De toename van depressie, angst en stress onder studenten roept de noodzaak op om makkelijk toepasbare interventies te ontwikkelen die gevoelens van veiligheid verhogen. Om dit te bereiken wordt...Show moreDe toename van depressie, angst en stress onder studenten roept de noodzaak op om makkelijk toepasbare interventies te ontwikkelen die gevoelens van veiligheid verhogen. Om dit te bereiken wordt vanuit het perspectief van de polyvagaal theorie een alternate nostril breathing (ANB) interventie aangeboden. Verondersteld wordt dat aangenomen activatie van het ventrale vagale complex door middel van deze ademtechniek, waarbij om de beurt door een neusgat in- en uitgeademd wordt, het veiligheidsgevoel kan verhogen. Dit wordt weergegeven in een toename van de pre- naar posttest op de Neuropsychological safety scale (NPSS). Aanvullend hierop wordt op basis van de interactie tussen de darmen en het brein, verwacht dat iemands transit time, zoals weergegeven in ontlasting consistentie en gemeten met de Bristol stool chart, informatie biedt over hoe veilig iemand zich voelt en daarmee invloed heeft op de effectiviteit van de ANB interventie. Een totaal van 89 participanten werd verzameld. De helft volgde zeven dagen lang een vijf minuten durende ANB interventie gepaard met enkele vragen, waaronder over de ontlasting consistentie. Dit is vergeleken met de participanten in een placebogroep. Een repeated measures ANOVA vond geen significante verschillen tussen de ANB- en placebogroep op hun verandering in de pre- naar posttest NPSS. Ook het effect van transit time was niet significant. Hieruit werd geconcludeerd dat ANB het gevoel van veiligheid niet kon verhogen en transit time geen invloed had op de effectiviteit van de ANB interventie. De validiteit van de NPSS wordt kritisch besproken en zal in toekomstig onderzoek verder uitgewerkt moeten worden.Show less
Het Stoïcisme is al eeuwenlang een handvat dat men gebruikt om een deugdelijk en gelukkig leven te leiden. Tot op de dag van vandaag proberen mensen de lessen uit de filosofie te implementeren in...Show moreHet Stoïcisme is al eeuwenlang een handvat dat men gebruikt om een deugdelijk en gelukkig leven te leiden. Tot op de dag van vandaag proberen mensen de lessen uit de filosofie te implementeren in hun levens, alhoewel het beeld op het Stoïcisme vertekend is. Dit onderzoek heeft de invloed van het Stoïcisme op geluk en angst gemeten. Hierbij was de verwachting dat men als Stoïcijn gelukkiger en minder angstig is. Als moderator is er gekeken naar de invloed van culturele identiteit op deze relatie. Er werd vanuit gegaan dat autochtone Nederlanders gelukkiger zijn als Stoïcijn dan Midden-Oosterse en Noord-Afrikaanse (MONA)-Nederlanders. Deze hypothesen zijn gemeten aan de hand van verschillende vragenlijsten: de Stoïcisme Index Schaal (SIS), de GAD-7 en een gelukvraag. Aan het onderzoek hebben 204 mensen deelgenomen, waarvan drie participanten zijn weggevallen en vijftien participanten een andere culturele achtergrond hadden waardoor ze niet binnen de relevante categorieën van dit onderzoek vielen. Uit de hoofdanalyse is er een significant effect gekomen. Ook de moderatie analyse toonde significante effecten. Op basis hiervan zijn de hypothesen van dit onderzoek aangenomen. Mogelijk zijn MONA-Nederlanders minder gelukkig als Stoïcijn, omdat de normen en waarden van deze culturen minder goed aansluiten op deze filosofie. In vervolgonderzoek is het daarom belangrijk om te kijken welke scholen van de filosofie meer invloed hebben gehad op de regio. Dit is vooral van belang omdat de kwaliteit van psychologische hulpverlening zo op individueel niveau kan worden verbeterd.Show less
