Naar aanleiding van onderzoek van bachelorstudenten naar welbevinden en de pijlers op J en de vraag naar de mate van autonomie-ondersteuning op J, is onderzocht of de punten op de...Show moreNaar aanleiding van onderzoek van bachelorstudenten naar welbevinden en de pijlers op J en de vraag naar de mate van autonomie-ondersteuning op J, is onderzocht of de punten op de eigenaarschapsposter van J, J-leerlingen helpt om een gevoel van autonomie te ervaren en in hoeverre hier bij J-leerlingen behoefte aan is. Om antwoord te geven op deze vraag namen er 18 leerlingen uit groep vijf, zes en zeven van J deel aan drie focusgroepen waarvan elke groep vijf tot zeven deelnemers bevatte. Deze data zijn getranscribeerd en open en axiaal gecodeerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er bij J-leerlingen vooral behoefte is aan instructionele taal en het maken van eigen keuzes. De punten ‘Ik weet wat ik leer en waar ik op let’, ‘Ik weet wat ik doe als ik vastloop’ en ‘Ik ben actief betrokken bij mijn leerproces’ van de eigenaarschapsposter lijken bij te dragen aan de autonomie-ondersteuning op J. Nader onderzoek moet uitwijzen op welke manieren J autonomie nog meer ondersteunt en in hoeverre J-leerlingen het maken van eigen keuzes aankunnen.Show less
Het rekenonderwijs schiet op veel scholen tekort, zoals bleek uit het rapport "De Staat van het Onderwijs 2022". Dit rapport benadrukt de noodzaak om meer aandacht te besteden aan de automatisering...Show moreHet rekenonderwijs schiet op veel scholen tekort, zoals bleek uit het rapport "De Staat van het Onderwijs 2022". Dit rapport benadrukt de noodzaak om meer aandacht te besteden aan de automatisering van basisbewerkingen (Inspectie van Onderwijs, 2022). Om het automatiseringsonderwijs te verbeteren is het van belang om te weten welke overwegingen leerkrachten maken bij het aanbieden. Dit kwalitatieve onderzoek richt zich op de overwegingen van leerkrachten van groep 4 tot en met groep 6 met betrekking tot het aanbieden van automatiseren van basisbewerkingen bij rekenen op de basisschool. De hoofdvraag onderzoekt welke overwegingen leerkrachten hebben bij het kiezen van strategieën voor automatiseren, het verklaren van verschillen in prestaties op het gebied van automatiseren tussen leerlingen, en welke overwegingen leerkrachten hebben bij het aanbieden van automatiseren om in te spelen op de verschillen tussen leerlingen. Veertien leerkrachten van twee scholen uit de regio Haarlemmermeer namen deel aan het onderzoek. Een semigestructureerd interview werd gebruikt als meetinstrument, waarin verschillende constructen werden bevraagd. De data werd geanalyseerd via thematische analyse. Uit de resultaten blijkt dat leerkrachten diverse overwegingen hebben bij het aanbieden van automatiseren, waaronder hun eigen kennis, gebruikte strategieën, verklaringen voor verschillen tussen leerlingen, passende interventies en differentiatiemogelijkheden. De bevindingen tonen de complexiteit van het rekenonderwijs en benadrukken het belang van gedegen kennis, flexibiliteit en differentiatie in het ondersteunen van leerlingen bij het automatiseren van basisbewerkingen.Show less
Deze studie is uitgevoerd naar aanleiding van een onderzoek van bachelorstudenten op basisschool J, waarbij werd geconcludeerd dat er geen positieve samenhang was tussen autonomie en welbevinden....Show moreDeze studie is uitgevoerd naar aanleiding van een onderzoek van bachelorstudenten op basisschool J, waarbij werd geconcludeerd dat er geen positieve samenhang was tussen autonomie en welbevinden. Autonomie is een van de vijf pijlers van basisschool J en hangt samen met eigenaarschap. Vanuit basisschool J zijn acht posterpunten ontwikkeld voor eigenaarschap. In deze studie wordt onderzocht in hoeverre eigenaarschap vanuit deze punten bijdraagt aan gevoelens van autonomie bij leerlingen en of dat aansluit bij hun behoeften. Door middel van drie focusgroepen met in totaal achttien leerlingen is data verzameld en vervolgens getranscribeerd en gecodeerd. Uit de data blijken leerlingen van basisschool J behoefte te hebben aan het maken van eigen keuzes en instructionele taal. Een belangrijke bevinding is bovendien dat leerkrachten naast autonomie-ondersteunende kenmerken ook controlerende kenmerken zouden bezitten. Kijkend naar het belang van welbevinden zou het voor vervolgonderzoek interessant zijn om onderzoek te doen naar wat voor soort motivatie leerlingen op basisschool J ervaren en hoe dat wellicht samenhangt met de drie basisbehoeften autonomie, competentie en verbondenheid.Show less
