This study examined the influence of the level of intelligence on the level and form of social anxiety (SA) in boys and girls with and without autism spectrum disorder (ASD). Children (n = 160),...Show moreThis study examined the influence of the level of intelligence on the level and form of social anxiety (SA) in boys and girls with and without autism spectrum disorder (ASD). Children (n = 160), between eight and eighteen years old with a mean age of 11.0 years (SD = 1.7), with ASD (n = 50) and without ASD (n = 110) completed the subtests Vocabulary and Block Patterns from the Wechsler Intelligence Scale of Children-III (WISC-III-NL) and the Social Anxiety Scale for Children (SAS-k). Also other factors are taken into account, namely difference between several types of ASD, verbal and performance intelligence, forms of SA and gender in relation to SA. Children with ASD reported more SA than children without ASD, and SA is linked to the level of intelligence, in the sense that the higher the level of intelligence, the lower the level of SA. Children experienced more SA in situations which demand their intellectual skills and their outward appearance in social situations. Furthermore, children with a higher level of verbal intelligence reported a lower level of SA compared with children with a lower level of verbal intelligence. At last, children with autism reported a higher level of SA compared with children with Asperger's Syndrome or children without ASD. These findings demonstrate the relationship between children with ASD and the level of SA and the influence of intelligence. Also the importance of intelligence tests in the initiation of clinical treatment.Show less
In het onderhavige onderzoek is gekeken naar het proces van de terugplaatsing en de ontwikkeling van teruggeplaatste pleegkinderen in vergelijking met de ontwikkeling van niet-verplaatste...Show moreIn het onderhavige onderzoek is gekeken naar het proces van de terugplaatsing en de ontwikkeling van teruggeplaatste pleegkinderen in vergelijking met de ontwikkeling van niet-verplaatste pleegkinderen. Daarbij was er ook aandacht voor de formele beslissingen die bij een terugplaatsing van belang zijn, de aanleiding tot uithuisplaatsing, de gehechtheid- en opvoedingsrelatie tussen kind en pleegouders en de ontwikkeling, relatie met pleegouders van opnieuw uithuisgeplaatste pleegkinderen. Voor het onderzoek zijn 105 dossiers door middel van een format geanalyseerd bij Bureau Jeugdzorg Overijssel, locatie Zwolle. De uiteindelijke onderzoeksgroep bestond uit 77 pleegkinderen, 21 teruggeplaatste en 56 niet-verplaatste pleegkinderen. Teruggeplaatste kinderen zaten gemiddeld 1.9 jaar in een pleeggezin voor zij teruggeplaatst werden. Niet-verplaatste kinderen zaten gemiddeld 3.9 jaar in een pleegezin. Uit de resultaten bleek dat driekwart van de formele beslissingen over de terugplaatsing in de dossiers van teruggeplaatste pleegkinderen ontbreken. Terugplaatsingen waren slechts in eenderde van de gevallen door de Raad voor de Kinderbescherming getoetst. Ook de kinderrechter had slechts in eenderde van de gevallen over de terugplaatsing meebeslist. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor het kind. Het besluit een kind terug te plaatsen dient immers, net als een uithuisplaatsing, door een onafhankelijke instantie getoetst te worden. Voor niet-verplaatste pleegkinderen zijn het functioneren van moeder en het functioneren van vader de belangrijkste aanleidingen het kind uit huis te plaatsen. Voor teruggeplaatste pleegkinderen blijken het functioneren van moeder en het functioneren van het kind de belangrijkste aanleidingen te zijn. Er zijn weinig verschillen tussen teruggeplaatste- en niet-verplaatste pleegkinderen te zien wat betreft hun ontwikkeling bij uithuisplaatsing, na terugplaatsing of in het huidige pleeggezin. De meeste problemen hebben zij op sociaal- en emotioneel gebied. Wel hebben teruggeplaatste pleegkinderen op gemiddeld iets meer relatiegebieden problemen met pleegouders. Met de resultaten van het onderhavige onderzoek kunnen echter geen harde conclusies getrokken worden aangezien de verschillen minimaal en niet significant zijn. Wel geeft het onderzoek aandachtspunten voor beleid ten aanzien van pleegkinderen en geeft het zicht op de mate waarin zorgvuldige besluitvorming heeft plaatsgevonden.Show less