Klimaatverandering is een wereldwijd probleem met veel schadelijke gevolgen; het is hierdoor belangrijk om zoveel mogelijk mensen te stimuleren om te helpen met dit tegengaan. Deze studie kijkt...Show moreKlimaatverandering is een wereldwijd probleem met veel schadelijke gevolgen; het is hierdoor belangrijk om zoveel mogelijk mensen te stimuleren om te helpen met dit tegengaan. Deze studie kijkt naar het verband tussen zorgen over het klimaat en milieuvriendelijk gedrag bij jongvolwassenen, en of vertrouwen in instituties, organisaties en de wetenschap deze relatie modereert. Eerder onderzoek vond een positief verband tussen zorgen en milieuvriendelijk gedrag, maar vertoont grote verschillen in de sterkte van dit verband, wat kan worden verklaard door moderatie. Om deze variabelen te meten is online een vragenlijst afgenomen bij 428 jongeren. Gevonden werd een significant positief verband tussen zorgen en milieuvriendelijk gedrag, en dat vertrouwen wel een significant positief verband heeft met milieuvriendelijk gedrag, maar geen significante moderator is op het eerder genoemde verband. Dit is niet in lijn met Blakes theorie van Barriers between environmental concern and action, die stelt dat de mate van vertrouwen in instituties beïnvloed of zorgen worden omgezet in actie. Een mogelijke verklaring voor de afwezigheid van dit effect is de definitie van vertrouwen in dit onderzoek; deze komt niet overeen met die van andere onderzoeken die een vergelijkbaar modererend verband wel vonden. De bevindingen van dit onderzoek geven instituties meer inzicht in hoe jongvolwassenen gemotiveerd kunnen worden om te helpen met klimaatverandering tegengaan door hun hoeveelheid milieuvriendelijk gedrag te verhogen. Dit kan gedaan worden door gebruik te maken van de positieve relatie tussen zorgen en gedrag, en die tussen vertrouwen en gedrag. Suggesties voor vervolgonderzoek worden besproken.Show less
Achtergrond: Suïcidaliteit is een groot probleem in onze samenleving, elke dag worden er in Nederland 135 zelfmoordpogingen gedaan en plegen 5 mensen zelfmoord. Onder jongeren van 10 tot 25 jaar is...Show moreAchtergrond: Suïcidaliteit is een groot probleem in onze samenleving, elke dag worden er in Nederland 135 zelfmoordpogingen gedaan en plegen 5 mensen zelfmoord. Onder jongeren van 10 tot 25 jaar is zelfmoord de nummer één doodsoorzaak. Onze preventietechnieken om zelfmoord mee te kunnen voorspellen zijn de afgelopen 50 jaar niet verbeterd, daarom is onderzoek rondom zelfmoord en zelfmoordgedachten essentieel. Onderzoeksdoel: In deze crossectionele studie wordt een poging gedaan om de huidige onderzoekskloof te overbruggen door de invloed van de ego-functie ‘mentalisatie’ uit de psychoanalyse van Freud op de relatie tussen eenzaamheid en suïcidale ideatie onder adolescenten te onderzoeken. Methode: 208 participanten (17-26 jaar oud; 88,9% vrouw) hebben een online zelfrapportage vragenlijst ingevuld. Een Pearson correlatie en een hiërarchische regressieanalyse zijn uitgevoerd om te testen of mentalisatie geassocieerd is met de relatie tussen eenzaamheid en suïcidale ideatie. Resultaten: De resultaten lieten zien dat eenzaamheid significant positief gecorreleerd is met suïcidale ideatie (r = .380, p < .001). Mentalisatie is zowel negatief significant gecorreleerd met eenzaamheid (r = -.586, p < .001) als met suïcidale ideatie (r = -.339, p < .001). 3 Mentalisatie blijkt echter geen significante invloed te hebben op de relatie tussen eenzaamheid en suïcidale ideatie (F(1,197) = .863, p = .354, R2 = .169). Discussie: De bevindingen uit dit onderzoek suggereren dat eenzaamheid positief gecorreleerd is met suïcidale ideatie en dat mentalisatie geen moderator is voor de relatie tussen eenzaamheid en suïcidaliteit. Ook is er gevonden dat mentalisatie een voorspeller is van suïcidale ideatie. Onderzoekslimitaties en implicaties worden ook besproken.Show less
Eerder onderzoek suggereert dat ouderlijke steun gerelateerd is aan minder depressieve symptomen in adolescenten. In dit onderzoek is gekeken naar hoe begripsvol ouders reageren op hun kinderen (N ...Show moreEerder onderzoek suggereert dat ouderlijke steun gerelateerd is aan minder depressieve symptomen in adolescenten. In dit onderzoek is gekeken naar hoe begripsvol ouders reageren op hun kinderen (N = 114) in relatie tot de hoeveelheid negatieve levensgebeurtenissen het kind heeft meegemaakt. Dit kan bijvoorbeeld het overlijden van een familielid of kindermishandeling zijn. Ook is onderzocht of een depressie bij de adolescenten invloed heeft op dit verband. De adolescenten hebben vragenlijsten ingevuld over negatieve levensgebeurtenissen en depressieve