Het aanleren van woordenschat aan NT2-leerlingen (leerlingen met Nederlands als tweede taal) in kleuterklassen is een cruciaal onderdeel voor de taalontwikkeling van de leerlingen en hun algehele...Show moreHet aanleren van woordenschat aan NT2-leerlingen (leerlingen met Nederlands als tweede taal) in kleuterklassen is een cruciaal onderdeel voor de taalontwikkeling van de leerlingen en hun algehele academisch succes. Echter is het effectief vormgeven van woordenschatonderwijs aan deze doelgroep een uitdaging voor basisscholen. Dit onderzoek richt zich op het identificeren van effectieve strategieën voor het geven van woordenschatonderwijs aan NT2-leerlingen in kleuterklassen alsmede onderzoek naar het gebruik van deze strategieën op een specifieke basisschool. Middels een literatuurstudie zijn er drie principes vastgesteld die bijdragen aan effectief woordenschatonderwijs: 1. Integreer de moedertaal in het onderwijs, 2. Verhoog de hoeveelheid verbale interactiemomenten 3. Werk met directe instructiemomenten. Uit semi-gestructureerde interviews met vijf werknemers van een basisschool die zich met het kleuteronderwijs bezighouden blijkt het volgende. Als eerste heeft de school de integratie van de eerste taal in haar onderwijs nog niet in grote mate geïmplementeerd. Daarnaast blijkt dat leerkrachten actief didactische impulsen geven om interactie tussen leerlingen te bevorderen. Ten slotte wordt vastgesteld dat de school bekend is met het concept van directe instructiemomenten, maar dat er niet altijd voldoende tijd beschikbaar is om dit toe te passen. Deze bevindingen bieden inzichten voor leerkrachten en ondersteunend personeel om woordenschat effectiever te implementeren voor NT2-leerlingen in kleuterklassen.Show less
Bachelor thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (BSc)
closed access
Doven en slechthorenden worden door de maatschappij op een bepaalde manier geclassificeerd en dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden die zij hebben in de maatschappij. Deze scriptie gaat in op de...Show moreDoven en slechthorenden worden door de maatschappij op een bepaalde manier geclassificeerd en dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden die zij hebben in de maatschappij. Deze scriptie gaat in op de manier waarop doven en slechthorenden worden gezien. Hierbij zal vanuit verschillende perspectieven worden gekeken wat het inhoudt om doof te zijn. De perspectieven van de horende maatschappij zullen tegenover die van de doven en slechthorenden worden gezet. Het perspectief van de horende maatschappij is op dit moment dominant. Om te analyseren waarom dit het geval is zal worden gekeken hoe de horende maatschappij het zintuig horen waardeert. Vervolgens zal worden gekeken hoe doven en slechthorenden in het dagelijks leven functioneren zonder het zintuig horen. Zij bewijzen dat het zintuig horen niet nodig is om goed te kunnen functioneren in de maatschappij. Op dit moment leven doven en slechthorenden in een wereld die niet altijd toegankelijk is. Er worden wel veranderingen gedaan om de maatschappij toegankelijker te maken, maar zijn dit wel de veranderingen die doven en slechthorenden zelf graag zien? Er is sprake van een spanningsveld tussen doven en slechthorenden en de horende maatschappij en dit spanningsveld zal in deze scriptie worden geanalyseerd.Show less
