Eerder onderzoek suggereert dat ouderlijke steun gerelateerd is aan minder depressieve symptomen in adolescenten. In dit onderzoek is gekeken naar hoe begripsvol ouders reageren op hun kinderen (N ...Show moreEerder onderzoek suggereert dat ouderlijke steun gerelateerd is aan minder depressieve symptomen in adolescenten. In dit onderzoek is gekeken naar hoe begripsvol ouders reageren op hun kinderen (N = 114) in relatie tot de hoeveelheid negatieve levensgebeurtenissen het kind heeft meegemaakt. Dit kan bijvoorbeeld het overlijden van een familielid of kindermishandeling zijn. Ook is onderzocht of een depressie bij de adolescenten invloed heeft op dit verband. De adolescenten hebben vragenlijsten ingevuld over negatieve levensgebeurtenissen en depressieve symptomen en hebben met hun ouders meegedaan aan een interactietaak in het laboratorium. Uit het onderzoek blijkt, anders dan verwacht, dat ouders minder begripsvol reageren op hun adolescenten wanneer die adolescenten meer negatieve levensgebeurtenissen hebben meegemaakt r(113) = -.24, p = .009. De hoeveelheid depressieve symptomen bij de adolescenten heeft geen invloed op het verband tussen hoe begripsvol ouders reageren op hun adolescenten met negatieve levensgebeurtenissen t(112) = -.569, p = .571. Wat uit het onderzoek niet blijkt is waarom ouders van kinderen met negatieve levensgebeurtenissen minder begripsvol reageren. Daar zou toekomstig onderzoek zich op kunnen richten. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat adolescenten met minder begripsvolle ouders ook meer negatieve levensgebeurtenissen meemaken. Op basis van de niet-significante invloed van depressieve symptomen tussen de steun van ouders en negatieve levensgebeurtenissen bij adolescenten hebben we de correlatie tussen depressieve symptomen en negatieve levensgebeurtenissen onderzocht. Deze blijkt sterk te zijn waardoor depressieve symptomen het verband tussen ouderlijke steun en negatieve levensgebeurtenissen niet verder verklaren r(113) = .46, p < .001.Show less
Achtergrond: Hoog angstige personen hebben een aandachtsbias gericht naar mild dreigende stimuli en weg van hoog dreigende stimuli. Bij laag angstigen is dit verband tegengesteld. Dit onderscheid...Show moreAchtergrond: Hoog angstige personen hebben een aandachtsbias gericht naar mild dreigende stimuli en weg van hoog dreigende stimuli. Bij laag angstigen is dit verband tegengesteld. Dit onderscheid is maar in een klein aantal studies onderzocht. Er bestaan problemen met de betrouwbaarheid van de meetinstrumenten die attentional threat bias (ATB) meten. Een verbeterde methode van de dual-probe task is ontwikkeld om ATB te meten. De onderzoeksvraag luidt: Is deze nieuwe methode een betrouwbare maat voor ATB en kunnen eerdere bevindingen van relaties tussen trait anxiety en aandachtsbias worden gerepliceerd? We verwachtten een negatieve correlatie tussen de mate van angstigheid en een aandachtsbias naar hoge dreiging. Methoden: Bij 48 participanten (37♀; 11♂; Leeftijd: 18-26 jaar) is de State-Trait Anxiety Inventory (STAI) afgenomen. Daarna hebben zij twee maal met een tussenpoos van 7-9 dagen de dual-probe task uitgevoerd. Gelijktijdig werden 2 stimuli getoond, bestaande uit neutrale, mild- en hoog dreigende afbeeldingen. De twee stimuli werden opgevolgd door een target letter die geïdentificeerd moest worden door de participanten. Resultaten: Participanten met een hogere STAI-t score hadden een grotere aandachtsbias naar zowel milde als hoge dreiging. De test-hertest betrouwbaarheid en interne consistentie waren hoog. Conclusie: Deze nieuwe methode is een betrouwbare en valide maat voor ATB. Om conclusies te kunnen trekken over de invloed van de mate van dreiging op de relatie tussen trait anxiety en ATB zal verder onderzoek moeten worden uitgevoerd, waarin andere stimuli en stimuli combinaties worden aangeboden en met een meer diverse mate van trait anxiety in de steekproefpopulatie.Show less
Het doel van dit onderzoek is om de relatie tussen de support van de vader en het zelfbeeld van het kind te onderzoeken. In deze studie wordt er ook gekeken of het geslacht nog van invloed is op...Show moreHet doel van dit onderzoek is om de relatie tussen de support van de vader en het zelfbeeld van het kind te onderzoeken. In deze studie wordt er ook gekeken of het geslacht nog van invloed is op deze relatie. De hypotheses voor dit onderzoek waren dat er een positieve relatie is tussen de support van de vader en het zelfbeeld van het kind en daarnaast ook dat de relatie sterker is bij jongens vergeleken met meisjes. Dit onderzoek bestond uit 80 participanten. De adolescenten werden gevraagd om van tevoren een vragenlijst in te vullen over het zelfbeeld, hier kwam een bepaalde score uit wat aantoonde hoe positief het zelfbeeld was. Daarnaast werd er op de onderzoeksdag zelf na de Reminiscence-taak gevraagd aan de adolescenten om een vragenlijst in te vullen waarin werd gemeten hoeveel support zij ervaarde van de ouders en in het geval van dit onderzoek de vader. De resultaten van regressieanalyse die zijn uitgevoerd lieten ons zien dat de support van vader geen positieve relatie had met het zelfbeeld van het kind. De resultaten suggereren wel een verschil in de relatie tussen verschillende geslachten. De resultaten lieten ons zien dat hoe hoger de support van de vader was, hoe lager het zelfbeeld van de dochter was.Show less
