Achtergrond: De leesfrequentie van de leerlingen uit groep zes en zeven is zorgwekkend. Uit eerder onderzoek blijkt dat de leesfrequentie van kinderen te beïnvloeden is door de fysieke kenmerken...Show moreAchtergrond: De leesfrequentie van de leerlingen uit groep zes en zeven is zorgwekkend. Uit eerder onderzoek blijkt dat de leesfrequentie van kinderen te beïnvloeden is door de fysieke kenmerken van de schoolbibliotheek. Dit is nog niet onderzocht bij leerlingen uit groep zes en zeven. De onderzoeksvraag is ‘Welke fysieke kenmerken van de schoolbibliotheek stimuleren het lezen bij leerlingen tijdens en na schooltijd?’. Methode: Scholen werden telefonisch of via e-mail benaderd voor deelname, waarna de link naar de internetvragenlijst per mail naar de ouders, die toestemming gegeven hebben, verzonden werd. In totaal hebben 105 leerlingen, zowel jongens (n = 43) als meisjes (n = 62), de internetvragenlijst ingevuld. Deze nieuw ontworpen vragenlijst bestond uit vragen over lezen, leesvoorkeuren en de schoolbibliotheek. De leerlingen waren tussen de 9;5 en 12;1 jaar oud. Resultaten: De aanwezigheid van genoeg boeken en zitplekken had geen significante invloed op de leesfrequentie van de leerlingen, maar het cijfer dat de leerlingen toekenden aan de schoolbibliotheek had wel een significante invloed op de leesfrequentie (η2 = .26; 95% CI = [.19, .56]). Uit de kwalitatieve analyse bleek dat de leerlingen vooral de aanwezigheid van nieuwe, leuke boeken in de schoolbibliotheek belangrijk vinden. Een aantal leerlingen vond de aanwezigheid van boeken met een specifiek onderwerp en tafels, stoelen en banken ook belangrijke aspecten van de schoolbibliotheek. Discussie: Of deze aspecten daadwerkelijk een invloed hebben op de leesfrequentie van de leerlingen uit groep zes en zeven moet uit nader kwantitatief onderzoek blijken.Show less
Volgens gangbare stereotypen zijn meisjes beter in taal en jongens in rekenen. Dat wil zeggen, meisjes hebben een betere semantische kennis en weten beter wanneer welk woord gebruikt kan worden....Show moreVolgens gangbare stereotypen zijn meisjes beter in taal en jongens in rekenen. Dat wil zeggen, meisjes hebben een betere semantische kennis en weten beter wanneer welk woord gebruikt kan worden. Jongens zijn daarentegen beter in het oproepen en toepassen van rekenkennis. Of deze stereotypering een fabel of een feit is, is nog onduidelijk. Ook is er nog geen consensus of er een verband is tussen taal- en rekenvaardigheid en of sekse een invloed heeft op het verband tussen taal- en rekenvaardigheid. Daarom is onderzocht wat het verband is tussen sekse, taal- en rekenvaardigheid. Het onderzoek is uitgevoerd bij 94 kleuters uit groep 2 (Nmeisjes = 43), met behulp van een taaltaak en een viertal rekentaken. Uit het onderzoek is gebleken dat er een significant verband is tussen taal- en rekenvaardigheid, p = .002, ŋ2 = .18. Taalvaardigheid had een verband met het identificatievermogen, p = .05, ŋ2 = .04, het vergelijkingsvermogen, p < .001, ŋ2 = .15, en de optelvaardigheid, p = .002, ŋ2 = .11. Meisjes hadden geen betere taalvaardigheid dan jongens, p = .40, 1-β = .13. Ook presteerden jongens niet beter op de rekentaken dan meisjes, p > .05. Sekse had tevens geen significant effect op het verband tussen taal- en rekenvaardigheid, p = .07, 1-β = .63. Hieruit kan worden geconcludeerd dat taalvaardigheid de rekenvaardigheid beïnvloedt, dat de genderstereotypering op het gebied van taal- en rekenvaardigheid een fabel is en dat sekse geen invloed heeft op het verband tussen taal- en rekenvaardigheid.Show less
Uit onderzoek bleek dat zelfwaardering psychosociale problemen voorspelde. Marokkaanse immigranten hadden een hogere kans op psychosociale problemen dan autochtonen. Een verklaring hiervoor is het...Show moreUit onderzoek bleek dat zelfwaardering psychosociale problemen voorspelde. Marokkaanse immigranten hadden een hogere kans op psychosociale problemen dan autochtonen. Een verklaring hiervoor is het social defeat model. Er was echter geen verhoogde kans op psychosociale problemen bij Marokkaanse vrouwen. In de huidige studie werd de invloed van sekse op de relatie tussen zelfwaardering en emotionele en gedragsproblemen bij Marokkaanse jongeren onderzocht. De SDQ en RSES werden ingevuld door 286 Nederlandse en Marokkaanse jongeren van 12-18 jaar. Onafhankelijke t-toetsen en een moderatie analyse lieten geen sekseverschillen zien in de mate van zelfwaardering en emotionele en gedragsproblemen, en de relatie hiertussen bij Marokkaanse jongeren. De relatie tussen zelfwaardering en emotionele en gedragsproblemen bij Marokkaanse jongeren werd dus niet beïnvloed door sekse.Show less