Onderzoek naar de classificatieaccuratesse van Alzheimer is belangrijk om de ziekte in de toekomst beter te kunnen behandelen. In deze scriptie werden twee structurele MRI-maten geëvalueerd: grijze...Show moreOnderzoek naar de classificatieaccuratesse van Alzheimer is belangrijk om de ziekte in de toekomst beter te kunnen behandelen. In deze scriptie werden twee structurele MRI-maten geëvalueerd: grijze stofdichtheid (48 predictoren) en subcorticale volumes (14 predictoren). Deze scriptie onderzocht wat de toegevoegde waarde van subcorticale volumes bovenop grijze stofdichtheid is. Hierbij werd verwacht dat I) grijze stofdichtheid accurater was voor de classificatie van Alzheimer dan subcorticale volumes, maar dat II) subcorticale volumes nog wel iets zouden toevoegen aan grijze stofdichtheid. Om dit te onderzoeken, is data gebruikt van 249 participanten afkomstig uit twee verschillende studies. 76 participanten hadden de diagnose Alzheimer en de overige 173 participanten waren cognitief gezonde ouderen. Er zijn drie modellen gebruikt: een model van grijze stofdichtheid (48 predictoren), een model van subcorticale volumes (14 predictoren) en een combinatiemodel van grijze stofdichtheid en subcorticale volumes (62 predictoren). Voor alle modellen is een logistische regressieanalyse met geneste kruisvalidatie uitgevoerd. Het model van grijze stofdichtheid had een AUC-waarde van 0.897 en een MGA-waarde van 0.822. Het model van subcorticale volumes had een AUC-waarde van 0.807 en een MGA-waarde van 0.769. Het gecombineerde model had een AUCwaarde van 0.897 en een MGA-waarde van 0.841. De eerste hypothese werd bevestigd, aangezien grijze stofdichtheid belangrijker was voor de classificatieaccuratesse dan subcorticale volumes. De tweede hypothese kon niet worden bevestigd, aangezien subcorticale volumes weinig tot niets lijken toe te voegen aan grijze stofdichtheid voor de classificatieaccuratesse van Alzheimer. Deze kennis kan gebruikt worden om toekomstige classificatiemodellen van Alzheimer te verbeteren.Show less
Onverwachtse voorvallen kunnen in het dagelijks leven hinder veroorzaken, tenzij er goed op wordt aangepast. Een verminderd aanpassingsvermogen zou dus risico’s met zich mee kunnen brengen. In de...Show moreOnverwachtse voorvallen kunnen in het dagelijks leven hinder veroorzaken, tenzij er goed op wordt aangepast. Een verminderd aanpassingsvermogen zou dus risico’s met zich mee kunnen brengen. In de literatuur zijn vooral onderzoeken te vinden die de invloed van stress op cognitief, maar niet op motorisch aanpassingsvermogen belichten. Om dit gat in de literatuur te vullen, is het van belang om onderzoek te doen naar de invloed van stressniveau op motorisch aanpassingsvermogen. In dit onderzoek deden 80 participanten een VR game en vulden de PSS-10 in om stress te meten. In de VR game moesten participanten objecten vangen en deze in een gat voor zich gooien door controllers te gebruiken. In bepaalde levels was er echter een temporele en/of spatiele asynchronie tussen de avatar en de participant. Het motorisch aanpassingsvermogen werd gemeten door te kijken hoe goed de participanten hierop corrigeerden. De hypothese luidt als volgt: ‘De aanwezigheid van stress is gerelateerd aan een verminderd motorisch aanpassingsvermogen.’ Door middel van een simpele lineaire regressie is aangetoond dat de hypothese verworpen moet worden: stressniveau is geen significante voorspeller van motorisch aanpassingsvermogen (p = .127). Dit onderzoek laat zien dat de VR game mogelijk ingezet kan worden in situaties waarin stress een rol speelt, bijvoorbeeld om af te leiden van stress. Verder toont dit onderzoek dat stress niet altijd een negatieve connotatie zou moeten hebben.Show less