Basisschool J heeft een vernieuwend onderwijsconcept ontworpen waar autonomie een onderdeel vormt. Autonomie hangt volgens onderzoek samen met eigenaarschap, waar op deze school middels een poster,...Show moreBasisschool J heeft een vernieuwend onderwijsconcept ontworpen waar autonomie een onderdeel vormt. Autonomie hangt volgens onderzoek samen met eigenaarschap, waar op deze school middels een poster, aandacht aan wordt besteed. De volgende onderzoeksvraag is onderzocht: ‘Helpt eigenaarschap leerlingen van basisschool J om een gevoel van autonomie te ervaren en in hoeverre sluit dit aan bij hun behoeften.’ De punten van de eigenaarschapsposter zijn gebruikt als leidraad voor het onderzoek. Er zijn drie focusgroepen uitgevoerd, van 45 minuten, met 5-7 leerlingen per focusgroep. Aan de hand van audio-opnamen zijn transcripten gemaakt en geanalyseerd. Uit deze resultaten komt naar voren dat eigenaarschap zoals aangeboden op basisschool J leerlingen kan helpen een gevoel van autonomie te doen ervaren. Leerlingen voelen zich vrij op de school. Ze vinden het prettig om eigen keuzes te maken in het plannen en het kiezen van een werkplek, al lijken ze de sturing of hulp van leerkrachten niet altijd als autonomie-ondersteunend te ervaren. Leerlingen lijken daarnaast niet altijd goed te weten waarom ze iets leren. Leerlingen geven aan niet altijd hulp te willen bieden aan medeleerlingen, helemaal als vragen al eerder zijn beantwoord. Hieruit lijkt naar voren te komen dat leerlingen behoefte hebben aan een middel om aan te geven dat ze zelfstandig aan de slag willen. Om te voldoen aan de behoeften is het advies dat duidelijk moet worden uitgelegd waarom iets wordt geleerd, leerkrachten benoemen waarom ze ondersteunen in het leerproces en dat een vragenblokje mogelijk zelfstandigheid kan bieden voor de leerling.Show less
Dit paper onderzoekt welke handvatten leerkrachten in het primair onderwijs kunnen gebruiken om formatieve evaluatie in te kunnen zetten in de klas. Hier is naar gekeken, omdat er binnen het...Show moreDit paper onderzoekt welke handvatten leerkrachten in het primair onderwijs kunnen gebruiken om formatieve evaluatie in te kunnen zetten in de klas. Hier is naar gekeken, omdat er binnen het primair onderwijs nog veelal summatief wordt getoetst. Door deze summatieve toetsen ervaren sommige leerlingen een hoge werkdruk, wat ten koste kan gaan van hun mentale gezondheid. Door deze summatieve toetsen te vervangen door formatief evalueren, kan deze werkdruk afnemen en de mentale gezondheid van leerlingen verbeteren. In deze studie is kwalitatief onderzoek gedaan, waarbij uitkomsten van literatuuronderzoek is vergeleken met de uitkomsten van semi-gestructureerde interviews met leerkrachten. Uit dit onderzoek zijn vier handvatten naar voren gekomen. Zo kan een leerkracht meer peer-assessment en self-assessment inzetten, meer autonomie geven aan de leerlingen, vaker procesgerichte feedback geven aan de leerlingen en flexibele differentiatie groepen inzetten in de klas. Door deze handvatten in te zetten kan een leerkracht waarschijnlijk beter aansluiten bij de cyclus van formatief evalueren. Eventueel zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op de praktische kant van het gezamenlijk inzetten van bovenstaande handvatten. Ook kan er gekeken worden naar de eventuele verschillen in de manier waarop deze handvatten ingezet kunnen worden in de onderbouw, middenbouw en bovenbouw.Show less
