In 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van...Show moreIn 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van leerlingen is de self-efficacy van de leerkracht. De mate van self-efficacy van een leerkracht hangt samen met het sociaal welbevinden van leerkrachten. In dit onderzoek werd het verband tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy van leerkrachten in burgerschapsonderwijs bestudeerd. Dit werd gedaan door middel van vragenlijstonderzoek onder 59 leerkrachten. Leerkrachten rapporteerden in hoeverre zij zich in staat voelden verschillende burgerschapsonderwerpen te onderwijzen en in hoeverre zij sociaal welbevinden in werkrelaties ervaarden. Uit de analyses van het verband kwamen geen significante resultaten. Daarom kon niet geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy die leerkrachten ervaren bij burgerschapsonderwijs. Voor de praktijk betekent deze conclusie dat wellicht andere factoren, zoals kennis of motivatie, bekeken moeten worden om de self-efficacy van leerkrachten op het gebied van burgerschapsonderwijs en de burgerschapscompetenties van leerlingen te stimuleren. Meer onderzoek naar factoren die de kwaliteit van burgerschapsonderwijs kunnen bevorderen is nodig.Show less
In dit onderzoek is voor PI de Brug, een cluster vier school uit Leiden, gekeken naar met welke elementen van effectief begrijpend lezen er rekening gehouden moet worden bij het kiezen van een...Show moreIn dit onderzoek is voor PI de Brug, een cluster vier school uit Leiden, gekeken naar met welke elementen van effectief begrijpend lezen er rekening gehouden moet worden bij het kiezen van een nieuwe methode voor hun doelgroep. Als eerst zijn er uit drie reviews van wetenschappelijk onderzoek naar begrijpend leesonderwijs zes elementen gehaald die van belang zijn bij het vormgeven van effectief begrijpend lezen binnen het basisonderwijs. Deze elementen zijn: woordenschat en achtergrondkennis, leesstrategieën, leesmotivatie, technisch lezen, rijke taalomgeving en interactie. Het doel van het onderzoek was om na te gaan hoe deze elementen vormgegeven konden voor PI de Brug. Na het opstellen van de elementen is er onder de werknemers van de school een vragenlijst uitgezet over hoe het begrijpend leesonderwijs binnen de school ervaren wordt. Op basis van de resultaten uit de vragenlijst en wat er bekend is in de literatuur zijn er specifieke adviezen opgezet voor de school. Uit de resultaten bleken woordenschat en achtergrondkennis, leesmotivatie en een rijke taalomgeving als meest belangrijk te worden gezien binnen de school. Technisch lezen en interactie kwamen als laagste uit de resultaten. Deze resultaten en de literatuur hebben geleid tot aanbevelingen voor het begrijpend leesonderwijs op PI de Brug. Aanbevelingen waren bijvoorbeeld om een methode met veel aandacht voor interactie te vermijden, en leesmotivatie en een rijke taalomgeving te stimuleren door veel verschillende tekstsoorten en -structuren aan te bieden.Show less
Vaders met een licht verstandelijke beperking (LVB) worden in onderzoek naar vaders vaak over het hoofd gezien, terwijl de rol van vaders in de opvoeding in de afgelopen decennia veranderd is....Show moreVaders met een licht verstandelijke beperking (LVB) worden in onderzoek naar vaders vaak over het hoofd gezien, terwijl de rol van vaders in de opvoeding in de afgelopen decennia veranderd is. Vaders zijn meer betrokken bij de opvoeding en in het leven van hun kind(eren) (Mesman & Vermeer, 2017). Wanneer vaders een LVB hebben, is het van belang dat professionals passende ondersteuning bieden (Van Nieuwenhuijzen et al., 2022b). Dit onderzoek geeft een overzicht van de ervaringen en knelpunten die professionals ervaren in het werken met vaders met een LVB. De volgende vragen staan in dit onderzoek centraal: ‘Wat is er in de literatuur bekend over de ervaringen van professionals in het werken met vaders met een licht verstandelijke beperking?’ en 'Wat zijn de ervaringen en knelpunten van professionals die werken met vaders met een licht verstandelijke beperking?'. Het onderzoek omvat een literatuuronderzoek en zeven semigestructureerde diepte-interviews met professionals die werken met vaders met een LVB. De bevindingen van de interviews zijn gecodeerd aan de hand van thema’s die in de transcripten naar voren komen. Uit de literatuur komen een aantal risicofactoren naar voren die aanwezig zijn bij vaders met een LVB. Voorbeelden hiervan zijn een slechte mentale en fysieke gezondheid en een lage sociaaleconomische status (SES) (Emerson, 2015). Ook worden kenmerken van vaders met een LVB benoemd die bijdragen aan de ervaringen en knelpunten van professionals die werken met deze vaders. In de literatuur wordt benoemd dat vaders met een LVB minder vaardig zijn in cognitief en adaptief functioneren en een laag IQ hebben (Pratt & Greydanus, 2007). Negatieve ervaringen die professionals hebben in het werken met vaders met een LVB, zijn gerelateerd aan de samenwerking tussen professional en vader met een LVB, maar ook tussen professionals onderling. Daarnaast worden het hebben van een lage mate van begrip en minder goede communicatievaardigheden van vaders met een LVB als lastig ervaren door de professional (Joha, 2004). Negatieve ervaringen die benoemd worden door vaders met een LVB zijn dat ze zich weggeduwd en buitengesloten voelen. Vertrouwen, positieve aanmoedigingen en goed georganiseerde hulpverlening kunnen deze negatieve ervaringen verminderen (Theodore et al., 2018). In het empirisch onderzoek hebben professionals een aantal ervaringen en knelpunten benoemd. Positieve ervaringen die professionals hebben in de samenwerking met vaders met een LVB, zijn de eerlijkheid en openheid van vaders met een LVB. Ook de emotionele expressie van deze vaders en de liefde en betrokkenheid die vaders met een LVB tonen naar hun kinderen vormen positieve ervaringen van professionals. Negatieve ervaringen die werden benoemd, zijn moeilijkheden in de communicatie, beperkt reflectievermogen, slechte emotieregulatie, lage intelligentiequotiënt en problemen in de samenwerking binnen het gezin. Ook benoemen professionals risico- en beschermende factoren van vaders met een LVB. SES, mentale gezondheid en omgeving kunnen bevorderend of belemmerend werken voor vaders met een LVB zelf en de samenwerking tussen de professional en de vader met een LVB. Daarnaast geven zij aan dat het bevorderen van betrokkenheid van vaders in het gezinsondersteuningsproces een manier is om het competentiegevoel van vaders met een LVB te versterken, waardoor de samenwerking tussen professional en vader met een LVB verbetert. Op basis van het onderzoek is geadviseerd om te kijken naar de rol van de vader binnen een gezin om knelpunten in de samenwerking tussen vaders met een LVB en professionals te voorkomen. Ook wordt geadviseerd om meer educatie te verzorgen voor professionals op het gebied van vaders met een LVB. Daarnaast is het van belang om knelpunten op organisatorisch vlak te voorkomen. Tenslotte is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat het van belang is dat de juiste hulp geboden wordt aan vaders met een LVB.Show less