Klimaatverandering wordt versneld door de mens en klimaatvriendelijk gedrag stimuleren kan helpen om de gevolgen van klimaatverandering te verminderen. Kennis over klimaatverandering zorgt ervoor...Show moreKlimaatverandering wordt versneld door de mens en klimaatvriendelijk gedrag stimuleren kan helpen om de gevolgen van klimaatverandering te verminderen. Kennis over klimaatverandering zorgt ervoor dat mensen beter op de hoogte zijn van klimaatverandering en dus wat zij hieraan kunnen doen, maar het werkende mechanisme in de relatie tussen kennis en gedrag is nog onduidelijk. Aan de hand van de Theory of Planned Behavior zou self-efficacy als mediator de relatie tussen kennis en klimaatvriendelijk gedrag kunnen verklaren. Dit is onderzocht bij 428 adolescenten tussen 16 en 24 jaar met een online zelfrapportage vragenlijst over kennis, klimaatvriendelijk gedrag en self-efficacy. De resultaten lieten zien dat zowel de relatie van kennis over klimaatverandering en klimaatvriendelijk gedrag als het indirecte effect via self-efficacy significant en positief zijn. Exploratieve analyses lieten zien dat de significante resultaten niet werden gerepliceerd als er gekeken werd naar specifiek kennis over koolstofdioxide en het broeikaseffect. Echter, er bleek wel een significant en positief direct en indirect verband voor kennis over klimaatverandering en oorzaken hiervan kennis over gevolgen van klimaatverandering. Daarbij bleek een significant positief verband tussen kennis over gevolgen van klimaatverandering en klimaatvriendelijk gedrag wanneer rekening werd gehouden met self-efficacy. Ofwel, deze studie heeft laten zien dat het onderscheid maken in verschillende soorten klimaatkennis belangrijk is als er wordt gekeken naar verbeteren van klimaatvriendelijk gedrag. Door de juiste soort kennis over te dragen, kunnen adolescenten worden gestimuleerd om zich klimaatvriendelijker te gedragen.Show less
Het pyrrhonisme is een praktische filosofie die kan leiden tot gemoedsrust. Volgens de oorspronkelijke wijsgeer Pyrrho van Ellis zelf verloopt dit middels uitstel van oordeel omtrent non-evidente...Show moreHet pyrrhonisme is een praktische filosofie die kan leiden tot gemoedsrust. Volgens de oorspronkelijke wijsgeer Pyrrho van Ellis zelf verloopt dit middels uitstel van oordeel omtrent non-evidente zaken. In dit onderzoek is deze eeuwenoude leer onderzocht. De eerste hypothese om deze doctrine te onderzoeken was dat een pyrrhonistische denkwijze positief gecorreleert zou zijn aan gemoedsrust. Daarnaast is de mogelijke invloed van geloof op deze relatie bestudeert. Hiervoor was de verwachting dat de relatie tussen pyrrhonistisch denken en gemoedsrust minder sterk is voor gelovige mensen. Om dit te testen is een testbatterij opgesteld, bestaande uit de Non Evident Questionnaire, Generalized Anxiety Disorder-7 en Perceived Stress Scale. Aan de hand van de responses van 175 deelnemers, bleek de hoofdanalyse niet significant te zijn bij zowel de GAD-7 als de PSS. Uit de moderatie analyse bleek tevens een insignificant effect. Beide hypotheses kunnen dus worden verworpen. Mogelijke verklaringen hiervoor kunnen zijn dat de verkregen data relatief weinig gelovige mensen bevatte en relatief veel transgender mensen, waardoor conclusies voorzichtiger getrokken dienen te worden. Daarnaast waren de stellingen in de NE-Q voornamelijk gericht op hedendaagse onderwerpen, en is wellicht niet geschikt voor het meten van een dergelijk tijdloos construct.Show less
In de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord...Show moreIn de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord en (2) reactietijd. Met kennis over mechanismen van IU kunnen we symptomen begrijpen en dagelijkse negatieve gevolgen verminderen. Gedurende het experiment kregen 54 gezonde participanten (37 vrouwen, 17 mannen) tussen de 18-40 jaar neutrale en negatieve afbeeldingen met bijhorende beschrijvingen te zien op twee verschillende dagen met 24 uur ertussen. Specifiek is gekeken naar dag twee, waarbij de participanten bij 75 neutrale