Op basisschool X ligt de vraag hoe zij de inzet van formatief evalueren kunnen uitbreiden. De onderzoeksvraag in deze scriptie luidt: ‘Welke handvatten hebben leerkrachten op een basisschool in een...Show moreOp basisschool X ligt de vraag hoe zij de inzet van formatief evalueren kunnen uitbreiden. De onderzoeksvraag in deze scriptie luidt: ‘Welke handvatten hebben leerkrachten op een basisschool in een middelgrote stad nodig om formatief te evalueren?’. Formatieve evaluatie is een cyclisch proces waarin de leerling actief wordt betrokken bij het leerproces en de leerkracht de resultaten analyseert. Dit met als doel om zoveel mogelijk aan te sluiten op het niveau van de leerling. In deze scriptie is door middel van een literatuuronderzoek en interviews met de leerkrachten op school X naar handvatten gezocht om de inzet van formatieve evaluatie uit te breiden. De interviews zijn getranscribeerd en vervolgens geanalyseerd in het programma Atlas.Ti. Uit het literatuuronderzoek zijn meerdere thema’s naar voren gekomen die belangrijk zijn voor een effectieve inzet van formatieve evaluatie. De thema’s zijn: dataverzameling en - gebruik, differentiatie, leerdoelen, vragen, feedback, peer-beoordeling, zelfbeoordeling en autonomie. Op school X wordt al veel data verzameld, worden leerdoelen gedeeld en worden voornamelijk vaste differentiatiegroepen toegepast. Uit de interviews is gebleken dat het geven van feedback en het gebruiken van de verzamelde data meer uitgebreid kan worden. Feedback geven kan gegeven worden door de leerkracht, maar ook door de leerling zelf of door leerlingen aan elkaar. Op deze manier worden ook de thema’s zelf- en peerbeoordeling ingezet, hierbovenop is dit tijdbesparend voor de leerkracht. Als laatste zou er een visie kunnen komen op het gebied van autonomie omdat leerkrachten deze willen verhogen, maar hier geen afspraken over zijn. In vervolgonderzoek zouden de thema’s peer- en zelfbeoordeling met betrekking tot formatieve evaluatie in het klaslokaal, meer onderzocht kunnen worden.Show less
Dit onderzoek richt zich op de factoren die bijdragen aan het verhogen van de betrokkenheid van basisschoolleerlingen tijdens de rekeninstructie. Betrokkenheid is essentieel voor effectief...Show moreDit onderzoek richt zich op de factoren die bijdragen aan het verhogen van de betrokkenheid van basisschoolleerlingen tijdens de rekeninstructie. Betrokkenheid is essentieel voor effectief onderwijs en wordt in dit onderzoek multidimensionaal benaderd. Het bestaat uit emotionele, cognitieve en gedragsmatige aspecten die alle kunnen worden versterkt. Door middel van literatuuronderzoek is in kaart gebracht welke factoren leerkrachten kunnen implementeren in de rekenles om deze betrokkenheid te stimuleren, met als doel de rekenprestaties te verbeteren. Hieruit volgden veertien factoren, verdeeld in vijf categorieën: start van de les, sfeer in de klas, vormgeving van de instructie, materiaal en differentiatie. In een praktijkonderzoek op een basisschool in Noord-Holland zijn zes leerkrachten geobserveerd om vast te stellen in welke mate de in de literatuur gevonden factoren reeds worden toegepast in de praktijk. Hiervoor is een observatie-instrument ontwikkeld. Met dit instrument is de inzet van alle veertien factoren systematisch geobserveerd tijdens rekeninstructies. De resultaten wijzen uit dat de leerkrachten op de school bepaalde factoren al inzetten, maar dat er ruimte is voor verbetering in inzet en consistentie. Met name op het gebied van materiaal en differentiatie zijn de laagste scores behaald. De hoogste scores zijn behaald in de categorie sfeer in de klas. Toch blijkt er tussen de vijf categorieën geen significant verschil in inzet te zijn. Dit suggereert dat er geen specifieke aandachtsgebieden systematisch worden onderbenut. De schoolleiding kan deze bevindingen gebruiken om gericht te kijken naar welke specifieke verbeterpunten nodig zijn om het rekenonderwijs te versterken, wat uiteindelijk kan leiden tot verhoogde rekenprestaties bij de leerlingen.Show less
Er is een casus verkregen over basisschool de Meerpaal die kampt met gedragsmatige in groep 4 t/m 8 waardoor er een minder veilig schoolklimaat heerst. De school wil handvatten gericht op hun...Show moreEr is een casus verkregen over basisschool de Meerpaal die kampt met gedragsmatige in groep 4 t/m 8 waardoor er een minder veilig schoolklimaat heerst. De school wil handvatten gericht op hun school om een veiliger schoolklimaat te creëren. Er wordt onderzocht wat leerkrachten kunnen doen om een veiliger klimaat te creëren voor groep 4 t/m 8. Dit is onderzocht door een vragenlijst op te stellen en door de leerkrachten van de Meerpaal in te laten vullen. Deze vragenlijst is opgesteld aan de hand van componenten