Previous research into the relationship of conscientiousness and self-estimated cognitive ability has yielded discrepant results. An analysis of past research seems to suggest a moderating effect...Show morePrevious research into the relationship of conscientiousness and self-estimated cognitive ability has yielded discrepant results. An analysis of past research seems to suggest a moderating effect of age. Indeed, age seems to be positively correlated with conscientiousness and negatively with self-estimated cognitive ability, implying a negative effect of age on the relationship of conscientiousness and self-estimated cognitive ability. The current study examines this moderating effect of age on the relationship between conscientiousness and self-estimated cognitive ability. We hypothesized to find a correlation between conscientiousness and self-estimated cognitive ability only in the young participant group (<=25). Conscientiousness (BFI-2), self-estimated cognitive ability and several demographic variables including age were established of 135 participants. The average age was 39.8 (SD = 16.7) and 63 percent of participants were female. We found that, in general, participant’s self-estimated their own abilities higher than that of their peers. A positive correlation between age and conscientiousness was present (r= 0.240, p= 0.005). No correlation between conscientiousness and self-estimated cognitive ability was found in the older or younger participant group, and we were unable to demonstrate a moderating effect of age. Our findings suggest no correlation between conscientiousness and self-estimated cognitive ability and no moderating effect of age. Future research should consider the possibility that there exists in fact no effect and further investigate the validity of our findings. More knowledge of the interaction between conscientiousness and self-estimated cognitive ability might help better understand the influence of conscientiousness in mental health and whether self-estimations of cognitive ability can play a role in understanding and predicting cognitive decline, especially as people grow older.Show less
The exam period can be stressful for students, significantly impacting their lifestyle behaviours. Research indicates that students tend to have poorer diets during exam periods, with stress and...Show moreThe exam period can be stressful for students, significantly impacting their lifestyle behaviours. Research indicates that students tend to have poorer diets during exam periods, with stress and sleep quality potentially influencing this pattern. The decline in diet quality among university students during examinations is a significant social issue that needs to further understanding. The aim of this study was to assess the relationship between exam stress and perceived changes in food choice -healthy or unhealthy eating- during an exam period among university students aged 18 to 25 and to assess to what extent this relationship is mediated by sleep quality during an exam period. Utilizing a cross-sectional design, data was collected from 200 Dutch university students who completed three questionnaires, the Examination Stress Scale, a questionnaire about changes in food choice during an exam period and the Regensburg Insomnia Scale. A mediation analysis was conducted using linear regressions in SPSS. The results indicated no significant relationship between exam stress and changes in food choice (β = .042 , p = .558). There was a significant positive relationship between exam stress and poor sleep quality (β = .44, p < .001). No significant association was found between sleep quality and changes in food choice (β = -.02, p < .770). When controlling for sleep quality, exam stress was still not associated with changes in food choices (β = .05, p < .514). Thus, the present study concluded that there is no relationship between exam stress and perceived changes in food choice -healthy or unhealthy eating- among university students ages 18 to 25 and that this relationship is not mediated by sleep quality during exams. However, there was a significant relationship between exam stress and poor sleep quality. Prevention strategies for exam stress and poor sleep should include stress management and education about the importance of sufficient sleep.Show less
