In dit onderzoek is de relatie onderzocht van verschillende cognitieve regulatiemechanismen met verschillende aspecten van alcoholgebruik van jongeren en jongvolwassenen. Participanten zijn 324...Show moreIn dit onderzoek is de relatie onderzocht van verschillende cognitieve regulatiemechanismen met verschillende aspecten van alcoholgebruik van jongeren en jongvolwassenen. Participanten zijn 324 jongeren en jongvolwassenen van 14 tot 25 jaar. Het duale procesmodel veronderstelt dat zowel impliciete als expliciete cognitieve processen het drinkgedrag van jongeren kunnen beïnvloeden. Naast deze impliciete en expliciete cognities werden de cognitieve regulatiemechanismen hete en koude executieve functies alsmede emotieregulatie onderzocht als mogelijke determinanten van alcoholgebruik. Deze zes determinanten zijn gemeten door middel van vragenlijsten. Met behulp van meervoudige en logistische regressieanalyses komt naar voren dat zowel de impliciete als de expliciete cognities significante voorspellers zijn voor het alcoholgebruik. Hete en koude executieve functies, evenals emotieregulatie laten in dit onderzoek geen significante unieke voorspellende waarde zien. De bevindingen komen overeen met de theorie achter het duale procesmodel.Show less
Ruim een kwart van de kinderen in groep zeven en acht heeft al eens alcohol gedronken. Deze studie onderzoekt of de relatie tussen de leeftijd van alcoholinitiatie en hoeveelheid alcoholconsumptie...Show moreRuim een kwart van de kinderen in groep zeven en acht heeft al eens alcohol gedronken. Deze studie onderzoekt of de relatie tussen de leeftijd van alcoholinitiatie en hoeveelheid alcoholconsumptie op de huidige leeftijd gemedieerd wordt door de mate waarin de executieve functies (EF) zijn ontwikkeld (EF totaal, inhibitievermogen, werkgeheugen, emotieregulatie). De steekproef bestaat uit 203 mannen en 323 vrouwen (gemiddelde leeftijd 21,43 jaar). De Middelenvragenlijst is gebruikt om het alcoholgebruik in kaart te brengen en de BRIEF-A om te kijken naar de mate waarin de EF zijn ontwikkeld. De analyses zijn gedaan aan de hand van regressie analyses volgens de methode van Preacher and Hayes. Er wordt gevonden dat hoe vroeger er is gestart met het consumeren van alcohol, hoe meer alcohol er wordt gedronken op de huidige leeftijd (B = -31.94). Er wordt geen relatie gevonden tussen de leeftijd waarop voor het eerst alcohol wordt gedronken en de emotieregulatie. Gekeken naar de EF totaalcomponent wordt er een trend gevonden met de alcoholconsumptie op de huidige leeftijd (B = .49) . Een gedeeltelijke mediërende rol wordt gevonden voor de mate waarin het inhibitievermogen (R2 = .06, p < .001), en de mate waarin het werkgeheugen is ontwikkeld (R 2= .06, p < 0.001). Dit betekent dat hoe jonger de kinderen beginnen met het nuttigen van alcohol, hoe minder goed hun inhibitievermogen en werkgeheugen is ontwikkeld, wat leidt tot meer alcohol consumptie op latere leeftijd. Deze resultaten geven inzicht in de relatie tussen de leeftijd waarop voor het eerst alcohol gedronken wordt en de hoeveelheid alcoholconsumptie op latere leeftijd. Dit is van belang om alcoholproblemen op latere leeftijd tegen te gaan. Nader onderzoek moet gedaan worden naar het herstel van de aangedane EF na het stoppen met alcohol drinken. Ten slotte is het belangrijk dat ouders vroegtijdig goed voorgelicht worden.Show less
This study was designed to examine the influence of depression and anxiety on changes in feelings of self-efficacy in mothers, prenatal and six months postnatal. 48 expectant first-time mothers...Show moreThis study was designed to examine the influence of depression and anxiety on changes in feelings of self-efficacy in mothers, prenatal and six months postnatal. 48 expectant first-time mothers participated in this study, with ages varying between 17-25 years. The expectant mothers were divided in a ‘high risk’ or ‘low risk’ group and completed the following questionnaires: the pre- and postnatal version of the Self- Efficacy in the Nurturing Role questionnaire (SENR), the Beck Depression Inventory (BDI-II-NL) and the State-Trait Anxiety Inventory (STAI). Through correlations, ANOVA and repeated measures AN(C)OVA the relations and effects of depression and anxiety on changes in perceptions of self-efficacy have been tested. Results showed that all variables were correlated. More specifically; when feelings of depression and anxiety increased, feelings of self-efficacy decreased. High risk mothers showed