uit wetenschappelijke onderzoeken en theorieën behaviorisme (Skinner, 1953), sociale leertheorie (Bandura, 1986) en zelfdeterminatietheorie (Ryan & Deci, 2000). Hieruit zijn de volgende componenten gekomen: positive behavior support, sociaal-emotioneel welzijn, schoolregels, omgaan met gedrag, klassenmanagement en oudercontact. Dit is in de vragenlijst omgezet naar schalen met stellingen die worden beantwoord op een 7-punts Likertschaal en er zijn open vragen gesteld. De data zijn geanalyseerd door gemiddelden en standaarddeviaties te berekenen en de open vragen te categoriseren. De gemiddelden zijn relatief hoog (5), wat betekent dat de vragenlijst overwegend positief is ingevuld. Hierdoor is gekeken naar subschalen binnen een schaal. Hieruit kwam dat de school kan werken aan positief klimaat, veilig klimaat, omgaan met ongewenst, sociaal-emotioneel welzijn en klassenmanagement. Er wordt aangeraden om aan alle componenten te werken, omdat bij alle componenten er ruimte is voor verbetering. De aanbevelingen aan de school zijn om hieraan te werken en dit schoolbreed te doen waarbij alle betrokkenen op school deelnemen aan het maken van beslissingen.Show less
In dit rapport wordt op basis van literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek een advies gegeven aan TeamNEXT, een multidisciplinair team dat zich richt op casuïstiek waarin behandelaren en ouders...Show moreIn dit rapport wordt op basis van literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek een advies gegeven aan TeamNEXT, een multidisciplinair team dat zich richt op casuïstiek waarin behandelaren en ouders vastlopen of vragen hebben over de juiste timing van interventies. Zij adviseren vanuit het Neurosequentiële Model van Therapie (NMT), waarmee de ontwikkeling van een kind volledig in kaart wordt gebracht om te bepalen welke interventie het best bij dat kind past. Het onderzoek beschreven in dit rapport is uitgevoerd naar aanleiding van de tweeledige adviesvraag van TeamNEXT betreffende 1) het wetenschappelijke inzicht achter het NMT en 2) de ervaringen van behandelaren aan wie zij advies hebben verstrekt. Naar aanleiding van de adviesvraag zijn er twee specifieke, meetbare onderzoeksvragen opgesteld. De eerste onderzoeksvraag die beantwoord wordt in dit adviesrapport luidt als volgt: “In hoeverre is het verschil tussen de hersenontwikkeling van jongens en meisjes na jeugdtrauma relevant en zou het beschreven moeten worden in het Neurosequentiële Model (NMT)?”. Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van een literatuuronderzoek. De tweede onderzoeksvraag is “In hoeverre zijn de adviezen van TeamNEXT aan behandelaren opgevolgd en wat zijn de voornaamste redenen voor het wel of niet opvolgen van dit advies?” en wordt beantwoord middels semigestructureerde interviews met behandelaren die advies hebben ontvangen van TeamNEXT. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat er zowel overeenkomsten als verschillen zijn tussen jongens en meisjes op het gebied van traumarespons en -verwerking. Daarbij zouden de verschillen uitgebreider kunnen worden beschreven in het NMT. In totaal waren vier behandelaren bereid om deel te nemen aan een interview. Drie daarvan waren al bekend met het NMT. De adviezen van TeamNEXT werden door alle behandelaren als positief beoordeeld. Zij gaven aan bevestiging te hebben gekregen van hun eigen handelen en nieuwe inzichten uit het advies te hebben vergaard. De ervaringen met de uitvoering van de adviezen waren echter wisselend. Sommige behandelaren kregen te maken met praktische belemmeringen, zoals een tekort aan doorverwijsmogelijkheden, weinig tijd, en ernstige problematiek, waardoor het niet mogelijk was om het advies volledig op te volgen. Toch zouden alle vier de behandelaren een adviestraject bij TeamNEXT aanraden aan collega’s met een complexe of vastlopende casus. Al met al kan er worden geadviseerd om de verschillen tussen jongens en meisjes wat betreft traumarespons en -verwerking mee te nemen in het advies naar behandelaren. Verder 2 zou TeamNEXT rekening kunnen houden met de haalbaarheid van de gegeven adviezen, waarbij voornamelijk meer rekening moet worden gehouden met de praktische belemmeringen. Concreet zouden er meer doorverwijsmogelijkheden gecreëerd kunnen worden, zoals het opstellen van een lijst van behandelaren die werken volgens de werkwijze van het NMT en de geadviseerde behandelingen van TeamNEXT uit zouden kunnen voeren.Show less