symptomen en hebben met hun ouders meegedaan aan een interactietaak in het laboratorium. Uit het onderzoek blijkt, anders dan verwacht, dat ouders minder begripsvol reageren op hun adolescenten wanneer die adolescenten meer negatieve levensgebeurtenissen hebben meegemaakt r(113) = -.24, p = .009. De hoeveelheid depressieve symptomen bij de adolescenten heeft geen invloed op het verband tussen hoe begripsvol ouders reageren op hun adolescenten met negatieve levensgebeurtenissen t(112) = -.569, p = .571. Wat uit het onderzoek niet blijkt is waarom ouders van kinderen met negatieve levensgebeurtenissen minder begripsvol reageren. Daar zou toekomstig onderzoek zich op kunnen richten. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat adolescenten met minder begripsvolle ouders ook meer negatieve levensgebeurtenissen meemaken. Op basis van de niet-significante invloed van depressieve symptomen tussen de steun van ouders en negatieve levensgebeurtenissen bij adolescenten hebben we de correlatie tussen depressieve symptomen en negatieve levensgebeurtenissen onderzocht. Deze blijkt sterk te zijn waardoor depressieve symptomen het verband tussen ouderlijke steun en negatieve levensgebeurtenissen niet verder verklaren r(113) = .46, p < .001.Show less
Achtergrond: Hoog angstige personen hebben een aandachtsbias gericht naar mild dreigende stimuli en weg van hoog dreigende stimuli. Bij laag angstigen is dit verband tegengesteld. Dit onderscheid...Show moreAchtergrond: Hoog angstige personen hebben een aandachtsbias gericht naar mild dreigende stimuli en weg van hoog dreigende stimuli. Bij laag angstigen is dit verband tegengesteld. Dit onderscheid is maar in een klein aantal studies onderzocht. Er bestaan problemen met de betrouwbaarheid van de meetinstrumenten die attentional threat bias (ATB) meten. Een verbeterde methode van de dual-probe task is ontwikkeld om ATB te meten. De onderzoeksvraag luidt: Is deze nieuwe methode een betrouwbare maat voor ATB en kunnen eerdere bevindingen van relaties tussen trait anxiety en aandachtsbias worden gerepliceerd? We verwachtten een negatieve correlatie tussen de mate van angstigheid en een aandachtsbias naar hoge dreiging. Methoden: Bij 48 participanten (37♀; 11♂; Leeftijd: 18-26 jaar) is de State-Trait Anxiety Inventory (STAI) afgenomen. Daarna hebben zij twee maal met een tussenpoos van 7-9 dagen de dual-probe task uitgevoerd. Gelijktijdig werden 2 stimuli getoond, bestaande uit neutrale, mild- en hoog dreigende afbeeldingen. De twee stimuli werden opgevolgd door een target letter die geïdentificeerd moest worden door de participanten. Resultaten: Participanten met een hogere STAI-t score hadden een grotere aandachtsbias naar zowel milde als hoge dreiging. De test-hertest betrouwbaarheid en interne consistentie waren hoog. Conclusie: Deze nieuwe methode is een betrouwbare en valide maat voor ATB. Om conclusies te kunnen trekken over de invloed van de mate van dreiging op de relatie tussen trait anxiety en ATB zal verder onderzoek moeten worden uitgevoerd, waarin andere stimuli en stimuli combinaties worden aangeboden en met een meer diverse mate van trait anxiety in de steekproefpopulatie.Show less
Het doel van dit onderzoek is om de relatie tussen de support van de vader en het zelfbeeld van het kind te onderzoeken. In deze studie wordt er ook gekeken of het geslacht nog van invloed is op...Show moreHet doel van dit onderzoek is om de relatie tussen de support van de vader en het zelfbeeld van het kind te onderzoeken. In deze studie wordt er ook gekeken of het geslacht nog van invloed is op deze relatie. De hypotheses voor dit onderzoek waren dat er een positieve relatie is tussen de support van de vader en het zelfbeeld van het kind en daarnaast ook dat de relatie sterker is bij jongens vergeleken met meisjes. Dit onderzoek bestond uit 80 participanten. De adolescenten werden gevraagd om van tevoren een vragenlijst in te vullen over het zelfbeeld, hier kwam een bepaalde score uit wat aantoonde hoe positief het zelfbeeld was. Daarnaast werd er op de onderzoeksdag zelf na de Reminiscence-taak gevraagd aan de adolescenten om een vragenlijst in te vullen waarin werd gemeten hoeveel support zij ervaarde van de ouders en in het geval van dit onderzoek de vader. De resultaten van regressieanalyse die zijn uitgevoerd lieten ons zien dat de support van vader geen positieve relatie had met het zelfbeeld van het kind. De resultaten suggereren wel een verschil in de relatie tussen verschillende geslachten. De resultaten lieten ons zien dat hoe hoger de support van de vader was, hoe lager het zelfbeeld van de dochter was.Show less