The stability of the country and maintaining public order and harmony have been among the top priorities of the government of the small city-state of Singapore, ever since its independence in 1965....Show moreThe stability of the country and maintaining public order and harmony have been among the top priorities of the government of the small city-state of Singapore, ever since its independence in 1965. The People’s Action Party (PAP), which has been in constant rule for over 65 years, has sought to maintain their hegemony and “protect the country” by actively limiting citizens' influence over politics and policies, mainly through the development of legal frameworks repressing dissent across different parts of society. By using theories on contentious politics, state repression, and the political opportunity structure, as well as a qualitative content analysis of Singapore’s laws on dissent, this thesis addresses the following research question: What are the strategies employed by the Singaporean government to repress and prevent dissent, and how do these strategies impact the political opportunity structure for contentious politics? Summarizing the findings, this thesis concludes that the state has built an extensive framework of restrictive laws covering all forms of society, rather than explicitly focusing on certain aspects, which has caused opportunities for dissenting citizens to employ methods of contentious political action to achieve their aims of influencing state policies to be exceptionally limited.Show less
Bij het naleven van gedragsdoelen is een vorm van zelfregulatie van belang. Als deze zelfregulatie niet tot stand komt, spreken we van zelfregulatie falen. Hierbij hoort ook het ervaren van een...Show moreBij het naleven van gedragsdoelen is een vorm van zelfregulatie van belang. Als deze zelfregulatie niet tot stand komt, spreken we van zelfregulatie falen. Hierbij hoort ook het ervaren van een setback, een terugval in het naleven van een gedragsdoel. Om de kans op setbacks zo klein mogelijk te maken, moeten we begrijpen hoe individuen reageren op deze setbacks. In deze thesis wordt onderzoek gedaan naar het belang van gedragsdoelen en welke psychologische constructen invloed hebben of worden beïnvloed door het ervaren van een setback. Deze thesis onderzoekt daarnaast het verschil tussen approach-oriented en avoidoriented doelen in relatie tot subjectief succes bij gedragsverandering. Vanuit de literatuur werd verwacht dat doelen met betrekking tot fysieke gezondheid de belangrijkste gedragsdoelen waren. Daarnaast werd als hypothese gesteld dat approach-oriented doelen meer subjectief succes opleveren dan avoid-oriented doelen. Methoden. Met een steekproef van 167 participanten werden verschillende statistische analyses toegepast om antwoord te geven op de drie onderzoeksvragen. De resultaten duiden op een significant onderscheid tussen beide typen doelen, waarbij approach-oriented doelen aanzienlijk hogere gemiddelde scores op subjectief succes vertonen dan avoid-oriented doelen. In de context van de eerste onderzoeksvraag blijkt dat het verhogen of reguleren van wekelijkse sportactiviteiten het meest voorkomende doel is, terwijl het verhogen of reguleren van gezonde voeding het daaropvolgende meest gangbare doel is. De tweede onderzoeksvraag wijst op een algemene positieve perceptie van doelbereiking onder deelnemers, waarbij approach-oriented doelen, zoals het verhogen van gezonde voeding, meer succesvol lijken dan avoid-oriented doelen, zoals het reduceren van alcoholinname. Echter tonen de resultaten aan dat deelnemers die zich richten op het verhogen of reguleren van sportactiviteiten zich over het algemeen niet significant succesvoller voelen dan degenen die zich concentreren op het verhogen of reguleren van gezonde voeding, Conclusie. De bevindingen suggereren dat het streven naar gewenste resultaten een verhoogd gevoel van succes teweegbrengt in vergelijking met het vermijden van ongewenste resultaten. Dit impliceert praktische implicaties voor interventies gericht op gedragsverandering, waarbij een nadruk op approach-oriented doelen een effectieve strategie lijkt te zijn. Echter wijst dit onderzoek op enkele beperkingen, zoals een beperkte steekproefomvang en de mogelijkheid van vertekening door zelfrapportage. Toekomstig onderzoek zou baat hebben bij een representatievere steekproef en longitudinale ontwerpen om een dieper inzicht te verschaffen in deze dynamiek.Show less