Er is een casus verkregen over basisschool de Meerpaal die kampt met gedragsmatige in groep 4 t/m 8 waardoor er een minder veilig schoolklimaat heerst. De school wil handvatten gericht op hun...Show moreEr is een casus verkregen over basisschool de Meerpaal die kampt met gedragsmatige in groep 4 t/m 8 waardoor er een minder veilig schoolklimaat heerst. De school wil handvatten gericht op hun school om een veiliger schoolklimaat te creëren. Er wordt onderzocht wat leerkrachten kunnen doen om een veiliger klimaat te creëren voor groep 4 t/m 8. Dit is onderzocht door een vragenlijst op te stellen en door de leerkrachten van de Meerpaal in te laten vullen. Deze vragenlijst is opgesteld aan de hand van componenten uit wetenschappelijke onderzoeken en theorieën behaviorisme (Skinner, 1953), sociale leertheorie (Bandura, 1986) en zelfdeterminatietheorie (Ryan & Deci, 2000). Hieruit zijn de volgende componenten gekomen: positive behavior support, sociaal-emotioneel welzijn, schoolregels, omgaan met gedrag, klassenmanagement en oudercontact. Dit is in de vragenlijst omgezet naar schalen met stellingen die worden beantwoord op een 7-punts Likertschaal en er zijn open vragen gesteld. De data zijn geanalyseerd door gemiddelden en standaarddeviaties te berekenen en de open vragen te categoriseren. De gemiddelden zijn relatief hoog (5), wat betekent dat de vragenlijst overwegend positief is ingevuld. Hierdoor is gekeken naar subschalen binnen een schaal. Hieruit kwam dat de school kan werken aan positief klimaat, veilig klimaat, omgaan met ongewenst, sociaal-emotioneel welzijn en klassenmanagement. Er wordt aangeraden om aan alle componenten te werken, omdat bij alle componenten er ruimte is voor verbetering. De aanbevelingen aan de school zijn om hieraan te werken en dit schoolbreed te doen waarbij alle betrokkenen op school deelnemen aan het maken van beslissingen.Show less
In dit rapport wordt op basis van literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek een advies gegeven aan TeamNEXT, een multidisciplinair team dat zich richt op casuïstiek waarin behandelaren en ouders...Show moreIn dit rapport wordt op basis van literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek een advies gegeven aan TeamNEXT, een multidisciplinair team dat zich richt op casuïstiek waarin behandelaren en ouders vastlopen of vragen hebben over de juiste timing van interventies. Zij adviseren vanuit het Neurosequentiële Model van Therapie (NMT), waarmee de ontwikkeling van een kind volledig in kaart wordt gebracht om te bepalen welke interventie het best bij dat kind past. Het onderzoek beschreven in dit rapport is uitgevoerd naar aanleiding van de tweeledige adviesvraag van TeamNEXT betreffende 1) het wetenschappelijke inzicht achter het NMT en 2) de ervaringen van behandelaren aan wie zij advies hebben verstrekt. Naar aanleiding van de adviesvraag zijn er twee specifieke, meetbare onderzoeksvragen opgesteld. De eerste onderzoeksvraag die beantwoord wordt in dit adviesrapport luidt als volgt: “In hoeverre is het verschil tussen de hersenontwikkeling van jongens en meisjes na jeugdtrauma relevant en zou het beschreven moeten worden in het Neurosequentiële Model (NMT)?”. Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van een literatuuronderzoek. De tweede onderzoeksvraag is “In hoeverre zijn de adviezen van TeamNEXT aan behandelaren opgevolgd en wat zijn de voornaamste redenen voor het wel of niet opvolgen van dit advies?” en wordt beantwoord middels semigestructureerde interviews met behandelaren die advies hebben ontvangen van TeamNEXT. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat er zowel overeenkomsten als verschillen zijn tussen jongens en meisjes op het gebied van traumarespons en -verwerking. Daarbij zouden de verschillen uitgebreider kunnen worden beschreven in het NMT. In totaal waren vier behandelaren bereid om deel te nemen aan een interview. Drie daarvan waren al bekend met het NMT. De adviezen van TeamNEXT werden door alle behandelaren als positief beoordeeld. Zij gaven aan bevestiging te hebben gekregen van hun eigen handelen en nieuwe inzichten uit het advies te hebben