Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2017-02-10T00:00:00Z
The current study examined the predictive interrelations between social cognition, executive functioning, social skills, and psychopathology in 4-to-7-year-old typically developing children....Show moreThe current study examined the predictive interrelations between social cognition, executive functioning, social skills, and psychopathology in 4-to-7-year-old typically developing children. Furthermore, the moderating and mediating effects of social skills on the relationships between social cognition, executive functioning and internalizing/externalizing behaviour were examined. The sample consisted of 286 children from regular primary schools in the Netherlands. Both direct and indirect measures of social cognition (Theory of Mind, emotion recognition and social cognitive skills in daily life) and executive functioning (inhibitory control, visual spatial working memory, verbal fluency, planning abilities and EF in daily life) were used in the study. Social skills and psychopathology were measured using parent-rating scales (SSRS and CBCL respectively). Problems in the domain of social cognition and executive functioning, as well as internalizing and externalizing behaviour problems were highly correlated. Also, social skills were highly correlated with psychopathology. Social cognition only predicted internalizing behaviour, whereas executive functioning only appeared to be a unique predictor of externalizing behaviour. Moderation and mediation models demonstrated social skills to be a moderator and partial mediator in the relationship between executive functioning and externalizing behaviour problems. Mediation analyses indicated the relationship between social cognition and externalizing behaviour to be fully mediated by executive functioning. The results of this study suggest that training social skills may be important for children who show deficits in executive functioning and who are at risk for developing externalizing behaviour problems. Furthermore, the mediating role of executive functioning on the relationship between social cognition and externalizing behaviour possibly explains the absence of a moderating/mediating effect of social skills on the relationship between social cognition and externalizing behaviour problems. For more knowledge on precursors of psychopathology, future studies should focus on atypically developing children, should examine the prediction of specific psychiatric disorders, examine the possible differential results from direct and indirect measures and examine the development of the social cognition, executive functions, social skills and psychopathology in middle and late childhood, and during adolescence.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2016-10-29T00:00:00Z
Neurofibromatosis type 1 (NF1) is an autosomal dominant genetic disorder associated with multiple cutaneous, physical and neurological symptoms. The aim of this study was to validate current NF1...Show moreNeurofibromatosis type 1 (NF1) is an autosomal dominant genetic disorder associated with multiple cutaneous, physical and neurological symptoms. The aim of this study was to validate current NF1 severity scales using PCA, and relating the NF1 severity scale and components to cognitive and behavioural outcomes. Participants were 18 children diagnosed with NF1 aged 8 to 16 years. The PCA showed that NF1 symptoms could be divided into neurological and appearance symptoms. The presence of more neurological symptoms was associated with a lower score on the task Comprehension. More symptoms in the appearance were associated with less assertiveness. A higher total number of NF1 symptoms was negatively related to the scale meta-cognition of the BRIEF, indicating poorer executive functioning in daily life for children with more NF1 symptoms. Also, elevated autistic traits were observed using the SRS, and poorer emotion recognition as measured with the ANT. Together, these results might indicate that children with NF1 share a neuropsychological profile commonly seen in children with ASD, which might be related to neurological symptoms.Show less