In de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord...Show moreIn de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord en (2) reactietijd. Met kennis over mechanismen van IU kunnen we symptomen begrijpen en dagelijkse negatieve gevolgen verminderen. Gedurende het experiment kregen 54 gezonde participanten (37 vrouwen, 17 mannen) tussen de 18-40 jaar neutrale en negatieve afbeeldingen met bijhorende beschrijvingen te zien op twee verschillende dagen met 24 uur ertussen. Specifiek is gekeken naar dag twee, waarbij de participanten bij 75 neutrale en 75 negatieve afbeeldingen moesten aangeven of ze de afbeeldingen hadden gezien op de dag ervoor (oud) of niet (nieuw). Ze gaven aan hoe zeker ze waren over hun antwoord (betrouwbaarheidsbeoordeling; VAS 1-100; oud-nieuw). De reactietijd (ms) van deze respons werd voor beide condities gemeten. Daarna vulden participanten de Intolerance for Uncertainty Scale (IUS) in, bestaande uit 27 stellingen waarbij ze aangaven in welke mate de stelling hen typeert. De data zijn geanalyseerd middels niet-parametrische Friedmantoetsen, RMANCOVA en twee regressieanalyses met verschilscores. Daaruit kwamen de volgende bevindingen. Participanten met meer IU vertoonden minder spreiding in zekerheid van hun antwoord en waren gemiddeld langzamer in beide condities. Los van IU, vertoonden participanten meer spreiding in antwoordzekerheid en waren ze gemiddeld langzamer bij de negatieve dan bij de neutrale afbeeldingen. We concluderen dat IU effect heeft op de antwoordzekerheid en op de reactietijd. Of de getoonde afbeeldingen neutraal of negatief zijn blijkt hierbij niet van invloed.Show less
In dit artikel staat de volgende onderzoeksvraag centraal: Welke handvatten hebben de leerkrachten van een basisschool in een middelgrote stad nodig om formatief te evalueren? Hierbij werd verwacht...Show moreIn dit artikel staat de volgende onderzoeksvraag centraal: Welke handvatten hebben de leerkrachten van een basisschool in een middelgrote stad nodig om formatief te evalueren? Hierbij werd verwacht dat de leerkracht voornamelijk kennis over formatief evalueren en zelfvertrouwen in het toepassen hiervan nodig heeft. Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag is in de literatuur gekeken naar de aspecten die belangrijk zijn voor het formatief evalueren. Vervolgens zijn op basisschool X interviews gehouden onder zes proefpersonen om te meten in hoeverre formatief evalueren reeds wordt toegepast. Deze interviews zijn vervolgens getranscribeerd en gecodeerd om een vergelijking met de literatuur te kunnen maken. Uit de vergelijking blijkt dat het voor leerkrachten op een basisschool in een middelgrote stad belangrijk is om de autonomie van de leerlingen te vergroten; flexibel te differentiëren in alle bouwen van de school; tijd in te plannen voor self- en peer-assessment en feedback te geven op regelmatige en vaststaande momenten om correct formatief te evalueren. In volgend onderzoek is het belangrijk om de steekproefgrootte uit te breiden, zodat de conclusie beter generaliseerbaar is naar verschillende scholen in middelgrote steden. Ook is het belangrijk om onderzoek te doen naar specifieke benodigdheden om elk handvat dat nu is aangereikt toe te passen in de klas.Show less
Understanding the social world around us is important to function in today’s society. Gaining understanding can be achieved through cognitive empathy. In the current study, the main question ‘Is...Show moreUnderstanding the social world around us is important to function in today’s society. Gaining understanding can be achieved through cognitive empathy. In the current study, the main question ‘Is the effect of acute stress on the level of cognitive empathy in female students moderated by experienced childhood trauma?’ has been examined in 119 female students between 18 and 25 years old (M = 21.19, SD = 1.66). The relationship between acute stress, cognitive empathy and experienced childhood trauma has been examined with three sub-questions that focus on 1. the effect of acute stress on cognitive empathy, 2. the effect of subjective acute stress on the level of cognitive empathy and 3. Is the effect of acute stress on cognitive empathy moderated by experienced childhood trauma? These questions have been answered with an experimental study with a between-subjects design and a sequentially assigned stress or no stress manipulation provided by the Trier Social Stress Test (Kirschbaum et al., 1993). Before and during the manipulation acute stress has been measured with the Visual Analogue Scale (Freyd, 1923). Cognitive empathy has been measured with the Reading the Mind in the Eyes Test (Baron-Cohen et al., 2001) and the Childhood Trauma Questionnaire (Thombs et al., 2009) was used for measuring experienced childhood trauma. The current study shows no significant results for the main question and its sub-questions. This contributes to other studies who used the RMET to measure cognitive empathy and didn’t find any significant results, meaning they should use a different instrument in future research. In addition, it is important to re-examine the main research question using physiological measures of acute stress. This study contributes to the scientific knowledge of this moderation effect, but more research is needed to get a better understanding and help for people who experienced childhood trauma.Show less
This thesis describes an experimental study with a between-subjects and within-subjects design on the possibility to train inferential skills by using expository video. Over the past years the...Show moreThis thesis describes an experimental study with a between-subjects and within-subjects design on the possibility to train inferential skills by using expository video. Over the past years the level of reading comprehension among Dutch students decreases. A low motivation may perhaps explain this downward trend. One way to increase the motivation of Dutch students could be by using digital resources. Inferential skills are crucial during reading to create a mental representation of the text. This is an important part of reading comprehension. This research focusses on the progression in inferential skills of students, when these skills are taught using expository video. The progression made is compared to the progression in inferential skills of students who were taught inferential skills using expository text, and students in the control condition. Furthermore, the relation between this progression and the level of reading fluency was studied. Participants were 105 Dutch student (age 8 to 11 years) in grade six from four different primary schools. They were randomly assigned to one of the conditions, namely video condition, text condition and control condition, where they received either eight trainings with expository video or text, or no training at all. The inferential skills of all participants were tested using a pretest and a posttest, before and after the training was given. Results show that the training, either with expository video or text, is not effective in teaching inferential skills to Dutch students in grade six. In addition was the level of reading fluency not related to the effectivity of the training with expository video or text.Show less
School-age children, especially those with autism spectrum disorder (ASD), often exhibit externalizing behaviour associated with a range of long-term negative consequences. Impairments in social...Show moreSchool-age children, especially those with autism spectrum disorder (ASD), often exhibit externalizing behaviour associated with a range of long-term negative consequences. Impairments in social cognition, and weaker expressive language level, are associated with these behavioural problems in children with ASD. Therefore, this study investigated the relationship between social cognition, specifically Theory of Mind (ToM), expressive language and externalizing behaviour in children with ASD aged 9 to 18 years. Understanding these complex dynamics of externalizing behaviour can enhance scientific knowledge, theoretical models, prevention and interventions strategies. A cross-sectional research design was employed, involving 56 participants (19% girls, 81% boys) with a mean age of 12 years. Diagnosis was made using the structured parent interview Autism Diagnostic Interview Revised (ADI-R). Psychopathology, namely externalizing behaviour, was examined in participants using the Childhood Behaviour Checklist (CBCL). Social cognition was identified using the Social Cognitive Skills Test (SCST). The Clinical Evaluation of Language Fundamentals (CELF) was used to evaluate expressive language skills with the subtest 'Formulated sentences'. The study offers valuable insights that may contribute to improved quality of life, mainly for boys with ASD aged 9 to 18 years seeking clinical help. One specific finding that may contribute to this is that expressive language skills can be improved indirectly by creating effective signalling, prevention, and intervention methods for social cognition (ToM), which in turn can enhance communication and interaction with others. Expressive language skills and ToM showed no association with externalising behaviour in this study. However, it is possible that these elements are indirectly related to other aspects of social cognition or to the broader group of people with ASD or gender. More research, especially longitudinal studies, are needed to better understand the complex dynamics to reduce externalising behaviour and prevent its associated adverse effects.Show less