vergaard. De ervaringen met de uitvoering van de adviezen waren echter wisselend. Sommige behandelaren kregen te maken met praktische belemmeringen, zoals een tekort aan doorverwijsmogelijkheden, weinig tijd, en ernstige problematiek, waardoor het niet mogelijk was om het advies volledig op te volgen. Toch zouden alle vier de behandelaren een adviestraject bij TeamNEXT aanraden aan collega’s met een complexe of vastlopende casus. Al met al kan er worden geadviseerd om de verschillen tussen jongens en meisjes wat betreft traumarespons en -verwerking mee te nemen in het advies naar behandelaren. Verder 2 zou TeamNEXT rekening kunnen houden met de haalbaarheid van de gegeven adviezen, waarbij voornamelijk meer rekening moet worden gehouden met de praktische belemmeringen. Concreet zouden er meer doorverwijsmogelijkheden gecreëerd kunnen worden, zoals het opstellen van een lijst van behandelaren die werken volgens de werkwijze van het NMT en de geadviseerde behandelingen van TeamNEXT uit zouden kunnen voeren.Show less
Samenvatting Dit adviesrapport is geschreven in opdracht van KindeRdam. Naar aanleiding van het toegenomen aantal aanmeldingen voor de Plusopvang in de afgelopen twee jaar, is de vraag ontstaan hoe...Show moreSamenvatting Dit adviesrapport is geschreven in opdracht van KindeRdam. Naar aanleiding van het toegenomen aantal aanmeldingen voor de Plusopvang in de afgelopen twee jaar, is de vraag ontstaan hoe het komt dat steeds meer kinderen binnen de organisatie opvallend gedrag vertonen. Opvallend gedrag wordt in dit onderzoek verdeeld in drie domeinen: externaliserend probleemgedrag, internaliserend probleemgedrag en ontwikkelingsproblemen. De eerste hoofdvraag van dit onderzoek luidde als volgt: ‘Wat zijn volgens literatuur de factoren die samenhangen met een eventuele verandering in het gedrag van 0- tot 4-jarigen binnen de reguliere opvang?’. Het blijkt dat de factoren fysieke inrichting, kwantiteit en startleeftijd opvang, stabiliteit, structuur en dagindeling, imitatie van leeftijdsgenoten, thuissituatie, mate van individuele aandacht en de coronacrisis samenhangen met een verandering in het opvallend gedrag. Een wijziging in deze factoren zou kunnen resulteren in een verandering in de frequentie van opvallend gedrag. De tweede hoofdvraag luidde als volgt: ‘In hoeverre is er volgens pedagogisch medewerkers in de afgelopen twee jaar een verandering te zien in het opvallend gedrag van 0- tot 4-jarigen binnen de reguliere opvang en wat zijn volgens deze medewerkers de mogelijke oorzaken hiervan?’. Om deze vraag te beantwoorden is kwantitatief onderzoek verricht, waarbij enquêtes werden afgenomen bij pedagogisch medewerkers (N = 24) van KindeRdam. Uit de resultaten blijkt dat er volgens pedagogisch medewerkers een lichte toename is in alle drie de domeinen van opvallend gedrag. Mogelijke oorzaken volgens pedagogisch medewerkers zijn verandering in de thuissituatie, ouderbetrokkenheid, afname van stabiele gezichten, afname van individuele aandacht en de coronacrisis. Naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten is een concreet advies aan KindeRdam dat zij zich in moeten zetten voor meer individuele aandacht en ouderbetrokkenheid op de reguliere groepen. Ook wordt geadviseerd om objectief onderzoek uit te voeren zodat onderbelichte gedragingen uit het huidige onderzoek mogelijk zichtbaar worden. Daarnaast kan in dit onderzoek alleen gesproken worden over een samenhang tussen opvallend gedrag en verschillende factoren die hier een rol in kunnen spelen. Om ervoor te zorgen dat kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen en om overbodige aanmeldingen voor de Plusopvang te voorkomen, is bewustwording van de factoren die een rol spelen, de eerste stap richting verandering!Show less