Volgens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap duren lesovergangen te lang, waardoor onderwijstijd verloren gaat. Het optimaal benutten van onderwijstijd is cruciaal gezien het grote...Show moreVolgens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap duren lesovergangen te lang, waardoor onderwijstijd verloren gaat. Het optimaal benutten van onderwijstijd is cruciaal gezien het grote aantal Nederlanders met lees-, schrijf- en rekenproblemen. Het verkorten van lesovergangen is dus essentieel. Het doel van dit onderzoek is om leerkrachtgedrag dat de efficiëntie van lesovergangen bevordert te identificeren en om te onderzoeken in welke de mate dit leerkrachtgedrag al wordt toegepast in de praktijk. De onderzoeksvraag die hiermee beantwoord tracht te worden is: “Welk leerkrachtgedrag bij lesovergangen, dat bijdraagt aan het vergroten van effectieve onderwijstijd, wordt gebruikt door leerkrachten in de klas?” Om antwoord te kunnen geven op deze vraag is een literatuurstudie gedaan. Op basis van deze literatuur is een observatielijst opgesteld, waarmee observaties zijn uitgevoerd bij achttien leerkrachten. Er is een kwantitatieve data-analyse gedaan, waarbij het leerkrachtgedrag een score kreeg. Op basis van deze analyse bleek dat de gemiddelden rondom organisatorische leerkrachtgedragingen hoog is. Er zijn lage scores gevonden voor het reageren op gewenst gedrag middels complimenten en beloningssystemen. Daarnaast werden lage gemiddelden gevonden voor het auditief en visueel ondersteunen van de lesovergang. De conclusie van dit onderzoek is daarom dat organisatie-gerelateerd leerkrachtgedrag, zoals het nadenken over de plaatsing van materiaal en de indeling van het lokaal, veel worden ingezet in de praktijk. De onderwijspraktijk zou gebaat kunnen zijn bij meer aandacht voor visuele en auditieve ondersteuning tijdens de lesovergangen, maar er staat ter discussie of dit nodig is tijdens elke overgang. De actieve supervisie is bij veel leerkrachten op orde en dit biedt mogelijkheden om het reageren op gewenst gedrag uit te breiden.Show less
Recente publicaties over de rekenprestaties van basisschoolleerlingen geven de indruk dat verbeteringen op het gebied van lesgeven noodzakelijk zijn. Dit onderzoek heeft als doel om...Show moreRecente publicaties over de rekenprestaties van basisschoolleerlingen geven de indruk dat verbeteringen op het gebied van lesgeven noodzakelijk zijn. Dit onderzoek heeft als doel om differentiatievaardigheden van leerkrachten voor sterke en zwakke rekenaars in kaart te brengen. Aan dit onderzoek hebben tien leerkrachten deelgenomen. Zij waren allen werkzaam op dezelfde school en gaven les aan groep vier tot en met acht. Om de differentiatievaardigheden van de leerkrachten in kaart te brengen, heeft er een lesobservatie en interview plaatsgevonden aan de hand van het meetinstrument ADAPT dat differentiatie opdeelt in 23 indicatoren. Zes van die indicatoren zijn gebruikt voor dit onderzoek omdat die gaan over leerlingen uit de verrijkingsgroep en de intensieve instructiegroep, hiermee worden dezelfde leerlingen bedoeld als sterke en zwakke rekenaars. Uit de resultaten blijkt dat leerkrachten niet optimaal differentiëren voor leerlingen uit de verrijkingsgroep. Deze leerlingen worden beperkt op het eigen niveau betrokken bij de klassikale lesonderdelen en krijgen geen instructie op het eigen niveau. Als er aanvullend verrijkt aanbod is, zijn leerkrachten beperkt op de hoogte van de inhoud. Voor leerlingen uit de intensieve instructiegroep wordt vaak niet genoeg nagedacht over de inhoud van de verlengde instructie en is er vaak een onbalans tussen instructietijd en verwerkingstijd. Door de beperkte omvang van het onderzoek en weinig wetenschappelijke gegevens over de betrouwbaarheid en de validiteit van het meetinstrument kent dit onderzoek limitaties. Toch biedt het onderzoek waardevolle informatie voor de onderwijssector en kan het handvatten bieden voor vervolgonderzoek naar wat leerkrachten nodig hebben om beter te kunnen differentiëren.Show less