Reboundvoorzieningen zijn opgericht om jongeren met gedragsproblemen een tweede kans te bieden. Gedragsbeïnvloedende interventies zoals EQUIP moeten daaraan bijdragen. Deze paper onderzoekt het...Show moreReboundvoorzieningen zijn opgericht om jongeren met gedragsproblemen een tweede kans te bieden. Gedragsbeïnvloedende interventies zoals EQUIP moeten daaraan bijdragen. Deze paper onderzoekt het effect van de implementatie van de programma-integriteit van EQUIP op psychosociale problemen bij reboundjongeren in Den Haag. Het onderzoek naar psychosociale problemen is uitgevoerd bij 50 jongeren van 3 rebounds in regio Den Haag, waarvan 18 van rebound ‘A’ (36%), 17 van rebound ‘B’(34%) en 15 van Rebound ‘C’ (30% afkomstig). De gemiddelde leeftijd bedroeg bij de jongens 13,84 jaar (SD = 1.151) (74%) tegen de meisjes 13.83 jaar (SD = .937) (26%). Bij diverse rebounds zijn op diverse psychosociale gebieden significante verbeteringen aangetroffen. Op deze gebieden is sprake van een significante afname van probleemgedrag en een significante toename van positief gedrag. De Haagse rebounds lijken hiermee effectief te zijn. Verschil in implementatie bleek niet significant, meer onderzoek hiernaar wordt aanbevolen. Kleine steekproeven en onvoldoende betrouwbaarheid op enkele schalen bleken de grootste beperkingen bij dit onderzoek.Show less
Kinderen kennen al op jonge leeftijd gender-stereotypen, dit leren ze van leeftijdsgenoten maar ook hun ouders kunnen invloed hebben. Het doel van deze studie is de verschillen tussen vaders en...Show moreKinderen kennen al op jonge leeftijd gender-stereotypen, dit leren ze van leeftijdsgenoten maar ook hun ouders kunnen invloed hebben. Het doel van deze studie is de verschillen tussen vaders en moeders in het aantal stereotype en contrastereotype uitspraken tijdens het lezen van een prentenboek te onderzoeken, alsmede de invloed van de gezinssamenstelling op deze uitspraken van ouders te onderzoeken. De steekproef bestaat uit 100 gezinnen met twee kinderen van gemiddeld 1 en 3 jaar oud. Vaders en moeders zijn apart geobserveerd tijdens het lezen van het Gender Stereotypes Picture Book met beide kinderen. In dit prentenboek stonden stereotype, contrastereotype en neutrale prenten.Show less
Master thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (MSc)
open access
Deze scriptie biedt een overzicht van enkele van de belangrijkste analyses aangaande de ongelijke geboorte ratio in India. Met name in Noord India worden aanzienlijk meer jongens geboren dan...Show moreDeze scriptie biedt een overzicht van enkele van de belangrijkste analyses aangaande de ongelijke geboorte ratio in India. Met name in Noord India worden aanzienlijk meer jongens geboren dan meisjes, waarbij deze ratio in sterke mate afwijkt van degene die elders in de wereld voorkomt. De algemeen geaccepteerde aanname is, dat de grote mate van ongelijkheid een gevolg is van sexe selectieve abortus, die mogelijk is geworden nadat sekse determinatie technieken (vruchtwaterpunctie, echoscopie) hun intrede hebben gedaan. In aansluiting daarop, suggereren onderzoekers dat er vaak sprake is van verwaarlozing van vrouwelijke baby’s en kleuters, waardoor het sterftecijfer onder meisjes hoger is dan dat onder jongens.Show less
Gezien het beperkte aantal studies naar kindermishandeling en de plegers ervan binnen de Nederlandse jeugdzorg, betreft de vraagstelling in het huidige onderzoek: ‘Wat zijn de kenmerken van plegers...Show moreGezien het beperkte aantal studies naar kindermishandeling en de plegers ervan binnen de Nederlandse jeugdzorg, betreft de vraagstelling in het huidige onderzoek: ‘Wat zijn de kenmerken van plegers van seksueel misbruik en fysieke kindermishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg?'. Het doel is om plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling bij jongens en meisjes te vergelijken op gebied van hun geslacht, leeftijd en relatie tot het slachtoffer. Door middel van zelfrapportage hebben jongeren, die in 2010 in een residentiële jeugdzorginstelling en/of pleegzorg in Nederland zaten, aangegeven of ze slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling. De 271 jongeren die deelnamen waren in 2010 tussen de 12 en 18 jaar, waarbij 70 van hen slachtoffer waren van seksueel misbruik en 64 van fysieke mishandeling.Show less