Eerdere studies hebben aangetoond dat er een relatie is tussen kritiek van ouders op het kind en externaliserend gedrag bij het kind. Om de negatieve gevolgen van externaliserend gedrag te...Show moreEerdere studies hebben aangetoond dat er een relatie is tussen kritiek van ouders op het kind en externaliserend gedrag bij het kind. Om de negatieve gevolgen van externaliserend gedrag te voorkomen, is het belangrijk om de mechanismen erachter beter te begrijpen. Het doel van dit onderzoek is om te kijken of deze relatie daadwerkelijk bestaat en of een laag zelfbeeld deze relatie versterkt. In een cross-sectioneel onderzoek met 80 kinderen en hun ouder(s), werden ouderlijke kritiek, het externaliseren van de kinderen en het zelfbeeld van de kinderen gemeten aan de hand van vragenlijsten en een interactietaak. De resultaten toonden dat er geen relatie is tussen kritiek van de ouders en externaliserend gedrag van het kind. Ook versterkte een laag zelfbeeld deze relatie niet. Het blijft echter nog de vraag op welke manier deze drie variabelen met elkaar in verband staan en of factoren zoals het geslacht van het kind of verschillen tussen de ouders hier iets mee te maken hebben. Onderzoek hiernaar zou meer duidelijkheid geven rondom dit vraagstuk.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
closed access
Both youth with a substance use disorder (SUD) and youth who have experienced adverse childhood experiences (ACEs) show heightened vulnerability to psychopathology. We aimed to quantify the risk of...Show moreBoth youth with a substance use disorder (SUD) and youth who have experienced adverse childhood experiences (ACEs) show heightened vulnerability to psychopathology. We aimed to quantify the risk of comorbid disorders in SUD youth with ACE-history. Additionally, we aimed to examine relations between ACEs, overall household experience, and general distress. We used cross-sectional YIT-study data from interviews with Dutch youth (aged 16-22) upon SUD treatment entry for cannabis, alcohol, or stimulant use. We measured ACE-types experienced up until 15 years of age, past-year DSM-5 disorders, general distress (DASS-21), and overall household experience rating. Logistic regressions quantified relations between ACE sum score and anxiety, depressive, behavior, and any disorder. Higher ACE sum scores related to increased risks for a(n) anxiety (OR = 1.12, highest odds = 2.84; χ2(1) = 6.71, p < .010; Nagelkerke R2 = 0.2), depressive (OR = 1.21, highest odds = 5.43; χ2(1) = 18.11, p < .001; Nagelkerke R2 = 0.6), behavior (OR = 1.20, highest odds = 5.24; χ2(1) = 17.41, p < .001; Nagelkerke R2 = 0.6), and any (OR = 1.25, highest odds = 7.58; χ2(1) = 17.26, p < .001; Nagelkerke R2 = 0.7) disorder. Exploratory analyses revealed that frequency of parental fighting, being hit/abused, getting belittled, emotional neglect, physical neglect, insufficient household income, long parental sickness, and overall household experience positively related to DASS-21. In a hierarchical regression analysis with all ACEs and overall household experience, only emotional neglect related to DASS-21 (B = 3.68, t(373) = 2.41, p = .017). Overall household experience did not improve the model (F(12) = 3.51, p < .001; R2change < .001). In hierarchical regression analyses containing ACE sum score and overall household experience, overall household experience was not uniquely related to DASS-21 (t = -0.22, p = .824; R2change < .01). In conclusion, ACEs relate to comorbid disorders in SUD youth. Our exploratory research suggests that ACE frequency might influence this relation, while overall household experience does not further explain this relation. Further research should investigate which ACE measures (a.o., type, frequency) strongly relate to SUDs and psychopathology and examine improved treatment options.Show less