Suïcide vormt wereldwijd een ernstig probleem voor de volksgezondheid. Het is van belang om effectieve interventies te ontwikkelen om suïcidaal gedrag te voorkomen en om ondersteuning te bieden....Show moreSuïcide vormt wereldwijd een ernstig probleem voor de volksgezondheid. Het is van belang om effectieve interventies te ontwikkelen om suïcidaal gedrag te voorkomen en om ondersteuning te bieden. Een voorbeeld van zo’n interventie zijn gatekeeper trainingsprogramma's, waarbij individuen die regelmatig contact hebben met risicogroepen worden getraind om deze te identificeren en door te verwijzen. Deze vorm van interventie blijkt effectief te zijn in het verbeteren van suïcidepreventie. Gatekeeper trainingsprogramma’s kunnen onder andere worden aangeboden in de vorm van E-modules, een trainingsmethode die flexibel en kosteneffectief is. Deze studie onderzoekt de waargenomen effectiviteit van suïcidepreventievaardigheden die via E-modules worden aangeboden aan bachelor- en masterstudenten en onderzoekt hun bereidheid om aan een dergelijke training deel te nemen. Met behulp van zowel kwantitatieve enquêtes als kwalitatieve interviews, evalueert de studie verschillen in percepties en motivaties tussen de twee groepen. Uit dit onderzoek bleek dat er niet tot nauwelijks verschil is in bereidheid om suïcidepreventievaardigheden te leren tussen bachelor- en masterstudenten. Wel ervaart de masterstudent de E-module als meer effectief dan de bachelorstudent. Dit komt waarschijnlijk vanwege de gevorderde academische en praktische ervaring van de masterstudent en een mogelijk verkeerde verwachting bij de bachelorstudent. Dit onderzoek benadrukt de noodzaak om E-modules af te stemmen op het opleidingsniveau en de toekomstige professionele rollen van studenten. Het erkennen en aanpakken van deze verschillen kan de algehele effectiviteit van E-modules waarin deze suïcidepreventievaardigheden worden aangeleerd verbeteren, wat uiteindelijk bijdraagt aan betere suïcidepreventie.Show less
Onverwachtse voorvallen kunnen in het dagelijks leven hinder veroorzaken, tenzij er goed op wordt aangepast. Een verminderd aanpassingsvermogen zou dus risico’s met zich mee kunnen brengen. In de...Show moreOnverwachtse voorvallen kunnen in het dagelijks leven hinder veroorzaken, tenzij er goed op wordt aangepast. Een verminderd aanpassingsvermogen zou dus risico’s met zich mee kunnen brengen. In de literatuur zijn vooral onderzoeken te vinden die de invloed van stress op cognitief, maar niet op motorisch aanpassingsvermogen belichten. Om dit gat in de literatuur te vullen, is het van belang om onderzoek te doen naar de invloed van stressniveau op motorisch aanpassingsvermogen. In dit onderzoek deden 80 participanten een VR game en vulden de PSS-10 in om stress te meten. In de VR game moesten participanten objecten vangen en deze in een gat voor zich gooien door controllers te gebruiken. In bepaalde levels was er echter een temporele en/of spatiele asynchronie tussen de avatar en de participant. Het motorisch aanpassingsvermogen werd gemeten door te kijken hoe goed de participanten hierop corrigeerden. De hypothese luidt als volgt: ‘De aanwezigheid van stress is gerelateerd aan een verminderd motorisch aanpassingsvermogen.’ Door middel van een simpele lineaire regressie is aangetoond dat de hypothese verworpen moet worden: stressniveau is geen significante voorspeller van motorisch aanpassingsvermogen (p = .127). Dit onderzoek laat zien dat de VR game mogelijk ingezet kan worden in situaties waarin stress een rol speelt, bijvoorbeeld om af te leiden van stress. Verder toont dit onderzoek dat stress niet altijd een negatieve connotatie zou moeten hebben.Show less