significantly less feelings of self-efficacy and more feelings of anxiety than low risk mothers during pregnancy. All mothers increased in self- efficacy over time. When anxiety was added as a covariate, differences between groups on self-efficacy disappeared. Significant differences in feelings of self-efficacy pre- and postnatal can be partially explained by the influence of anxiety during pregnancy. Because anxiety during pregnancy is the most important predictor of self-efficacy, early recognition and treatment of anxiety during pregnancy is of the upmost importance and could greatly improve the wellbeing of mothers and eventually lead to better outcomes in child development and attachment.Show less
Uit onderzoek blijkt dat prenatale moeder-kind relatie samenhangt met de gehechtheidsrelatie tussen moeder en kind na de geboorte en daarmee invloed heeft op de latere ontwikkeling van kinderen. De...Show moreUit onderzoek blijkt dat prenatale moeder-kind relatie samenhangt met de gehechtheidsrelatie tussen moeder en kind na de geboorte en daarmee invloed heeft op de latere ontwikkeling van kinderen. De huidige studie onderzoekt in hoeverre de psychosociale factoren angst, depressie, sociale steun en zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol de prenatale moederkind relatie kunnen voorspellen. Bij 50 zwangere vrouwen (18 - 26 jaar; 24 - 40 weken zwanger) werden de Zelfbeoordelingsvragenlijst (voor het meten van angst), Beck’s Depression Inventory (voor het meten van depressie), de Multidimensional Scale of Perceived Social Support en de Norbeck’s Social Support Questionaire (voor het meten van sociale steun), de Self-Efficacy of the Nurturing Role (voor het meten van zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol) afgenomen. De resultaten laten zien dat zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol de enige significante factor is en 24 % van de variantie in de prenatale moeder-kind relatie verklaart.Show less
Middelengebruik (drugs, alcohol en tabak) leidt bij jongvolwassenen tot grote problemen. Daarom is het van belang dat er onderzoek gedaan wordt naar predictoren van middelengebruik, want dan kan er...Show moreMiddelengebruik (drugs, alcohol en tabak) leidt bij jongvolwassenen tot grote problemen. Daarom is het van belang dat er onderzoek gedaan wordt naar predictoren van middelengebruik, want dan kan er preventief gehandeld worden. Dit onderzoek richt zich aandachtstekort- en hyperactiviteits-/impulsiviteitsproblemen als predictoren van middelengebruik bij jongvolwassenen (18 – 30 jaar). Respondenten (673) vulden de Adult Self-Report en de Middelenlijst in. Onderzocht werd of jongvolwassenen met relatief veel aandachtstekort- en/of hyperactiviteits-/impulsiviteitsproblemen significant vaker per jaar middelen gebruiken dan hun leeftijdsgenoten met relatief weinig aandachtstekort- en/of hyperactiviteits-/impulsiviteitsproblemen. Uit de resultaten blijkt dat bij mannen en vrouwen aandachtstekort- en hyperactiviteits-/impulsiviteitsproblemen predictoren zijn voor middelengebruik. Op basis van dit resultaat is het mogelijk om risicogroepen te definiëren en kan door preventief handelen een middelenstoornis wellicht voorkomen worden.Show less
Verschillende studies naar voorspellers van agressie hebben verschillende resultaten opgeleverd. Om dit te verbeteren is agressie onderverdeeld in reactieve en proactieve agressie. Reactieve...Show moreVerschillende studies naar voorspellers van agressie hebben verschillende resultaten opgeleverd. Om dit te verbeteren is agressie onderverdeeld in reactieve en proactieve agressie. Reactieve agressie is een reactie op waargenomen frustratie, en proactieve agressie is een middel om een doel te behalen. In dit onderzoek werd het verband met het executief functioneren onderzocht, opgedeeld in verschillende executieve vaardigheden. De steekproef bestond uit 373 jongens die op het VMBO zitten en hun ouders. De jongens hebben de Reactive Proactive Questionnaire (RPQ) ingevuld, een vragenlijst naar gedragingen indicatief voor reactieve en proactieve agressie. De ouders hebben de BRIEF ingevuld, een vragenlijst naar het executief functioneren van hun zoon. Hieruit komen acht executieve vaardigheden en twee indexscores. De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dat onderzoek naar agressie en executief functioneren de onderverdelingen in reactieve en proactieve agressie en de verschillende executieve vaardigheden moet hanteren, om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de invloed die het executief functioneren speelt bij de mate van agressie die kinderen en jongeren vertonen. Jongens die veel reactieve agressie vertonen, hebben moeite hun emoties en gedrag te reguleren, en zijn ze cognitief flexibel. Jongens die veel proactieve agressie vertonen, hebben een slechte inhibitie en moeite met plannen en organiseren, daarentegen zijn ze in staat tot een goede gedragsevaluatie. Toekomstig onderzoek kan ook een aandachtsmeting doen en onderzoek doen onder verschillende bevolkingsgroepen, zoals meisjes en jongere kinderen.Show less
