemaakt om mogelijke patronen zichtbaar te maken. Op basis van de onderzoeksresultaten is er een advies gegeven aan de opdrachtgever. De kern hiervan is om te investeren in de gebruikerscommunity, zodat er in eventueel vervolgonderzoek meer duidelijk is over de frequentie en de manier waarop professionals Buts en Bofn inzetten. Dit kan gedaan worden door online feedbackformulieren, die de professionals naar de opdrachtgever sturen. Voor vervolgonderzoek moet er rekening gehouden worden met de beperkingen vanuit het huidige onderzoek. Zo werd er veel van de professionals gevraagd en was het gebruik van de ERT lastig. Door meer inzicht te krijgen in de gebruikerscommunity zou er in vervolgonderzoek een gerichtere onderzoeksvraag kunnen worden gesteld, waarbij mogelijke beperkingen al van tevoren kunnen worden voorkomen. Een ander advies is om kinderen die nog niet hebben gewerkt met Buts en Bofn, kennis te laten maken met de methode door te beginnen met makkelijk herkenbare emoties, zoals blijdschap en boosheid.Show less
Het is bekend dat het mede door de coronacrisis slecht is gesteld met het welzijn van jongeren. Om dit welzijn van jongeren in kaart te kunnen brengen, is het nuttig om inzicht te verkrijgen in de...Show moreHet is bekend dat het mede door de coronacrisis slecht is gesteld met het welzijn van jongeren. Om dit welzijn van jongeren in kaart te kunnen brengen, is het nuttig om inzicht te verkrijgen in de factoren die volgens jongeren bijdragen aan hun draagkracht en draaglast. Daarom is er behoefte aan het ontwikkelen van een balansmeter voor jongeren. Deze balansmeter kan bijdragen aan de vroegsignalering en mogelijke preventie van latere problematiek, om zo het welzijn van jongeren te kunnen verhogen. Dit onderzoek vormt de eerste stap in het proces richting het ontwikkelen van een balansmeter. De vraag die centraal staat in dit onderzoek is welke factoren Nederlandse jongeren van 13 tot en met 15 jaar ervaren als belangrijk voor het definiëren van hun draagkracht en draaglast. Om dit te meten is een online vragenlijst ontwikkeld waarin de domeinen mentaal welzijn, fysiek welzijn, sociale relaties, schoolbeleving, leefomgeving en vrijetijdsbesteding zijn uitgevraagd. Op basis van de resultaten blijken factoren met betrekking tot sociale relaties, met name in de thuissituatie, van belang te zijn voor draagkracht. Factoren met betrekking tot het mentaal welzijn worden als belangrijkst ervaren voor draaglast. Er wordt geadviseerd om aan de hand van voorgaande factoren in te zetten op preventie en vroegsignalering van problematiek onder jongeren. Ook kan aanvullend kwantitatief onderzoek uitgevoerd worden onder een andere representatieve steekproef om zo de resultaten beter te kunnen generaliseren. Daarnaast wordt geadviseerd om door middel van kwalitatief onderzoek het belang van de gevonden factoren uit te laten diepen door jongeren. Ten slotte is het interessant om de onderzochte leeftijdscategorie te vergelijken met de leeftijd van 16 tot en met 18 jaar wat betreft de ervaren draagkracht en draaglast. Daarmee kan onderzocht worden of het nuttig is om voor elke leeftijdscategorie apart een balansmeter te ontwikkelen.Show less
Dit onderzoek bestaat uit een literatuur- en observationeel onderzoek. De twee onderzoeksvragen die hierbij centraal staan, luiden als volgt: “Welke leselementen die het probleemoplossend vermogen...Show moreDit onderzoek bestaat uit een literatuur- en observationeel onderzoek. De twee onderzoeksvragen die hierbij centraal staan, luiden als volgt: “Welke leselementen die het probleemoplossend vermogen stimuleren bij basisschoolleerlingen zijn bekend in de literatuur?” en “Hoe vaak komen deze leselementen voor tijdens de bovenbouwvakateliers van de Noordwijkse Methode?” Bij de Noordwijkse Methode krijgen leerlingen in de ochtend les over de basisvakken en in de middag wordt tijd besteed aan de overige vakken in vakateliers onder leiding van gespecialiseerde leerkrachten. Tijdens de vakateliers werken leerlingen binnen een overkoepelend thema en wordt gebruik gemaakt van de denkbubbels die centraal staan in de Noordwijkse Methode. Dit zijn een set vragen waarmee alle aspecten van onderzoekend leren aan bod komen (De Noordwijkse Methode, 2021a). Binnen de denkbubbels wordt gestreefd om probleemoplossend vermogen te stimuleren. De eerste onderzoeksvraag wordt beantwoord middels het literatuuronderzoek, waarvoor in de literatuur is gezocht naar stimulerende leselementen voor het probleemoplossend vermogen. Er zijn verschillende zoekmachines en zoektermen gebruikt om de betrouwbaarheid van het literatuuronderzoek te waarborgen. Vervolgens is op basis van dit onderzoek een observatieformulier van vijftien observatiepunten opgesteld dat gebruikt is tijdens de observaties. Aan de hand van de verkregen data van dit observatieonderzoek is de tweede onderzoeksvraag beantwoord. Tijdens zeven vakateliers zijn zeven verschillende leerkrachten geobserveerd, deze observaties duurden tussen de 60 en 105 minuten. De geobserveerde vakateliers bestonden uit zowel reguliere vakateliers als verwerkingslessen. Bij verwerkingslessen moeten leerlingen laten zien welk leerdoel zij geleerd hebben, als afsluiting van het thema en krijgen zij geen uitleg. Uit de observaties bleek dat leerkrachten sommige leselementen, zoals inspelen op voorkennis, conceptuele uitleg en scaffolding vaak toepasten. De leselementen het aanbieden van realistische problemen, toepassen van modeling door de leerkracht, samenwerken van leerlingen, visueel denken van leerlingen, en het gebruik van wijsgebaren door de leerkracht werden echter door weinig leerkrachten toegepast. Voor het leselement motivatie geldt dat sommige leerkrachten dit leselement vaak toepasten en anderen zelden. Daarnaast is onderzocht of er een verschil was tussen de leselementen die werden toegepast in een regulier vakatelier en in een verwerkingsles. Hieruit bleek dat bij de leselementen inspelen op voorkennis, probleem identificeren, en scaffolding een significant verschil was. Deze leselementen kwamen gemiddeld vaker voor tijdens de reguliere vakateliers dan in de verwerkingslessen. Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat leerkrachten van de Noordwijkse Methode veel stimulerende leselementen van probleemoplossend vermogen toepassen. Een aantal leselementen worden echter onvoldoende toegepast. Dit zijn onder andere realistische problemen, modeling, samenwerken, visueel denken, en wijsgebaren. Daarom wordt geadviseerd om leerkrachten de mogelijkheid te geven om hun kennis te vergroten en te oefenen met het toepassen van alle stimulerende leselementen. Dit geldt zowel voor de reguliere vakateliers als voor de verwerkingslessen. De Noordwijkse Methode kan dit realiseren door de self-efficacy van leerkrachten te vergroten, bijpassende studiedagen in te richten, en de leselementen in de denkbubbels te implementeren.Show less
In dit onderzoek is de huidige ouderbetrokkenheid bij het lezen op basisschool X onderzocht om hierna te bekijken hoe deze verhoogd kon worden. Door middel van een online vragenlijst, afgenomen bij...Show moreIn dit onderzoek is de huidige ouderbetrokkenheid bij het lezen op basisschool X onderzocht om hierna te bekijken hoe deze verhoogd kon worden. Door middel van een online vragenlijst, afgenomen bij 59 ouders, is de ouderbetrokkenheid gemeten. De ouderbetrokkenheid werd gemeten aan de hand van de drie deelaspecten: literaire middelen, leesactiviteiten en de leesattitude van de ouder. Aan de hand van de resultaten zijn een totaalscore en scores op de deelaspecten berekend. De betrouwbaarheid van de vragenlijst is gemeten, waaruit naar voren kwam dat de totaalscore een betere betrouwbaarheid gaf dan de losse deelaspecten. Hierdoor is vooral gekeken naar de totaalscore bij het doen van verdere analyses. De algehele ouderbetrokkenheid bij lezen op basisschool X bevond zich boven het gemiddelde. Echter viel op dat de participanten lager scoorden op twee items: bibliotheekbezoeken en praten over boeken. Om de ouderbetrokkenheid bij lezen op basisschool X te verhogen zal ingezet moeten worden op deze twee activiteiten. Ook viel op dat in dit onderzoek geen verschil gevonden is in ouderbetrokkenheid tussen de onderbouw en de bovenbouw, in tegenstelling tot bestudeerde literatuur. Het is mogelijk dat deze activiteiten en de afwezigheid van het verschil tussen de onder- en bovenbouw ook vindbaar is in de Nederlandse populatie. De hoge score op ouderbetrokkenheid kan te maken hebben met de hoge sociaaleconomische status van de wijk en de sociale wenselijkheid van de vragenlijst. Voor vervolgonderzoek is het wenselijk om meer scholen met verschillende sociaaleconomische statussen te laten participeren en meer items aan de vragenlijst toe te voegen.Show less
Basisschool de Meerpaal heeft te maken met een dalend aantal leerlingen op school. Leerlingen voelen zich niet altijd veilig en daarom is de school op zoek naar handvatten voor een veiliger...Show moreBasisschool de Meerpaal heeft te maken met een dalend aantal leerlingen op school. Leerlingen voelen zich niet altijd veilig en daarom is de school op zoek naar handvatten voor een veiliger schoolklimaat. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Wat kunnen leerkrachten van multiculturele basisschool de Meerpaal doen om een veiliger klimaat te creëren voor de groepen 4 tot en met 8? Acht leerkrachten hebben een online vragenlijst ingevuld die verdeeld was over vijf onderwerpen: Positive Behavior Support, schoolbeleid, omgaan met gedrag, klassenmanagement en ouder-leerkrachtrelatie. Deze onderwerpen sluiten aan bij drie theorieën, namelijk het behaviorisme, de sociale leertheorie en de zelfdeterminatietheorie. Daarnaast zijn er vragen gesteld over de schoolregels en zijn er een aantal open vragen gesteld. Uit de resultaten blijkt dat het gemiddelde van de vijf onderwerpen hoog is, maar dat er toch enkele aandachtspunten zijn. De resultaten laten zien dat van de subcategorieën positief, veilig en voorspelbaar klimaat, een positief klimaat het laagste gemiddelde heeft. Daarnaast geven leerkrachten aan dat er een eenduidig plan moet komen voor de school. Het wordt aanbevolen dat leerkrachten van basisschool de Meerpaal sociaalemotionele vaardigheden bij leerlingen aanleren en sociale relaties bevorderen, bijvoorbeeld door middel van een methode. Daarnaast is het belangrijk dat alle leerkrachten op de hoogte zijn van het schoolbeleid en hier ook achter staan. Ook wordt aangeraden om aandacht te besteden aan positief gedrag en gewenst gedrag te stimuleren, bijvoorbeeld door middel van een schoolbreed beloningssysteem. Eventueel vervolgonderzoek kan zich richten op een passende manier voor het omgaan met ongewenst gedrag.Show less