There are many instruments available to measure parental sensitivity, however each has its own limitations. In search of a more efficient instrument, an adapted mini-MBQS is proposed, in which...Show moreThere are many instruments available to measure parental sensitivity, however each has its own limitations. In search of a more efficient instrument, an adapted mini-MBQS is proposed, in which parents sort the cards instead of professionals. In this study, parent’s accuracy to report about their own parental sensitivity with this adapted Q-sort was explored. Additionally, it has been explored whether sex of the parent and parental reflective functioning influence parent’s accuracy on the Q-sort. To answer these questions, two online home visits were conducted with twenty parent-child pairs. During the home visits parent and child played together. Afterwards, the parent sorted the Q-sort about how sensitive s/he thought s/he was to the child during the play task. The play task was recorded and later coded on parental sensitivity with the Ainsworth Maternal Sensitivity Scale by a professional. Furthermore, parents filled in a questionnaire between the two online home visits, which contained questions about the family’s background and parental reflective functioning. The results from parent-reported and observed sensitivity were compared, which showed a positive, but weak and non-significant correlation of .22, suggesting a mismatch between parent’s own judgement and that of a professional about the level of sensitive parenting. Next, two ANCOVAs were conducted and showed that sex of the parent (F (1,16) < .01; p = .95) and parental reflective functioning (F (1,16) = .06; p = .81) did not moderate the relationship between observed and parent-reported sensitivity. From these results, it can be concluded that parents are not accurate when reporting about their parental sensitivity with the Q-sort. In addition, the results showed that gender or self-reported level of parental reflective functioning do not influence this accuracy. Therefore, it is not recommended to use the current form of the adapted MBQS as an instrument to measure parental sensitivity.Show less
Parental sensitivity refers to the degree to which parents are aware of their child’s signals, and respond quickly and appropriately to those signals. This parental sensitivity plays an important...Show moreParental sensitivity refers to the degree to which parents are aware of their child’s signals, and respond quickly and appropriately to those signals. This parental sensitivity plays an important role in raising children. In this study, correlations between sensitive parenting, parental self-confidence in raising children, child temperament and child age were investigated. Twenty-one parents participated in an online meeting in which they played for eight minutes with their 3-5 year-old child. Two to four weeks after the first meeting, parents participated in a second online meeting in which they also played for eight minutes with their child. After the first meeting, parents filled in a questionnaire about their sensitivity, their self-confidence in raising their child, and child temperament. The following questions were investigated: ‘are parental self-confidence in raising children and parental sensitivity correlated?’; ‘is child temperament or parental self-confidence in raising children more closely correlated with parental sensitivity?’; and ‘to what extent does child temperament affect the correlation between child age and parental sensitivity?’. Using a correlation, multiple regression and moderator analysis, no correlations were found. Parental sensitivity was not correlated to parental self-confidence in raising children, child temperament or child age. These results indicate that interventions for increasing parental sensitivity must not focus on parental self-confidence or child temperament, but for example on how parents can practice sensitive parenting or how parents can react sensitively when their child is angry.Show less