Overbelaste jongeren gaan gebukt onder meervoudige problematiek waardoor de weg naar het behalen van een diploma moeizaam kan verlopen. Deze meervoudige problematiek verklaart waarom zij soms...Show moreOverbelaste jongeren gaan gebukt onder meervoudige problematiek waardoor de weg naar het behalen van een diploma moeizaam kan verlopen. Deze meervoudige problematiek verklaart waarom zij soms probleemgedrag vertonen. Om overbelaste jongeren te ondersteunen in het verwerven van een diploma, is in september 2010 het project Pluscoach van start gegaan in de regio Zuid-Holland Noord. In dit onderzoek is door middel van interviews en een vragenlijst onderzocht met welk probleemgedrag jongeren kampen. Daarop aansluitend is nagegaan of in de belevingswereld van jongeren een verschuiving plaats heeft gevonden bij aanvang van het (plus)coachtraject, van probleemgedrag richting een grotere aandacht voor leerprestaties. De onderzoeksgroep bestond uit 23 overbelaste jongeren van 13 tot 26 jaar. De resultaten van de interviews verschilden van de resultaten van de vragenlijst. De gedragsproblemen, die de jongeren in de interviews aangaven waren vooral school-gerelateerd. In de belevingswereld van de jongeren zijn deze problemen verminderd en 73% van de jongeren gaf aan nu meer aandacht voor leerprestaties te hebben door de samenwerking met een (plus)coach. De resultaten van de vragenlijst toonden aan dat 64% van de jongeren nog steeds met aanzienlijke problemen kampen op internaliserend gebied. Een grotere aandacht voor jongeren met internaliserende problematiek lijkt daarom van belang.Show less
Het doel van dit onderzoek was meer zicht te krijgen op de beleving van pleegkinderen in Nederland in een pleegzorgplaatsing bij de grootouder en hoe deze kinderen functioneren. In een...Show moreHet doel van dit onderzoek was meer zicht te krijgen op de beleving van pleegkinderen in Nederland in een pleegzorgplaatsing bij de grootouder en hoe deze kinderen functioneren. In een halfgestructureerd interview werden 16 pleegkinderen geïnterviewd. Concluderend kan gezegd worden dat alle pleegkinderen het erg waarderen dat zij in een pleegzorgplaatsing bij hun grootouder kunnen verblijven. De kinderen waarderen de zorg, liefde en aandacht die zij van hun grootouder krijgen. Zij geven aan dat zij zich door hun grootouder vaak meer geliefd voelen dan door hun ouder. De familieband met de grootouder geeft de kinderen vertrouwen op de juiste zorg. De kinderen voelen zich veilig in de pleegzorgplaatsing bij de grootouder. De levensomstandigheden die de grootouder weet te creëren geeft hen stabiliteit in hun leven. Contact met de ouder is voor pleegkinderen een belangrijk aanvulling op de plaatsing. Hoewel de kinderen zich verbonden voelen met hun ouder is de wens tot contact niet gelijk aan de wens tot terugplaatsing. Over het algemeen geven de kinderen aan dat zij in de toekomst graag bij hun grootouder willen blijven. Naast genoemde factoren die protectief werken voor het kind, zijn er ook factoren die een risico kunnen vormen voor deze groep kinderen. In de relatie met de grootouder ervaren de kinderen een generatieverschil. Zij merken dat de opvoedtaak niet meer helemaal past bij de gezondheid en leeftijd van hun grootouder en dat zij hierdoor minder begeleiding kunnen geven. De kinderen geven aan dat hun grootouder strenger is dan de ouder van leeftijdsgenoten en dat zij niet altijd weten hoe zij met onenigheden met hun grootouder om kunnen gaan. In de relatie met de ouder ervaren pleegkinderen gevoelens van verlies, afwijzing en teleurstelling als gevolg van ervaringen uit het verleden, de wens tot meer contact en door gemis van de ouder- kindrelatie. Ondanks deze factoren spreken alle kinderen hoopvol en met verlangen over hun toekomst. Van pleegkinderen en grootouders zijn SDQ resultaten verkregen over het functioneren van pleegkinderen in een pleegzorgplaatsing bij de grootouder. De resultaten tonen dat pleegkinderen over het algemeen meer problemen in hun functioneren hebben in vergelijking met de Nederlandse populatie kinderen. De leeftijd van het pleegkind bij plaatsing houdt verband met de mate waarin pleegkinderen problematiek vertonen. Problemen van pleegkinderen nemen toe wanneer zij ouder zijn bij plaatsing. De resultaten van het onderzoek tonen dat een pleegzorgplaatsing bij de grootouder een overwegend positief effect heeft op de levens van pleegkinderen. Ook toont het de pleegzorgbegeleiding op welke aspecten van de plaatsing de aandacht gericht kan worden om protectieve factoren verder te versterken en risicofactoren te doen afnemen.Show less
Doel: Bestuderen of er verschillen zijn in de mate van beheersing van adaptieve vaardigheden tussen jeugdigen zonder probleemgedrag, en jeugdigen met internaliserend en/of externaliserend...Show moreDoel: Bestuderen of er verschillen zijn in de mate van beheersing van adaptieve vaardigheden tussen jeugdigen zonder probleemgedrag, en jeugdigen met internaliserend en/of externaliserend probleemgedrag. En wat hierbij de mogelijke invloed is van leeftijd en sekse. Methode: De onderzoeksgroep bestaat uit 334 jongens en 211 meisjes van 9 tot 18 jaar, uit het basisonderwijs en middelbaar (beroeps-)onderwijs. Door ouders zijn twee vragenlijsten ingevuld. Met behulp van de SEV is bepaald of er sprake is van gedragsproblematiek, en door middel van de experimentele vragenlijst AVJ is het niveau van adaptieve vaardigheden bepaald. Resultaten: Binnen deze steekproef komt internaliserend probleemgedrag het meeste voor. Gemiddeld functioneren