en 75 negatieve afbeeldingen moesten aangeven of ze de afbeeldingen hadden gezien op de dag ervoor (oud) of niet (nieuw). Ze gaven aan hoe zeker ze waren over hun antwoord (betrouwbaarheidsbeoordeling; VAS 1-100; oud-nieuw). De reactietijd (ms) van deze respons werd voor beide condities gemeten. Daarna vulden participanten de Intolerance for Uncertainty Scale (IUS) in, bestaande uit 27 stellingen waarbij ze aangaven in welke mate de stelling hen typeert. De data zijn geanalyseerd middels niet-parametrische Friedmantoetsen, RMANCOVA en twee regressieanalyses met verschilscores. Daaruit kwamen de volgende bevindingen. Participanten met meer IU vertoonden minder spreiding in zekerheid van hun antwoord en waren gemiddeld langzamer in beide condities. Los van IU, vertoonden participanten meer spreiding in antwoordzekerheid en waren ze gemiddeld langzamer bij de negatieve dan bij de neutrale afbeeldingen. We concluderen dat IU effect heeft op de antwoordzekerheid en op de reactietijd. Of de getoonde afbeeldingen neutraal of negatief zijn blijkt hierbij niet van invloed.Show less
In dit artikel staat de volgende onderzoeksvraag centraal: Welke handvatten hebben de leerkrachten van een basisschool in een middelgrote stad nodig om formatief te evalueren? Hierbij werd verwacht...Show moreIn dit artikel staat de volgende onderzoeksvraag centraal: Welke handvatten hebben de leerkrachten van een basisschool in een middelgrote stad nodig om formatief te evalueren? Hierbij werd verwacht dat de leerkracht voornamelijk kennis over formatief evalueren en zelfvertrouwen in het toepassen hiervan nodig heeft. Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag is in de literatuur gekeken naar de aspecten die belangrijk zijn voor het formatief evalueren. Vervolgens zijn op basisschool X interviews gehouden onder zes proefpersonen om te meten in hoeverre formatief evalueren reeds wordt toegepast. Deze interviews zijn vervolgens getranscribeerd en gecodeerd om een vergelijking met de literatuur te kunnen maken. Uit de vergelijking blijkt dat het voor leerkrachten op een basisschool in een middelgrote stad belangrijk is om de autonomie van de leerlingen te vergroten; flexibel te differentiëren in alle bouwen van de school; tijd in te plannen voor self- en peer-assessment en feedback te geven op regelmatige en vaststaande momenten om correct formatief te evalueren. In volgend onderzoek is het belangrijk om de steekproefgrootte uit te breiden, zodat de conclusie beter generaliseerbaar is naar verschillende scholen in middelgrote steden. Ook is het belangrijk om onderzoek te doen naar specifieke benodigdheden om elk handvat dat nu is aangereikt toe te passen in de klas.Show less
De basisschool is een plek waar leerlingen zich kunnen ontwikkelen en daarom zou de tijd op school zo effectief mogelijk ingezet moeten worden. Tijdens een lesovergang gaat er vaak effectieve...Show moreDe basisschool is een plek waar leerlingen zich kunnen ontwikkelen en daarom zou de tijd op school zo effectief mogelijk ingezet moeten worden. Tijdens een lesovergang gaat er vaak effectieve onderwijstijd verloren. Dit onderzoek had als doel te onderzoeken in hoeverre effectieve leerkrachtgedragingen voor een lesovergang worden toegepast in de praktijk. Ook zijn er verschillende soorten lesovergangen onderzocht op aanwezigheid van effectieve leerkrachtgedragingen. Om dit te onderzoeken heeft allereerst een literatuurstudie plaatsgevonden om effectieve leerkrachtgedragingen te identificeren. Deze leerkrachtgedragingen zijn verdeeld in twee categorieën namelijk ‘organisatie’ en ‘gedrag’. Vervolgens is er een observatielijst opgesteld. Aan de hand van deze observatielijst hebben er observaties