Teenagers spend a lot of time online, which may cause worry to their parents as the internet can bring a lot of risks. To protect their children from these dangers, parents might implement rules or...Show moreTeenagers spend a lot of time online, which may cause worry to their parents as the internet can bring a lot of risks. To protect their children from these dangers, parents might implement rules or restrictions of phone use for their teenagers. These restrictions can keep them away from risky apps or reduce their time online. However, it is unknown if these restrictions result in less encounters of dangerous situations. This study focusses specifically on exposure to sexual content online. The aim of this study is to find out if there is a relation between phone restrictions someone might have had while growing up and exposure to sexual online content. Participants were asked to anonymously fill in an online questionnaire about their online experiences and possible phone restrictions. Using this data, an ordinal regression analysis was used to examine the relation between the presence of phone restrictions and the exposure to sexual content online. In addition, this study looks if there is a relation between what type of restriction someone might have had and the type of online exposure to sexual content: unwanted exposure and wanted exposure for the participant. The results of this study have found no significant effect, implying there is no relationship between the presence of phone restrictions and exposure to online sexual content. Furthermore, no evidence was found to indicate a relationship between the type of restrictions and wanted exposure to online sexual content. Only a significant, positive relationship was found between a limited screen time and wanted exposure to online sexual content.Show less
During this study, the decision-making process of ‘de Jeugdbeschermingstafel’ in complex divorce was examined. ‘De Jeugdbeschermingstafel’ from the Netherlands is a multidisciplinary meeting there...Show moreDuring this study, the decision-making process of ‘de Jeugdbeschermingstafel’ in complex divorce was examined. ‘De Jeugdbeschermingstafel’ from the Netherlands is a multidisciplinary meeting there professionals from various fields and parents come together to assess and discuss the well-being and safety of a child or young person who may be at risk. At ‘de Jeugdbeschermingstafel’, an assessment is conducted to determine the necessity of conducting a counsil investigation (‘raadsonderzoek’). It was examined whether this decision-making differs between families with a high or low socioeconomic status who are going through a complex divorce. The main question of study was: ‘To what extent is a complex divorce related to a custody investigation, and is this relationship moderated by the socioeconomic status of parents?’ To investigate this question a correlational research design was used. For this study, various research requests from ‘de Jeugdbeschermingstafel’ across the Netherlands were investigated. These research requests had been anonymized, read and coded. Seventy-one requests of investigations have been utilized. The distribution between complex divorce and non-complex divorce cases, as well as between socio-economic disadvantage and no socio-economic disadvantage could be improved. It was expected that a counseling investigation would be chosen more often for families going through complex divorce than for families without complex divorces, particularly in cases of high socioeconomic status, as these divorces tend to be more prolonged. Results showed that ‘de Jeugdbeschermingstafel’ does not indicate custody investigation more often for families with complex divorces, than it does in families without complex divorces. Furthermore, this relationship is not moderated by the socioeconomic status of families. However, due to the use of a small sample, this conclusion may be challenging to generalize to the broader population.Show less
De basisschool is een plek waar leerlingen zich kunnen ontwikkelen en daarom zou de tijd op school zo effectief mogelijk ingezet moeten worden. Tijdens een lesovergang gaat er vaak effectieve...Show moreDe basisschool is een plek waar leerlingen zich kunnen ontwikkelen en daarom zou de tijd op school zo effectief mogelijk ingezet moeten worden. Tijdens een lesovergang gaat er vaak effectieve onderwijstijd verloren. Dit onderzoek had als doel te onderzoeken in hoeverre effectieve leerkrachtgedragingen voor een lesovergang worden toegepast in de praktijk. Ook zijn er verschillende soorten lesovergangen onderzocht op aanwezigheid van effectieve leerkrachtgedragingen. Om dit te onderzoeken heeft allereerst een literatuurstudie plaatsgevonden om effectieve leerkrachtgedragingen te identificeren. Deze leerkrachtgedragingen zijn verdeeld in twee categorieën namelijk ‘organisatie’ en ‘gedrag’. Vervolgens is er een observatielijst opgesteld. Aan de hand van deze observatielijst hebben er observaties plaatsgevonden op twee verschillende scholen. Er hebben 18 leerkrachten meegedaan aan dit onderzoek. Uit de resultaten blijkt, dat waar leerkrachten al effectieve strategieën gebruiken op het gebied van de organisatie van lesovergangen, ze meer variatie laten zien op het gebied van hun eigen handelen tijdens de lesovergangen. Leerkrachten hebben vaak een overzichtelijke plek in de klas en hebben vaak actieve supervisie. Leerkrachten reageren vaker op ongewenst gedrag dan op gewenst gedrag en leerkrachten zouden vaker gedragsverwachtingen moeten meegeven zodat leerlingen ook gewenst gedrag gaan vertonen. In de discussie wordt ingegaan op de rol van leerkrachtgedrag bij verschillende type lesovergangen.Show less