Klimaatverandering wordt versneld door de mens en klimaatvriendelijk gedrag stimuleren kan helpen om de gevolgen van klimaatverandering te verminderen. Kennis over klimaatverandering zorgt ervoor...Show moreKlimaatverandering wordt versneld door de mens en klimaatvriendelijk gedrag stimuleren kan helpen om de gevolgen van klimaatverandering te verminderen. Kennis over klimaatverandering zorgt ervoor dat mensen beter op de hoogte zijn van klimaatverandering en dus wat zij hieraan kunnen doen, maar het werkende mechanisme in de relatie tussen kennis en gedrag is nog onduidelijk. Aan de hand van de Theory of Planned Behavior zou self-efficacy als mediator de relatie tussen kennis en klimaatvriendelijk gedrag kunnen verklaren. Dit is onderzocht bij 428 adolescenten tussen 16 en 24 jaar met een online zelfrapportage vragenlijst over kennis, klimaatvriendelijk gedrag en self-efficacy. De resultaten lieten zien dat zowel de relatie van kennis over klimaatverandering en klimaatvriendelijk gedrag als het indirecte effect via self-efficacy significant en positief zijn. Exploratieve analyses lieten zien dat de significante resultaten niet werden gerepliceerd als er gekeken werd naar specifiek kennis over koolstofdioxide en het broeikaseffect. Echter, er bleek wel een significant en positief direct en indirect verband voor kennis over klimaatverandering en oorzaken hiervan kennis over gevolgen van klimaatverandering. Daarbij bleek een significant positief verband tussen kennis over gevolgen van klimaatverandering en klimaatvriendelijk gedrag wanneer rekening werd gehouden met self-efficacy. Ofwel, deze studie heeft laten zien dat het onderscheid maken in verschillende soorten klimaatkennis belangrijk is als er wordt gekeken naar verbeteren van klimaatvriendelijk gedrag. Door de juiste soort kennis over te dragen, kunnen adolescenten worden gestimuleerd om zich klimaatvriendelijker te gedragen.Show less
Abstract This study examined the correlation between previous negative vaccination experiences and vaccination anxiety in children. Additionally, it compared parent-reported anxiety scores about...Show moreAbstract This study examined the correlation between previous negative vaccination experiences and vaccination anxiety in children. Additionally, it compared parent-reported anxiety scores about their children to the children’s self-reported vaccination anxiety scores and analyzed the influence of parents’ self-reported anxiety on this difference. This study was part of the larger “MagicKids” study, which was conducted during the HPV vaccinations in April 2024. A total of 219 children, aged 9 or 10 years old, who were eligible for their first HPV vaccination and one of their parents/caregivers were included in the current study. Prior to the vaccination, both parents and children completed a questionnaire. This identified the presence of children’s previous vaccination experiences and assessed how they experienced this. Additionally, parents and children reported their perceived anxiety by filling in questions taken from the STAI-S, a validated tool for measuring anxiety. Parent-reported anxiety about the child was measured using two questions developed specifically for this study. The analyses revealed that more negative ratings of previous vaccination experiences were associated with higher self-reported anxiety scores for the HPV vaccination (r=-.55. p<.001). Parents/caregivers reported lower anxiety scores about children compared to the anxiety scores reported by the children themselves (t(218)=-13.95, p<.001). The parent’s self-reported anxiety did not significantly affect this difference (r=.08, p=.22). These findings demonstrate the importance of considering children’s prior vaccination experiences during vaccination procedures and emphasize the value of including children’s self-reported anxiety in research on vaccination anxiety.Show less