Een setback is een tijdelijke terugval bij het streven naar een gedragsdoel. Onderzoek heeft aangetoond dat mensen regelmatig niet optimaal reageren op een terugval. Ondanks veel studies naar self...Show moreEen setback is een tijdelijke terugval bij het streven naar een gedragsdoel. Onderzoek heeft aangetoond dat mensen regelmatig niet optimaal reageren op een terugval. Ondanks veel studies naar self-efficacy en doeloriëntaties bij setbacks, ontbreekt het begrip van hoe deze factoren elkaar beïnvloeden in het specifieke geval van de drie deelconstructen van self-efficacy: taak self-efficacy, onderhoud self-efficacy en herstel self-efficacy. Dit onderzoek onderzocht de invloed van approach- en avoidance-doelen op deze deelconstructen bij mensen die een setback hebben ervaren. Met behulp van een online vragenlijst over gedragsdoelen op het gebied van voeding, alcohol, nicotine, fysieke activiteit, schermtijd, gelduitgave en tijd voor hobby’s of ontspanning, zijn de participanten gevraagd naar hun gedragsdoelen en de setbacks die zij hebben ervaren. De respondenten (N=152) waren tussen de 17-30 jaar en streefden minstens een van deze gedragsdoelen na. Drie afzonderlijke t-testen vergeleken de deelconstructen van self-efficacy tussen approach- en avoidance-doelen. Resultaten toonden aan dat deelnemers met een approach-doel een hogere taak en onderhoud self-efficacy hadden na een setback dan degenen met een avoidance-doel. Herstel self-efficacy werd niet beïnvloed door doeloriëntatie en had een lagere correlatie met taak en onderhoud self-efficacy. De relatie tussen doeloriëntatie en de deelconstructen van self-efficacy bleek daarmee niet eenduidig. Mogelijke verklaringen voor deze bevindingen kunnen liggen bij individuele verschillen en andere psychologische mechanismen die niet zijn onderzocht in deze studie. Deze bevindingen kunnen worden gebruikt voor het ontwikkelen van effectievere interventies. Daarnaast benadrukken deze bevindingen het belang van verder onderzoek naar de afzonderlijke deelconstructen van self-efficacy en hun relatie bij setbacks.Show less
Het doel van dit experimentele scriptie onderzoek was om het effect van de verwachtings-optimalisatie tool op de verwachte omgang met pijn tijdens de bevalling te onderzoeken. Met de verwachtings...Show moreHet doel van dit experimentele scriptie onderzoek was om het effect van de verwachtings-optimalisatie tool op de verwachte omgang met pijn tijdens de bevalling te onderzoeken. Met de verwachtings-optimalisatie tool vormen vrouwen positieve, maar realistische verwachtingen. Verwachtingen zijn belangrijk, aangezien het voldoen aan eerdere verwachtingen een positieve ervaring van de bevalling creëert. Dit is essentieel omdat een negatieve bevallingservaring één van de grootste uitdagingen in de zorg is. Het overkoepelende pilotonderzoek wil de algemene bevallingservaringen verbeteren door met verwachtingen de effectiviteit van pijnbehandelingen te vergroten. Voor een positieve bevallingservaring is effectief omgaan met pijn cruciaal. In dit scriptie onderzoek waren er twee hypotheses, namelijk dat respondenten na het doorlopen van de tool een betere verwachte omgang met pijn verwachten en dat dit effect versterkt werd door een hoge zelfeffectiviteit. De steekproef (N = 32) bestond uit vrouwen met zwangerschapsplannen binnen vijf jaar, willekeurig verdeeld over een interventie- (n = 16) en een controlegroep (n = 16). De interventiegroep voltooide de tool, terwijl de controlegroep enkel het geboorteplan invulde in Qualitrics. Data-analyse werd uitgevoerd middels een onafhankelijke t-toets en Hayes’ PROCESS-macro. De resultaten toonden geen significant effect van de tool op de verwachte omgang met pijn (d = 0,40 ), noch een interactie-effect in de moderatieanalyse (b = - 0,07 ). Ondanks dat de hypothesen niet werden bevestigd, vormt dit onderzoek een eerste stap in de ontwikkeling van interventies gericht op het cultiveren van positieve, realistische verwachtingen om de bevallingservaring te verbeteren en in het begrijpen wat voor rol zelfeffectiviteit speelt.Show less
Functioneren is een belangrijk concept in de zorg, maar dit wordt nog niet uitgevraagd als single item vraag in gezondheidsmonitors, zoals dat bij ervaren gezondheid gebeurt. De verwachte stijgende...Show moreFunctioneren is een belangrijk concept in de zorg, maar dit wordt nog niet uitgevraagd als single item vraag in gezondheidsmonitors, zoals dat bij ervaren gezondheid gebeurt. De verwachte stijgende prevalentie van ouderdomsziektes door vergrijzing levert een behoefte aan een oplossing voor de hoge werkdruk bij zorgpersoneel en single item vragen verminderen werklast bij zorgpersoneel en patiënt. Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of ervaren functioneren en ervaren gezondheid twee verschillende constructen zijn. De hypothese was dat dit twee verschillende constructen zouden zijn. Deze zouden naast elkaar uitgevraagd kunnen worden in gezondheidsmonitors en gezondheidsevaluatielijsten in de zorg om aanvullende informatie te geven over kwaliteit van leven en welzijn van een patiënt. Uit verschillende bestaande gezondheidsmonitors is een vragenlijst samengesteld. Hieraan zijn items over demografische kenmerken en de ervaren gezondheid en zelf ontworpen ervaren functioneren vraag toegevoegd. De vragenlijst bestond uit 47 vragen en is verspreid via sociale media. De dataset bestond uit 281 respondenten, waarvan 42,3 % man, 55,9% vrouw en 1,1% non-binair. 65,5% van de respondenten had geen ervaring met een langdurige ziekte, 22,8 % met één langdurige ziekte en 11,7% met twee of meer langdurige ziekten. De correlaties tussen drie van vijf items van de EQ-5D5L (mobiliteit, pijn/ongemak en angst/somberheid) en ervaren functioneren waren significant verschillend met de correlaties tussen de items en de ervaren gezondheid vraag. Ook de EQ-VAS correleerde significant verschillend. Hoewel ervaren functioneren en ervaren gezondheid niet significant verschillend correleerden op elk item van de EQ-5D5L, reageerden ze niet identiek. Dit kan een aanwijzing zijn dat ervaren functioneren en ervaren gezondheid twee verschillende constructen zijn. Er is meer onderzoek nodig naar de domeinen waarop ervaren functioneren en ervaren gezondheid wel dan niet verschillen.Show less
Het aanleren van woordenschat aan NT2-leerlingen (leerlingen met Nederlands als tweede taal) in kleuterklassen is een cruciaal onderdeel voor de taalontwikkeling van de leerlingen en hun algehele...Show moreHet aanleren van woordenschat aan NT2-leerlingen (leerlingen met Nederlands als tweede taal) in kleuterklassen is een cruciaal onderdeel voor de taalontwikkeling van de leerlingen en hun algehele academisch succes. Echter is het effectief vormgeven van woordenschatonderwijs aan deze doelgroep een uitdaging voor basisscholen. Dit onderzoek richt zich op het identificeren van effectieve strategieën voor het geven van woordenschatonderwijs aan NT2-leerlingen in kleuterklassen alsmede onderzoek naar het gebruik van deze strategieën op een specifieke basisschool. Middels een literatuurstudie zijn er drie principes vastgesteld die bijdragen aan effectief woordenschatonderwijs: 1. Integreer de moedertaal in het onderwijs, 2. Verhoog de hoeveelheid verbale interactiemomenten 3. Werk met directe instructiemomenten. Uit semi-gestructureerde interviews met vijf werknemers van een basisschool die zich met het kleuteronderwijs bezighouden blijkt het volgende. Als eerste heeft de school de integratie van de eerste taal in haar onderwijs nog niet in grote mate geïmplementeerd. Daarnaast blijkt dat leerkrachten actief didactische impulsen geven om interactie tussen leerlingen te bevorderen. Ten slotte wordt vastgesteld dat de school bekend is met het concept van directe instructiemomenten, maar dat er niet altijd voldoende tijd beschikbaar is om dit toe te passen. Deze bevindingen bieden inzichten voor leerkrachten en ondersteunend personeel om woordenschat effectiever te implementeren voor NT2-leerlingen in kleuterklassen.Show less
Uit onderzoek is al gebleken dat mensen met een lage sociaaleconomische status (SES) minder informatiezoekend gedrag vertonen ten opzichte van mensen met een hoge SES. Daarnaast gaan mensen,...Show moreUit onderzoek is al gebleken dat mensen met een lage sociaaleconomische status (SES) minder informatiezoekend gedrag vertonen ten opzichte van mensen met een hoge SES. Daarnaast gaan mensen, ongeacht hun SES, meer op zoek naar positieve informatie dan naar negatieve informatie. In hoeverre SES minder informatiezoekend gedrag vertoont voor specifieke informatie is onduidelijk. In dit paper werd onderzocht of de SES variabelen inkomen en opleiding invloed hebben op informatiezoekend gedrag én of dit afhankelijk is van de valentie van de informatie, positief of negatief. Om deze hoofdeffecten en het interactie effect van SES en valentie te onderzoeken hebben de participanten (N = 130) een informatie zoektaak uitgevoerd, waarin de valentie (positief, negatief) van informatie werd gemanipuleerd en een vragenlijsten ingevuld over inkomen en opleiding. De resultaten toonden een hoofdeffect van valentie aan, waarbij participanten een hogere motivatie hadden voor positieve informatie in vergelijking met negatieve informatie. De hoofdeffecten van SES waren niet significant. De interactie tussen valentie en SES inkomen, en valentie en SES opleiding waren ook niet significant. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de valentie van informatie invloed heeft op het informatiezoekend gedrag van mensen, maar dat SES geen invloed heeft op het informatiezoekend gedrag van mensen. Echter is er in dit onderzoek niet naar een breed scala aan SES variabelen gekeken, alleen naar inkomen en opleiding. In dit onderzoek is er alleen gekeken naar informatiezoekend gedrag in een financiële context, terwijl veel van het huidige bewijs in de medische context is gevonden.Show less