Het spelen van een lineair getallenbordspel, waarop getallen van links naar rechts staan afgebeeld, kan invloed hebben op de rekenvaardigheden van kleuters. Door een volwassene feedback te laten...Show moreHet spelen van een lineair getallenbordspel, waarop getallen van links naar rechts staan afgebeeld, kan invloed hebben op de rekenvaardigheden van kleuters. Door een volwassene feedback te laten geven op de spelhandelingen van kinderen kan dit effect vergroot worden. Of de mate van feedback tijdens het spelen van een lineair getallenbordspel ook een specifieke invloed heeft op de optelvaardigheden van kleuters, wordt in deze studie onderzocht. In totaal speelden 92 kleuters, afkomstig van reguliere basisscholen in impulsgebieden, postcodegebieden met een hoge werkloosheid en/of lage inkomens, tijdens vier sessies een lineair bordspel. Er waren vier soorten condities: een getallenconditie met feedback, een getallenconditie zonder feedback, een kleurenconditie met feedback en een kleurenconditie zonder feedback. Optelvaardigheden van de kleuters zijn voorafgaand aan de eerste en na de laatste bordspelsessie gemeten met behulp van een Bussom Taak. Resultaten laten zien dat er geen significante verschillen waren in de effectiviteit van de verschillende soorten bordspellen op een toename in het aantal correct beantwoorde optelsommen (p = .57, 1-β = .19). Wel zaten kinderen die feedback kregen met hun antwoorden dichter bij de juiste antwoorden op de Bussom Taak dan kinderen die geen feedback kregen (p = .04, ŋ2 = .09/.10). Het lineaire getallenbordspel in combinatie met feedback heeft dus vooralsnog geen effect op de optelvaardigheden van kleuters, maar feedback lijkt wel bij te dragen aan een nauwkeurige uitvoering van optelsommen. Meer onderzoek naar het effect van langdurig gebruik van het lineaire getallenbordspel in combinatie met feedback op de optelvaardigheden van kleuters is daarom wenselijk.Show less
De relatie tussen opleidingsfactoren van pabostudenten en de mate van rekenangst bij pabostudenten is onderzocht. De opleidingsfactoren ‘vooropleiding’, ‘het aantal benodigde pogingen voor het...Show moreDe relatie tussen opleidingsfactoren van pabostudenten en de mate van rekenangst bij pabostudenten is onderzocht. De opleidingsfactoren ‘vooropleiding’, ‘het aantal benodigde pogingen voor het behalen van de WISCAT-pabo’ en het ‘wel of niet gevolgd hebben van wiskunde in de bovenbouw van de havo’ zijn onderzocht. Nederlandse pabostudenten namen deel aan deze studie (N = 334) en de mate van rekenangst is gemeten door middel van de MAS, AMAS en stellingen over rekenen/wiskunde in niet-academische situaties. Uit de resultaten blijkt dat pabostudenten met een mbo-vooropleiding gemiddeld een hogere mate van rekenangst hebben dan pabostudenten afkomstig van de havo of het vwo. Verder is gevonden dat rekenangst een voorspeller is voor het aantal benodigde pogingen voor het behalen van de WISCAT-pabo, waarbij een hogere mate van rekenangst kan zorgen voor een hoger aantal benodigde pogingen. Tot slot is gebleken dat pabostudenten afkomstig van de havo en in de bovenbouw geen wiskunde gevolgd hadden, gemiddeld rekenangstiger zijn dan pabostudenten afkomstig van de havo en in de bovenbouw wel wiskunde gevolgd hadden. Deze bevindingen suggereren dat er sprake is van een relatie tussen opleidingsfactoren van pabostudenten en de mate van rekenangst. Om de generaliseerbaarheid van de gevonden resultaten te garanderen, is vervolgonderzoek nodig waarbij de groepsgroottes van meer gelijke grootte zijn. Verder is vervolgonderzoek naar de kwaliteit van het (reken)onderwijs in (voor)opleidingen belangrijk, omdat dit een bijdrage kan leveren aan het verkrijgen van inzicht in het verminderen van rekenangst bij pabostudenten.Show less