Introductie: In ons onderzoek is de relatie onderzocht tussen subjectieve sociale status (SSS) van individuen en conformiteit met betrekking tot informatiezoekend gedrag, gericht op sociale...Show moreIntroductie: In ons onderzoek is de relatie onderzocht tussen subjectieve sociale status (SSS) van individuen en conformiteit met betrekking tot informatiezoekend gedrag, gericht op sociale beïnvloeding door de SSS van een peer. Eerdere studies suggereren dat mensen met een lage SSS eerder geneigd zijn te conformeren aan anderen, dan mensen met een hoge SSS. Dit gebeurt mogelijk vanwege het statusverhogende effect dat dit met zich meebrengt. In hoeverre dit ook voorkomt in de context van informatiezoekend gedrag staat centraal in dit onderzoek. Onze hypotheses stellen dat mensen met een lage SSS conformeren aan mensen met een hoge SSS, in tegenstelling tot andersom. Methode: Participanten (N=130) deden mee aan een online survey waar ze hun SSS aangaven op een sociale ladder. Vervolgens voerden zij een taak uit gericht op hun motivatie tot informatiezoekend gedrag, beïnvloed door hypothetische motivatie van peers met een hoge of lage SSS. Resultaten: Er is geen significant hoofdeffect en geen significant interactie-effect tussen conformiteit en de SSS van zowel de participanten als de peers gevonden. Onze hypotheses worden daarom verworpen. Verder is er geen significante relatie met de covariaten algemene conformiteitsscore, leeftijd en geslacht gevonden. Het covariaat congruentiescore was daarentegen wel significant. Discussie: Er is geen significant bewijs gevonden voor een relatie tussen SSS en conformiteit. Dit kan worden toegeschreven aan de meetmethode van SSS en hoe de SSS van de peer door deelnemers werd ervaren. Toekomstig onderzoek kan overwegen om verschillende factoren zoals extrinsieke motivatie en congruentie verder te onderzoeken.Show less
According to an ancient philosophical movement, Pyrrhonism, the core of happiness lies in not judging unproven issues. A person is believed to achieve peace of mind, also called "ataraxia," by...Show moreAccording to an ancient philosophical movement, Pyrrhonism, the core of happiness lies in not judging unproven issues. A person is believed to achieve peace of mind, also called "ataraxia," by adopting an inquisitive role on such matters, but never taking sides. This study tests whether adopting a Pyrrhonistic attitude actually has this consequence. We examine the hypothesis that people with Pyrrhonistic ideas are happier than people who have strong beliefs about non-evident matters. In doing so, we examine the effect of age on this relationship. The hypothesis states that the effect of adopting a Pyrrhonistic attitude, has a greater positive effect on the happiness of an old person than on that of a younger person. The hypotheses were tested by administering several questionnaires: the Pyrrho-25, the GAD-7 and the SHS. The study had 196 respondents. The data analysis showed that both the main effect and the interaction effect were not significant. As a result, both hypotheses were rejected. One explanation for this is that the statements in the Pyrrho-25 were mostly on the same topics, so many underlying components could be distinguished that could have influenced the effect.Show less
Verwachtingen kunnen pijn beïnvloeden. Placebo-onderzoek wijst erop dat er een balans moet zijn tussen positieve doch realistische verwachtingen om pijn te reduceren. In de huidige pilotstudie...Show moreVerwachtingen kunnen pijn beïnvloeden. Placebo-onderzoek wijst erop dat er een balans moet zijn tussen positieve doch realistische verwachtingen om pijn te reduceren. In de huidige pilotstudie wordt dit onderzocht in de context van bevallingspijn, een zeer prevalente en intense pijn. Deze studie onderzoekt het effect van een positieve bekrachtiging van de voorkeuren voor pijnverlichtingsmethoden bij de bevalling op de verwachte pijnintensiteit en kijkt of de mate van optimisme dit effect versterkt. Participanten, vrouwen die nog niet eerder zwanger zijn geweest maar zich daar wel in interesseren, werden verdeeld over een controleconditie (n = 14) en de interventieconditie (n = 15), waarin zij een positieve bekrachtiging ontvingen van de voorkeuren voor pijnverlichtingsmethoden. Er werd een meting voor en na de interventie gedaan van de verwachte pijnintensiteit en optimisme werd gemeten. De analyses toonden dat er vrijwel geen effect was van de positieve bekrachtiging op de