plaatsgevonden op twee verschillende scholen. Er hebben 18 leerkrachten meegedaan aan dit onderzoek. Uit de resultaten blijkt, dat waar leerkrachten al effectieve strategieën gebruiken op het gebied van de organisatie van lesovergangen, ze meer variatie laten zien op het gebied van hun eigen handelen tijdens de lesovergangen. Leerkrachten hebben vaak een overzichtelijke plek in de klas en hebben vaak actieve supervisie. Leerkrachten reageren vaker op ongewenst gedrag dan op gewenst gedrag en leerkrachten zouden vaker gedragsverwachtingen moeten meegeven zodat leerlingen ook gewenst gedrag gaan vertonen. In de discussie wordt ingegaan op de rol van leerkrachtgedrag bij verschillende type lesovergangen.Show less
In 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van...Show moreIn 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van leerlingen is de self-efficacy van de leerkracht. De mate van self-efficacy van een leerkracht hangt samen met het sociaal welbevinden van leerkrachten. In dit onderzoek werd het verband tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy van leerkrachten in burgerschapsonderwijs bestudeerd. Dit werd gedaan door middel van vragenlijstonderzoek onder 59 leerkrachten. Leerkrachten rapporteerden in hoeverre zij zich in staat voelden verschillende burgerschapsonderwerpen te onderwijzen en in hoeverre zij sociaal welbevinden in werkrelaties ervaarden. Uit de analyses van het verband kwamen geen significante resultaten. Daarom kon niet geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy die leerkrachten ervaren bij burgerschapsonderwijs. Voor de praktijk betekent deze conclusie dat wellicht andere factoren, zoals kennis of motivatie, bekeken moeten worden om de self-efficacy van leerkrachten op het gebied van burgerschapsonderwijs en de burgerschapscompetenties van leerlingen te stimuleren. Meer onderzoek naar factoren die de kwaliteit van burgerschapsonderwijs kunnen bevorderen is nodig.Show less
In dit onderzoek is voor PI de Brug, een cluster vier school uit Leiden, gekeken naar met welke elementen van effectief begrijpend lezen er rekening gehouden moet worden bij het kiezen van een...Show moreIn dit onderzoek is voor PI de Brug, een cluster vier school uit Leiden, gekeken naar met welke elementen van effectief begrijpend lezen er rekening gehouden moet worden bij het kiezen van een nieuwe methode voor hun doelgroep. Als eerst zijn er uit drie reviews van wetenschappelijk onderzoek naar begrijpend leesonderwijs zes elementen gehaald die van belang zijn bij het vormgeven van effectief begrijpend lezen binnen het basisonderwijs. Deze elementen zijn: woordenschat en achtergrondkennis, leesstrategieën, leesmotivatie, technisch lezen, rijke taalomgeving en interactie. Het doel van het onderzoek was om na te gaan hoe deze elementen vormgegeven konden voor PI de Brug. Na het opstellen van de elementen is er onder de werknemers van de school een vragenlijst uitgezet over hoe het begrijpend leesonderwijs binnen de school ervaren wordt. Op basis van de resultaten uit de vragenlijst en wat er bekend is in de literatuur zijn er specifieke adviezen opgezet voor de school. Uit de resultaten bleken woordenschat en achtergrondkennis, leesmotivatie en een rijke taalomgeving als meest belangrijk te worden gezien binnen de school. Technisch lezen en interactie kwamen als laagste uit de resultaten. Deze resultaten en de literatuur hebben geleid tot aanbevelingen voor het begrijpend leesonderwijs op PI de Brug. Aanbevelingen waren bijvoorbeeld om een methode met veel aandacht voor interactie te vermijden, en leesmotivatie en een rijke taalomgeving te stimuleren door veel verschillende tekstsoorten en -structuren aan te bieden.Show less