Het doel van dit onderzoek was om de relatie tussen SES en vijandige attributies te onderzoeken en te bepalen welk onderdeel van SES het sterkst was gerelateerd aan vijandige attributies. De sample...Show moreHet doel van dit onderzoek was om de relatie tussen SES en vijandige attributies te onderzoeken en te bepalen welk onderdeel van SES het sterkst was gerelateerd aan vijandige attributies. De sample bestond uit 56 Nederlandse moeders. De participanten voerden de Naughty or Clumsy Attribution Task (NoCAT) uit, een nieuw instrument om attributies te meten. Er werden geen significante relaties gevonden, wat in strijd is met eerder onderzoek waar wel een relatie werd gevonden. Dit kan betekenen dat er geen relatie is tussen SES en vijandige attributie in de Nederlandse populatie of dat de relatie niet van toepassing is op vijandige attributies van kindgedrag. Ten aanzien van de opzet van het onderzoek zijn andere verklaringen voor de gevonden resultaten, zoals de kleine sample met weinig participanten met lage SES, het niet meenemen van het onderdeel beroepsstatus als onderdeel van SES en het gebruiken van de nog niet gevalideerde NoCAT om attributies te meten.Show less
Uit onderzoek van Beker, van den Broek en Lorch (2013) bleek dat proefpersonen spontaan kennis uit een eerste tekst konden opdoen en vervolgens konden toepassen in een tweede tekst. In deze...Show moreUit onderzoek van Beker, van den Broek en Lorch (2013) bleek dat proefpersonen spontaan kennis uit een eerste tekst konden opdoen en vervolgens konden toepassen in een tweede tekst. In deze vervolgstudie is onderzoek gedaan naar in welke mate afstand tussen teksten invloed heeft op leren. In een experimenteel within-subject design participeerden 40 studenten (M = 19.8 jaar, SD = 1.6). Zij voerden een leestaak gebaseerd op het inconsistentieparadigma uit. Aan de hand van het meten van de leessnelheid werd onderzocht of proefpersonen kennis uit een eerder gelezen tekst konden toepassen in een tweede tekst, waarbij gevarieerd werd in de afstanden tussen deze teksten. Daarnaast werden de Sentence Span Measure gebaseerd op Swanson en de CBM Maze afgenomen om de invloed van werkgeheugencapaciteit en leesvaardigheid te onderzoeken. Er werd geen leereffect gevonden, ook niet, in tegenstelling tot wat gevonden werd in het voorgaande onderzoek, wanneer twee teksten elkaar vrijwel direct opvolgden. Ook werd geen invloed van werkgeheugencapaciteit en leesvaardigheid op leren gevonden. Mogelijke verklaringen voor deze resultaten en suggesties voor toekomstig onderzoek worden beschreven.Show less
Middelengebruik onder jong volwassenen is een steeds groter wordend probleem. In dit onderzoek zijn er vragenlijsten ingevuld door jong volwassenen in de leeftijd van 14 – 30 jaar (N = 671). De...Show moreMiddelengebruik onder jong volwassenen is een steeds groter wordend probleem. In dit onderzoek zijn er vragenlijsten ingevuld door jong volwassenen in de leeftijd van 14 – 30 jaar (N = 671). De respondenten zijn verdeeld in vijf groepen, afhankelijk van de hoeveelheid en het soort middelengebruik, te weten: 0 = nooit drugs gebruikt, 1 = nauwelijks softdruggebruikers, 2 = recreatief/veel softdruggebruikers, 3 = nauwelijks polidruggebruikers en 4 = recreatief/veel polidruggebruikers. Met een meervoudige variantieanalyse is geanalyseerd of de groepen middelengebruikers op de mate van psychopathologie in de vorm van aandachtstekort-/hyperactiviteitsproblemen (ADHD) en antisociale persoonlijkheidsproblemen (ASP), de straf- en beloningsgevoeligheid (het BIS en BAS Fun Seeking) en emotieregulatie (NonAcceptance en Impulse). Een stepwise multipele regressie is gebruikt om te onderzoeken welke variabelen psychopathologie in de vorm van ADHD en ASP significant kunnen voorspellen. Concluderend kan gesteld worden dat het middelengebruik significant van invloed is op de mate van psychopathologie (ADHD: F (4, 666) = 11.48, p < .001; ASP: F (4, 666) = 8.427, p < .001), de emotieregulatie (NonAcceptance: F (4, 666) = 3.05, p = .017; Impulse: F (4, 666) = 