The current study’s purpose was to explore the process of becoming a first-time mother. The transition to motherhood requires women to undergo both physical and mental changes and can be seen as a...Show moreThe current study’s purpose was to explore the process of becoming a first-time mother. The transition to motherhood requires women to undergo both physical and mental changes and can be seen as a major reconstruction of self. Therefore, the main question was: What influence does the physical experience of pregnany have on the mental experience of pregnancy and how do risk mothers differ from control mothers with regard to this issue? A risk mother is a woman who is a teenager, who has no partner or is who suffering from psychopathology. Data from 33 women, aged 17 to 25 (M = 21.6, SD = 2.55), was used for analysis. Three questionnaires were used to obtain data: the Maternal Antenatal Attachment Scale (MAAS), the Self-Efficacy in the Nurturing Role Scale (SENR) and the Be a Mother Questionnaire (BaM). It was found that risk mothers thought less positive and less in general about their unborn children, had less confidence in their own abilities as a mother and experienced a higher amount of physical discomfort than control mothers. For both risk mothers and control mothers, no relation was discovered between the physical experience of pregnancy and the mental experience of pregnancy. This might be due to a more subconscious influence of the physical experience of pregnancy on the mental experience of pregnancy. This makes it impossible for women to report on mental changes and results in a seemingly non-existing relationship between the physical and mental experience of pregnancy. It is recommended that an integrative program is developed which focuses on improving the mother-child attachment during and after pregnancy, obtaining knowledge about pregnancy, child development and child rearing and gaining practical skills. More and wider research should be conducted to obtain an integrative understanding of the physical and mental processes at work during pregnancy.Show less
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat slaapduur gerelateerd is aan temperament. Maar wat de specifieke gevolgen zijn van een verkorte slaapduur op het temperament van het kind is onbekend. In dit...Show moreEerder onderzoek heeft aangetoond dat slaapduur gerelateerd is aan temperament. Maar wat de specifieke gevolgen zijn van een verkorte slaapduur op het temperament van het kind is onbekend. In dit onderzoek is onderzocht in hoeverre er een relatie bestaat tussen slaapduur en temperament van het kind als dat 6 maanden oud is. Daarnaast is onderzocht in hoeverre die relatie verklaard kan worden door zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. De onderzoeksgroep bestond uit 52 moeders en hun kinderen. Slaapduur, temperament en zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol zijn gemeten door middel van vragenlijsten ingevuld door de moeder. Uit de resultaten blijkt dat kinderen die ’s nachts langer wakker zijn zich minder goed kunnen reguleren en oriënteren met betrekking tot spelen en in het beleven van contact met hun verzorger en dat deze kinderen daarnaast minder plezier beleven in het alleen in stilte spelen. Verder is gevonden dat kinderen die in totaal langer slapen, korter getroost hoeven te worden door hun verzorger. Wat betreft het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol, werd gevonden dat hoe sneller kinderen kalmeren van zowel stress als enthousiasme, hoe meer zelfvertrouwen een moeder heeft ten aanzien van haar moederrol. Verder zijn in dit onderzoek geen significante verwachte resultaten gevonden. De resultaten van dit onderzoek suggereren dat er een relatie bestaat tussen slaapduur en temperament, maar dat deze niet verklaard wordt door zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol.Show less