jeugdigen zonder probleemgedrag beter dan jeugdigen met probleemgedrag. Bij comorbiditeit is de beheersing van adaptieve vaardigheden het zwakst. Het grootste tekort voor jeugdigen met externaliserend en jeugdigen met comorbide probleemgedrag is gevonden in de ‘autonomie en zelfsturing’. Voor jeugdigen met internaliserend probleemgedrag is de vaardigheid ‘omgang met leeftijdsgenoten’ het zwakst. De adaptieve vaardigheden nemen toe tot 16 jaar, meisjes functioneren structureel beter dan jongens. Conclusie: De mate van beheersing van adaptieve vaardigheden verschilt tussen jeugdigen zonder probleemgedrag, internaliserend en/of externaliserend probleemgedrag. Leeftijd en sekse spelen in beperkte mate een rol. Voor de omgang en begeleiding van de jeugdigen met gedragsproblemen is het van belang rekening te houden met de specifieke tekorten.Show less
Dit onderzoek werd geleid door twee hoofdvragen, namelijk: ‘hoe kan binnen het Therapeuticum van Zonnehuizen een cliënttevredenheidsonderzoek uitgevoerd worden?’ en ‘wat is de cliënttevredenheid...Show moreDit onderzoek werd geleid door twee hoofdvragen, namelijk: ‘hoe kan binnen het Therapeuticum van Zonnehuizen een cliënttevredenheidsonderzoek uitgevoerd worden?’ en ‘wat is de cliënttevredenheid binnen het Therapeuticum over de relatie met de therapeut?’ Een uniek en bruikbaar instrument werd ontwikkeld. De vragenlijst omvatte drie domeinen van cliënttevredenheid, namelijk ‘de relatie met de therapeut’, ‘de organisatie en omgeving van de therapie’ en ‘het effect van de therapie’. De interne consistentie van de vragenlijst bleek hoog. De onderzoeksgroep bestond uit 46 cliënten van 9 tot 20 jaar oud met een lichte verstandelijke beperking en bijkomende psychiatrische problematiek, die in april 2011 één van de therapieën binnen Zonnehuizen volgden. Cliënten van het Therapeuticum waren tevreden over de therapieën in het algemeen en waren bijzonder tevreden over hun relatie met de therapeut. Meisjes waren meer tevreden over de algehele therapie dan jongens, maar in tevredenheid over de relatie met hun therapeut bleek geen verschil tussen jongens en meisjes. Er bestonden geen relaties tussen de cliëntkarakteristieken ‘leeftijd’, ‘intelligentie’, ‘gedragsproblemen’, ‘aantal weken therapie’ en de ‘algehele cliënttevredenheid’ en de ‘tevredenheid over de relatie met de therapeut’. De ‘tevredenheid over de relatie met de therapeut’ bleek een grote voorspeller van ‘de tevredenheid over het effect van de therapie’. De thema’s ‘ het aardig vinden van de therapeut’, ‘het op je gemak voelen in de groep en bij de therapeut’ en ‘het begrijpen van de therapeut’ werden door cliënten genoemd als aanvullende punten. Dit onderzoek voorzag in een instrument om jaarlijks de cliënttevredenheid in het Therapeuticum in kaart te brengen en het gaf inzicht in het belang van een kwalitatief goede relatie tussen therapeut en cliënt. De individuele, unieke cliënt van Zonnehuizen is erbij gebaat dat de therapeuten zich blijven inzetten de goede relatie die er is te behouden en wellicht zelfs nog verder te optimaliseren.Show less
Advanced master thesis | Political Science (Advanced Master)
open access
The so-called ‘Pacific Century’ has inspired a new wave of literature on the impact of the rise of China on existent trends of Geopolitics, Development and Global Governance. In no place has this...Show moreThe so-called ‘Pacific Century’ has inspired a new wave of literature on the impact of the rise of China on existent trends of Geopolitics, Development and Global Governance. In no place has this been more apparent than in sub-Saharan Africa, a region previously dominated by Western influence and norms. This thesis examines the implications of the pursuit of interests by the EU and China on Sovereignty since the turn of the century, focusing on the case of Nigeria. I argue that whereas the EU considers sovereignty to be ‘subjective’ to internal legitimacy, China adopts a ‘defensive’ stance on the norm. These positions are the result of each actor’s respective interests in resource accumulation, economic growth and diplomatic support. Using process tracing, I show how the pursuit of interests by the EU and China result in both direct and indirect impacts on Sovereignty in Nigeria. Whereas most scholars of International Relations focus on direct breeches of sovereignty in the case of international intervention in state affairs, I have developed the concept of indirect breeches of Sovereignty to incorporate cases in which internal state affairs are influenced, for example through the support of a particular regime type that does not necessarily hold internal legitimacy. This concept has important implications for the potential for collective bargaining between states and the ability to determine the amount of influence of external states in cases of Political-Economic diversity.Show less