3.49, p = .008) en de straf- en beloningsgevoeligheid (BAS Fun Seeking: F (4, 666) = 24.79, p < .001; BIS: F (4, 666) = 2.97, p = .019). Er werd verwacht dat deze effecten sterker zouden zijn bij polidruggebruikers dan bij softdruggebruikers, maar dit is niet altijd in significante mate van invloed: er bestaan voor alle uitkomstvariabelen significante verschillen tussen niet-gebruikers en gebruikers, maar alleen voor ADHD en BAS Fun Seeking worden significante verschillen gevonden tussen softdruggebruikers en polidruggebruikers (ADHD: p = .020; BAS Fun Seeking: p = .013). De mate van ADHD kan voorspeld worden door de mate van ASP (beta = .60, p < .001), BAS Fun Seeking (beta = .18, p < .001) en NonAcceptance (beta = .16, p < .001), de mate van ASP kan voorspeld worden door de mate van ADHD (beta = .63, p < .001), BIS (beta = -.16, p < .001) en Impulse (beta = .13, p < .001). Ondanks eerder gevonden significante invloed van het middelengebruik op psychopathologie, blijkt het middelengebruik geen significante voorspeller voor de mate van ADHD en de mate van ASP te zijn. Voortzetting van het huidige onderzoek wordt aangeraden om de onderzochte verbanden duidelijker te krijgen. Wanneer de consequenties van middelengebruik op het gebied van (geestelijke-) gezondheid en de voorspellers voor psychopathologie duidelijk zijn, wordt het wellicht mogelijk om preventieve interventiemethoden in te zetten.Show less
Er is in de loop der jaren veel onderzoek gedaan naar verschillen in prestatiemotivatie tussen vrouwen en mannen bij adolescenten en volwassenen. Naar verschillen bij kinderen is veel minder...Show moreEr is in de loop der jaren veel onderzoek gedaan naar verschillen in prestatiemotivatie tussen vrouwen en mannen bij adolescenten en volwassenen. Naar verschillen bij kinderen is veel minder onderzoek gedaan. Deze studie richt zich dan ook op geslachtsverschillen in prestatiemotivatie bij kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar. Daarnaast is er gekeken naar de relatie tussen sociale wenselijkheid en geslacht. Ook is onderzocht of er sprake is van een relatie tussen de zelf- en ouderrapportage. Als laatste is gekeken in hoeverre leeftijd samenhangt met prestatiemotivatie. Aan deze studie deden 363 kinderen (M = 10.33, SD = 0.94) mee. Er is gebruik gemaakt van de Prestatiemotivatie Test voor Kinderen 2 en de Dimensions of Mastery Questionnaire voor ouders. Uit de resultaten van deze studie blijkt dat er geen geslachtsverschillen gevonden zijn bij prestatiemotivatie (t (316) = 0.88, p = .378) en sociale wenselijkheid (t (259) = 0.25, p = .807). Er is ook geen relatie aanwezig tussen de zelfrapportage en ouderrapportage. Als laatste is er een negatief verband gevonden tussen leeftijd en prestatiemotivatie wanneer het gerapporteerd werd door ouders, terwijl er sprake was van een positief verband tussen leeftijd en prestatiemotivatie bij de zelfrapportage. Men kan dus concluderen dat geslacht niet van invloed is op prestatiemotivatie bij deze jonge kinderen. Ook zijn er geen geslachtsverschillen bij sociale wenselijkheid aanwezig. Ouders en kinderen ervaren de omgeving anders, waardoor de ouders vinden dat hun kind minder gemotiveerd wordt naarmate hij of zij ouder wordt, terwijl juist de kinderen vinden dat hun prestatiemotivatie toeneemt met de leeftijd. Verder onderzoek is nodig om te onderzoeken hoe deze relaties daadwerkelijk in elkaar zitten.Show less
In dit onderzoek wordt nagegaan wat de onderlinge verschillen zijn in emotionele intelligentie tussen kinderen met kenmerken van ADHD en kinderen met kenmerken van ASS. De leeftijd van de kinderen...Show moreIn dit onderzoek wordt nagegaan wat de onderlinge verschillen zijn in emotionele intelligentie tussen kinderen met kenmerken van ADHD en kinderen met kenmerken van ASS. De leeftijd van de kinderen varieerde van vier tot en met achttien jaar (M = 10.67, SD = 3.67). De steekproef (N = 422) bestond uit 233 jongens en 189 meisjes. Aan de hand van de Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) en de Emotionele Intelligentie Quotiënt (EIQ) beoordeelden de ouders de sociaal-emotionele problematiek van het kind en hoe het kind omgaat