Bij het houden aan gedragsdoelen kan een enkele schending van het doel, ook wel een setback of terugval, een reeks cognitief-affectieve gevolgen in gang zetten die ervoor zorgen dat je het doel...Show moreBij het houden aan gedragsdoelen kan een enkele schending van het doel, ook wel een setback of terugval, een reeks cognitief-affectieve gevolgen in gang zetten die ervoor zorgen dat je het doel niet meer haalt. Dit heet het setback effect. De meeste onderzoeken hiernaar zijn echter gericht op pathologisch gedrag. In deze studie onderzocht ik op welke manier causale attributies en schuldgevoel na een terugval gerelateerd zijn aan het subjectief succes bij het houden aan alledaagse gedragsdoelen. Ik veronderstelde dat het maken van meer interne (vs externe), stabiele (vs onstabiele), globale (vs specifieke) en minder controleerbare (vs meer controleerbare) attributies en het ervaren van meer (vs minder) schuldgevoelens geassocieerd zou zijn met minder ervaren succes in het nastreven van de gedragsdoelen. Ik nam een online vragenlijst af op de gebieden van voeding, alcohol, nicotine, fysieke activiteit, schermtijd, gelduitgave en tijd voor hobby’s of ontspanning. De variabelen werden uitgevraagd op basis van zelfrapportage. De 152 respondenten die meegenomen werden in het onderzoek waren tussen 16 en 30 jaar oud en streefden minimaal één van de onderzochte gedragsdoelen na. Nadat ik een hiërarchische regressieanalyse had uitgevoerd, bleek dat het maken van globale (vs specifieke) attributies en het ervaren van meer (vs minder) schuldgevoelens na een terugval minder ervaren succes voorspelden. De andere attributiedimensies waren niet gerelateerd aan subjectief succes. Interventies kunnen het succes bij het nastreven van doelen bevorderen door specifieke attributies te leren maken en schuldgevoelens te verminderen na een terugval.Show less
Het NCJ heeft studenten van de Universiteit Leiden benaderd om een valide en betrouwbare Nederlandse vragenlijst te vinden die het construct sociale steun meet. In dit onderzoek is getracht het...Show moreHet NCJ heeft studenten van de Universiteit Leiden benaderd om een valide en betrouwbare Nederlandse vragenlijst te vinden die het construct sociale steun meet. In dit onderzoek is getracht het antwoord te vinden op de vraag: ‘Is de CASSS-R-NL een betrouwbare en valide methode voor het meten van bronnen van sociale steun bij Nederlandse leerlingen van 12-18 jaar oud?’. De mogelijke bronnen die zijn geselecteerd in dit onderzoek zijn: ouders, leraar, beste vriend en klasgenoten. De Child and Adolescent Social Support Scale (CASSS) is gekozen als meest geschikte vragenlijst, aangezien deze vragenlijst al gevalideerd is en geschikt is voor het meten van dit construct. De CASSS is vertaald door middel van ‘back translation’ en ingekort op basis van voorgaand onderzoek over de CASSS. Hier is de CASSS-R-NL uitgekomen. Uit statistische analyses van empirisch onderzoek met de CASSS-R-NL blijkt dat het een betrouwbare en potentieel valide vragenlijst is. Op basis van het uitgevoerde literatuur- en empirisch onderzoek zijn er twee adviezen opgesteld. Het advies met betrekking tot de vragenlijst is om de CASSS-R-NL te gebruiken. Deze vragenlijst is al vertaald en ingekort, wat het gebruiksgemak vergroot. Daarnaast is de CASSS-R-NL betrouwbaar en potentieel valide. Het tweede advies is om te kijken naar het construct ‘emotioneel welbevinden’ in combinatie met sociale steun, aangezien de literatuur laat zien dat sociale steun voornamelijk samenhangt met emotioneel welbevinden.Show less
In 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van...Show moreIn 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van leerlingen is de self-efficacy van de leerkracht. De mate van self-efficacy van een leerkracht hangt samen met het sociaal welbevinden van leerkrachten. In dit onderzoek werd het verband tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy van leerkrachten in burgerschapsonderwijs bestudeerd. Dit werd gedaan door middel van vragenlijstonderzoek onder 59 leerkrachten. Leerkrachten rapporteerden in hoeverre zij zich in staat voelden verschillende burgerschapsonderwerpen te onderwijzen en in hoeverre zij sociaal welbevinden in werkrelaties ervaarden. Uit de analyses van het verband kwamen geen significante resultaten. Daarom kon niet geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy die leerkrachten ervaren bij burgerschapsonderwijs. Voor de praktijk betekent deze conclusie dat wellicht andere factoren, zoals kennis of motivatie, bekeken moeten worden om de self-efficacy van leerkrachten op het gebied van burgerschapsonderwijs en de burgerschapscompetenties van leerlingen te stimuleren. Meer onderzoek naar factoren die de kwaliteit van burgerschapsonderwijs kunnen bevorderen is nodig.Show less