Eerder onderzoek naar navigatievaardigheden bij heteroseksuele en homoseksuele mannen lijkt een veelvoorkomend stereotype over homoseksuele mannen te ondersteunen, namelijk dat homoseksuele mannen...Show moreEerder onderzoek naar navigatievaardigheden bij heteroseksuele en homoseksuele mannen lijkt een veelvoorkomend stereotype over homoseksuele mannen te ondersteunen, namelijk dat homoseksuele mannen sterke vrouwelijke eigenschappen bezitten. Er is in deze studies echter geen aandacht geweest voor de mogelijke invloed van stereotype threat, het fenomeen waarbij een sociale groep slechter presteert op een taak als gevolg van negatieve stereotypering. Deze studie onderzocht daarom het effect van stereotype threat op de navigatievaardigheden van homoseksuele mannen. De resultaten toonden aan dat de scores van heteroseksuele en homoseksuele mannen op een navigatietaak niet significant van elkaar verschilden en dat stereotype threat geen significant effect had op de scores van homoseksuele mannen. Hiermee zijn onze resultaten in tegenspraak met eerdere literatuur. Hoewel deze studie te maken heeft met enkele limitaties, kan het een waardevolle bijdrage leveren aan het bestrijden van stereotypes over homoseksuele mannen.Show less
The level of reading skills and the reading motivation are decreasing, causing more and more school-aged children to experience difficulties in reading. When reading in children is difficult, it is...Show moreThe level of reading skills and the reading motivation are decreasing, causing more and more school-aged children to experience difficulties in reading. When reading in children is difficult, it is less fun to do. They will read less often so their reading skills will not improve (negative reading spiral) although reading is an important skill to participate in society and labor market. The current study investigated the effectiveness of two different online reading interventions aimed at improving the reading performance and reading motivation of children with reading difficulties in grade 4/5: the online, individually, guided Universal Intervention of Literacy (UIL) based on explicit direct instruction (EDI) and the Reading Along (RA) reading method based on the guided oral reading method. The interventions differed in instructional approaches. The current study examined whether EDI is needed to improve the reading performance of children with reading difficulties. In addition, it was examined whether the change in reading motivation can be explained by the change in reading achievement, from the reading spiral. The children with reading difficulties, divided into three conditions, received the UIL or RA intervention or no additional reading support (BAU, control group). Reading performance of technical reading and reading motivation were measured before and after the intervention period. The analyses showed that the UIL and RA were effective in improving reading achievement among children with reading difficulties in grade 4/5 after a five-week intervention period. The children who followed the UIL or RA grew equally in reading achievement. This suggests that EDI is not needed to improve reading achievement in children with reading difficulties. In addition, the children in the UIL, RA and BAU condition grew equally in reading motivation. The suggests that the UIL and RA interventions were not effective in improving reading motivation. Finally, no correlation was found between the change in reading achievement and the change on reading motivation. Change in reading motivation cannot be predicted by change in reading performance.Show less
Dit onderzoek richt zich op de factoren die bijdragen aan het verhogen van de betrokkenheid van basisschoolleerlingen tijdens de rekeninstructie. Betrokkenheid is essentieel voor effectief...Show moreDit onderzoek richt zich op de factoren die bijdragen aan het verhogen van de betrokkenheid van basisschoolleerlingen tijdens de rekeninstructie. Betrokkenheid is essentieel voor effectief onderwijs en wordt in dit onderzoek multidimensionaal benaderd. Het bestaat uit emotionele, cognitieve en gedragsmatige aspecten die alle kunnen worden versterkt. Door middel van literatuuronderzoek is in kaart gebracht welke factoren leerkrachten kunnen implementeren in de rekenles om deze betrokkenheid te stimuleren, met als doel de rekenprestaties te verbeteren. Hieruit volgden veertien factoren, verdeeld in vijf categorieën: start van de les, sfeer in de klas, vormgeving van de instructie, materiaal