met emoties van zichzelf en van anderen. Kinderen met kenmerken van een stoornis (ADHD/ASS) scoorden aanzienlijk lager op de emotionele intelligentie dan kinderen zonder kenmerken van een ontwikkelingsstoornis. De gemiddelde scores op emotionele intelligentie verschilden significant tussen de leeftijdsgroepen. Oudere kinderen scoorden significant hoger op de emotionele intelligentie dan jongere kinderen. Jongens en meisjes scoorden niet significant verschillend binnen de verschillende stoornisgroepen. De kinderen van moeders die hoger onderwijs gevolgd hebben scoorden significant hoger op de emotionele intelligentie dan moeders die lager onderwijs gevolgd hebben. Kinderen met ADHD en kinderen met ASS die speciaal onderwijs volgen scoorden gemiddeld lager op de emotionele intelligentie dan kinderen die regulier onderwijs volgen. Samenvattend komt naar voren dat kinderen met kenmerken van ADHD hoger scoorden op emotionele intelligentie dan kinderen met kenmerken van ASS, maar beide stoornisgroepen scoorden significant lager dan kinderen zonder kenmerken van een ontwikkelingsstoornis.Show less
In het huidige onderzoek is onderzocht of er een verband bestaat tussen de angstdispositie van moeder en die van haar kind. Daarnaast is gekeken of dit verband sterker is voor moeder en haar zoon...Show moreIn het huidige onderzoek is onderzocht of er een verband bestaat tussen de angstdispositie van moeder en die van haar kind. Daarnaast is gekeken of dit verband sterker is voor moeder en haar zoon of voor moeder en haar dochter. De onderzoeksgroep bestond uit 63 jongens en 54 meisjes van 6 maanden oud (M = 5,99; SD = 0.47)en hun moeders met een leeftijd van 17 tot 26 jaar (M = 22.24; SD = 2.33). Er werd onderzoek gedaan naar de angst van moeder en haar kind met behulp van de Zelf-Beoordelings Vragenlijst (ZBV; Van Der Ploeg, Defares & Spielberger, 1980) en de Infant Behavior Questionnaire Revised (IBQ-R; Garstein & Rothbart, 2003). Huidig onderzoek bevestigd eerder onderzoek dat meisjes over het algemeen angstiger zijn dan jongens. Daarnaast scoren moeders van een dochter gemiddeld hoger op angst dan moeders van zoons. Er is echter geen verband gevonden tussen de angstdispositie van moeder en die van haar kind (β .14, p =.128). Er kan dan ook geen sprake zijn van een sterker verband tussen de angst van moeder en haar dochter en die van moeder en haar zoon.Show less
Uit eerder onderzoek is gebleken dat de mate van zelfvertrouwen in de moederrol directe gevolgen heeft voor de ontwikkeling van het kind. De sociale steun die de moeder ervaart, de emotionaliteit...Show moreUit eerder onderzoek is gebleken dat de mate van zelfvertrouwen in de moederrol directe gevolgen heeft voor de ontwikkeling van het kind. De sociale steun die de moeder ervaart, de emotionaliteit van het kind en het opleidingsniveau van de moeder zijn factoren die mogelijk invloed hebben op het zelfvertrouwen in de moederrol. Onderzocht is of de mate van zelfvertrouwen in de moederrol voorspeld kan worden uit deze factoren. De steekproef uit het correlationele onderzoek bestond uit 104 vrouwen tussen de 17 en 26 jaar oud (M = 22.5, SD = 2.2), samen met hun kinderen van zes maanden oud (M = 6.4, SD = 0.5). De mate van zelfvertrouwen in de moederrol, sociale steun, emotionaliteit van het kind en opleidingsniveau zijn onderzocht door middel van zelfrapportage. Uit de resultaten bleek dat geen van de factoren een significante invloed had op het zelfvertrouwen in de moederrol. Ook werden er geen interactie-effecten gevonden. In tegenstelling tot wat verwacht werd, lijkt de mate van zelfvertrouwen in de moederrol niet voorspeld te kunnen worden op basis van de onderzochte factoren. Veel vragen zijn onbeantwoord gebleven, waardoor verder onderzoek wenselijk is. In vervolgonderzoek zal bekeken moeten worden of de resultaten hetzelfde zijn bij een meer gevarieerde groep vrouwen. Ook de complexe relatie tussen het zelfvertrouwen in de moederrol en de emotionaliteit van het kind zal verder onderzocht moeten worden. In de toekomst kan zo gepaste ondersteuning geboden worden, waardoor problemen in de ontwikkeling van het kind voorkomen kunnen worden.Show less