vermindering in verwachte pijnintensiteit, wanneer er rekening werd gehouden met verschillen in baseline (ηp2 = ,02) en dat er geen significant versterkend effect was door een hogere mate van optimisme. Concluderend, werd een positieve bekrachtiging van de voorkeuren voor pijnverlichtingsmethoden bij de bevalling niet effectief bevonden in het reduceren van de verwachte pijnintensiteit en werd optimisme niet geïdentificeerd als moderator van dit (eventuele) effect. Echter moet dit zeer voorzichtig geïnterpreteerd worden, door de limitaties van deze pilotstudie. Om betere conclusies te kunnen trekken, moet het onderzoek verbeterd en uitgebreid worden en op die manier kan er alsnog bijgedragen worden aan een verbeterd welzijn van bevallende vrouwen.Show less
Stoïcisme is een filosofische stroming die afstamt uit de Griekse oudheid. Het doel van het stoïcisme is de weg naar geluk en dit wordt bereikt door deugdzaam te leven. De vier kerndeugden zijn...Show moreStoïcisme is een filosofische stroming die afstamt uit de Griekse oudheid. Het doel van het stoïcisme is de weg naar geluk en dit wordt bereikt door deugdzaam te leven. De vier kerndeugden zijn wijsheid, moderatie, rechtvaardigheid en moed. Het stoïcisme heeft ook een grote invloed gehad op de psychologie, bijvoorbeeld op de ontwikkeling van cognitieve gedragstherapie. Dit artikel is een pilotstudie naar de invloed van stoïcisme op geluk en angst. Daarnaast wordt er onderzocht of er sprake is van een mogelijk moderatie effect van geloof als variabele. Voor dit onderzoek is er een enquête opgesteld. In deze enquête worden de verschillende moderatoren, de mate van stoïcisme (d.m.v. de SIS), geluk (d.m.v. een enkele vraag) en angst (d.m.v. de GAD-7) gemeten. De vragenlijst was beschikbaar via Qualtrics en is online gedeeld. Uiteindelijk hebben we de data van 201 participanten geworven. Door middel van een exploratieve factor analyse is een hoge interne consistentie van de SIS aangetoond. De regressieanalyses van de hoofd- en deeleffecten hebben significante resultaten. Dit houdt in dat er een positief verband gevonden is tussen stoïcisme en geluk en een negatief verband tussen stoïcisme en angst. Daarnaast is er ook een significant moderatie effect van geloof gevonden. Dit is in overeenstemming met de hypotheses. Mogelijke suggesties voor toekomstig onderzoek zijn een verbetering van de SIS vragenlijst en een grotere en random steekproef.Show less
Literatuur toont aan dat vooral mensen uit lagere socio-economische achtergronden vaker informatie mijdend gedrag vertonen in situaties waarin dat ten ongunste uitkomt, bijvoorbeeld in belangrijke...Show moreLiteratuur toont aan dat vooral mensen uit lagere socio-economische achtergronden vaker informatie mijdend gedrag vertonen in situaties waarin dat ten ongunste uitkomt, bijvoorbeeld in belangrijke medische situaties zoals de COVID-19 pandemie. Ook is er aangetoond dat een hoger algemeen angstniveau soms informatie zoekend gedrag vergroot, maar dat dit situatie-specifiek is en dus niet werkt als algemene regel. Deze paper onderzoekt de rol van angst als eigenschap in de relatie tussen socio-economische status en informatie zoekend gedrag. Om dit te onderzoeken hebben 130 respondenten uit het Verenigd Koninkrijk online een survey ingevuld, waarin we informatie zoekend gedrag meten aan de hand van hun motivatie om informatie te verkrijgen. We verwachten dat SES een significante positieve predictor is voor informatie zoekend gedrag en dat angst als eigenschap een significante moderator is in deze relatie. In dit onderzoek vonden we geen bewijs hiervoor. Er zijn geen significante correlaties gevonden tussen de drie variabelen (angst als eigenschap, socio-economische status en informatie zoekend gedrag) wat betekent dat de onderliggende factoren achter informatie zoekend gedrag nog onbekend zijn. Verder onderzoek is dus nog nodig om de onderliggende factoren achter informatie zoekend gedrag te ontdekken. Toekomstig onderzoek zou een participantenpoel met klinische angstklachten kunnen onderzoeken, een uitgebreider literatuuronderzoek kunnen verrichten en nauwkeurigere predictoren kunnen kiezen en manipuleren.Show less