Samenvatting Deze studie onderzocht de invloed van positieve ondersteuning en intrusiviteit van vaders en moeders in het ontstaan van externaliserende gedragsproblemen bij tweejarige kinderen, die...Show moreSamenvatting Deze studie onderzocht de invloed van positieve ondersteuning en intrusiviteit van vaders en moeders in het ontstaan van externaliserende gedragsproblemen bij tweejarige kinderen, die op basis van observaties plaatsvonden gedurende spelsessies. De steekproef bestond uit 22 moeders en 22 vaders met hun tweejarige kinderen. Er is gebruik gemaakt van de Child Behavior Checklist om externaliserend gedrag van het kind te meten en de Erickson Sensitivity Scales om positieve ondersteuning en intrusiviteit van vaders en moeders te meten. Uit de resultaten blijkt dat geobserveerde positieve ondersteuning en intrusiviteit van vaders en moeders geen significante voorspellers waren en ook geen unieke bijdrage leverden in het ontstaan van externaliserende gedragsproblemen bij tweejarige kinderen.Show less
Politieke jongerenorganisaties (PJO's) maken sinds de jaren '40 onderdeel uit van het Nederlandse partijleven. Wat zijn politieke jongerenorganisaties eigenlijk, en hebben ze invloed? Aan de hand...Show morePolitieke jongerenorganisaties (PJO's) maken sinds de jaren '40 onderdeel uit van het Nederlandse partijleven. Wat zijn politieke jongerenorganisaties eigenlijk, en hebben ze invloed? Aan de hand van de geschiedenis van de PJO's, het aantal doorgestroomde landelijke politici en de congresactiviteiten van de jongeren, heb ik geprobeerd een indicatie van hun invloed te geven. Er lijkt een correlatie te zijn tussen partijstructuur en invloed van jongeren.Show less
Wat zijn de belangrijkste predictoren van de stemintentie bij Tweede Kamerverkiezingen van Hindoestaanse jongeren in Nederland? Om een antwoord op deze vraag te vinden heb ik een kwantitatief...Show moreWat zijn de belangrijkste predictoren van de stemintentie bij Tweede Kamerverkiezingen van Hindoestaanse jongeren in Nederland? Om een antwoord op deze vraag te vinden heb ik een kwantitatief onderzoek uitgevoerd onder Hindoestaanse jongeren in de leeftijd van 14-19 jaar die in Nederland wonen. Niet-Hindoestaanse jongeren in Nederland zijn in het onderzoek betrokken als vergelijkingsgroep. Het wetenschappelijk kader is een combinatie van de volgende drie theorieën: rational choice theory, resource availability theory en political socialization theory. De vragenlijst is via een websurvey (in Qualtrics) of op papier ingevuld. De steekproef omvatte 177 Hindoestaanse en 178 niet-Hindoestaanse respondenten die de vragenlijst volledig hebben ingevuld. Meer Hindoestaanse dan niet-Hindoestaanse jongeren hebben de intentie tot stemmen (76% respectievelijk 71%). Minder Hindoestaanse dan niet-Hindoestaanse jongeren geven aan waarschijnlijk niet of zeker niet te gaan stemmen (24% respectievelijk 29%). Subjectieve politieke kennis blijkt de belangrijkste predictor voor de stemintentie van de Hindoestaanse respondenten te zijn. De variantie in stemintentie van deze groep kon voor 24% worden ‘verklaard’. Voor de niet-Hindoestaanse respondenten geldt dat gepercipieerde stemintentie van de omgeving de belangrijkste predictor van stemintentie is. Maar voor deze groep respondenten zijn ook subjectieve politieke kennis en politieke interesse mede bepalend voor stemintentie. De verklaarde variantie in stemintentie van deze groep respondenten is 52%. Mijn onderzoeksresultaten bieden nieuwe inzichten in de variabelen met betrekking tot stemintentie van Hindoestanen die in Nederland wonen en waarnaar tot nu toe weinig onderzoek is verricht. De maatschappelijke relevantie is dat de Hindoestaanse gemeenschap via dit onderzoek inzicht krijgt om instrumenten te ontwikkelen om de stemintentie van Hindoestaanse jongeren te vergroten.Show less