Met de vergrijzing van de bevolking groeit ook het belang van een vroege en nauwkeurige diagnose van neurodegeneratieve aandoeningen zoals de ziekte van Alzheimer (AD). Dit onderzoek richt zich...Show moreMet de vergrijzing van de bevolking groeit ook het belang van een vroege en nauwkeurige diagnose van neurodegeneratieve aandoeningen zoals de ziekte van Alzheimer (AD). Dit onderzoek richt zich specifiek op het verkennen van de verschillen tussen twee vormen van AD, namelijk Early-Onset Alzheimer's Disease (EOAD) en Late-Onset Alzheimer's Disease (LOAD), met als doel het verbeteren van classificatiemodellen. We hebben vier classificatiemodellen ontworpen, elk gericht op specifieke hersengebieden die mogelijk atrofie vertonen, met Model 1 en 2 gericht op respectievelijk LOAD en EOAD, Model 3 als een gecombineerd model en Model 4 dat de algehele hersenatrofie omvat. Deze modellen zijn geanalyseerd aan de hand van Area Under the Curve (AUC) en zijn ontwikkeld met behulp van logistische regressie en LASSO om de meest relevante variabelen te selecteren. Onze bevindingen suggereren dat EOAD en LOAD verschillende neuropathologische patronen vertonen, waarbij EOAD mogelijk wordt gekenmerkt door specifiekere neuropathogenese patronen, terwijl LOAD meer uniforme hersenveranderingen vertoont. Model 3, dat specifieke hersengebieden combineerde, presteerde het beste bij het classificeren van beide groepen, terwijl Model 4, dat alle hersengebieden omvatte, een lagere classificatie-accuratesse vertoonde voor EOAD. Deze resultaten benadrukken dat AD patiënten geen homogene groep zijn en benadrukken het belang van gedifferentieerde diagnostische benaderingen om rekening te houden met de heterogeniteit binnen deze aandoening.Show less
Prosocial behavior, defined as any action taken to benefit another, has maintained persistent interest in regarding its intricate relationship with loneliness and apathy. Loneliness, conceptualized...Show moreProsocial behavior, defined as any action taken to benefit another, has maintained persistent interest in regarding its intricate relationship with loneliness and apathy. Loneliness, conceptualized as a subjective feeling of social isolation is often found comorbid with apathy; one’s reduced motivation to put in effort for others’ benefit relative to one’s own benefit. Although all three variables demonstrate a relationship to one another, research remains scarce regarding their shared impact. However, findings show a positive influence of prosocial behaviors on social connections, consequently decreasing experiences of isolation as well as apathy. This investigation aims to uncover the potential mediating effect of prosocial behavior on the bidirectional relationship of loneliness and apathy. To fill the gap in the literature, assessing both models helps highlight intervention approaches aiming to effectively break the cycle – ultimately improving well-being. Higher levels of loneliness are expected to indicate higher levels of apathy, whereas prosocial behaviors may mediate and limit the negative affect. Ultimately, it is also expected higher levels of apathy lead to higher levels of loneliness, with prosocial behavior possibly mitigating this negative affect. 287 participants underwent a behavioral task assessing their prosocial tendencies, as well as questionnaires measuring their level of loneliness and apathy. Both mediation analyses revealed a significant total effect between the variables. This was indicative of a negligible mediating role of prosocial acts. These results underline the specific gaps left for future research, ranging from exploring the nuanced relationships and contextual factors involved affecting the constructs over time.Show less