en differentiatie. In een praktijkonderzoek op een basisschool in Noord-Holland zijn zes leerkrachten geobserveerd om vast te stellen in welke mate de in de literatuur gevonden factoren reeds worden toegepast in de praktijk. Hiervoor is een observatie-instrument ontwikkeld. Met dit instrument is de inzet van alle veertien factoren systematisch geobserveerd tijdens rekeninstructies. De resultaten wijzen uit dat de leerkrachten op de school bepaalde factoren al inzetten, maar dat er ruimte is voor verbetering in inzet en consistentie. Met name op het gebied van materiaal en differentiatie zijn de laagste scores behaald. De hoogste scores zijn behaald in de categorie sfeer in de klas. Toch blijkt er tussen de vijf categorieën geen significant verschil in inzet te zijn. Dit suggereert dat er geen specifieke aandachtsgebieden systematisch worden onderbenut. De schoolleiding kan deze bevindingen gebruiken om gericht te kijken naar welke specifieke verbeterpunten nodig zijn om het rekenonderwijs te versterken, wat uiteindelijk kan leiden tot verhoogde rekenprestaties bij de leerlingen.Show less
The purpose of this study was to investigate the effects of an interactive digital reading program (ePrent&ABC) on different domains, vocabulary and print knowledge (PK), of the early literacy....Show moreThe purpose of this study was to investigate the effects of an interactive digital reading program (ePrent&ABC) on different domains, vocabulary and print knowledge (PK), of the early literacy. This study also examined whether visual working memory plays a role in the growth of vocabulary and PK. For this study participated 85 children between the ages 50-75 months (M = 63.08, SD = 6.07) old. The sample consisted of 44 girls and 41 boys. During four different conditions a kindergarten teacher read to the class four times a week based on a protocol and using the SMART board. The first week (condition A) the teacher did non-interactive reading. The other weeks of the study teachers used the ePrent&ABC program with every week another consolidation form for learning target words (condition B: semantics, condition C: PK and condition D: phonological awareness), except condition C, which was two weeks. Pretests and posttests were administered on target words, PK, and phonological awareness. Tests were also administered for general vocabulary and executive functions. This study focused in particular on the consolidation form of PK. During this consolidation form, teachers used non-verbal and verbal cues to draw the children’s attention to the text of the book. This study shows that children acquire more vocabulary and PK during ePrent&ABC than during non-interactive reading. In addition, a large effect (r = .67) was found of the growth in PK during the consolidation form PK. The consolidation form PK has a positive effect on multiple domains of the early literacy. This study shows also that visual working memory does not play a role in the growth of vocabulary and PK. EPrent&ABC offers teachers the opportunity to stimulate early literacy in preschoolers based on an evidence-based foundation with an interactive classroom method that considers both technical developments and the interests of preschoolers.Show less
Het placebo-effect is een fysiologische en/of psychologische reactie op een niet-actieve substantie of procedure. Kinderen hebben een sterke reactie op placebobehandelingen. Placebogebruik zou een...Show moreHet placebo-effect is een fysiologische en/of psychologische reactie op een niet-actieve substantie of procedure. Kinderen hebben een sterke reactie op placebobehandelingen. Placebogebruik zou een mogelijk stap kunnen zijn in het verbeteren van de medische kindzorg, maar zonder toestemming van de ouders kan deze stap niet worden gezet. Het is dus belangrijk om inzicht te krijgen in de mening die ouders hebben over placebogebruik in de medische kindzorg. Uit onderzoek is gebleken dat het placebo-effect in verband staat met optimisme en angst. In dit onderzoek is er gekeken of dit verband ook bestaat tussen hoe acceptabel ouders placebogebruik vinden en de mate van optimisme en de angsttendentie van deze ouders. Dit is gedaan door een eenmalige, online vragenlijst af te nemen bij ouders met kinderen tot en met 18 jaar. De participanten (N = 82, M = 42.13) vonden placebogebruik in de medische kindzorg gemiddeld iets boven de neutrale score van acceptabiliteit (M = 6.53, SD = 2.42). Er is een verband gevonden tussen de mate van optimisme en de acceptabiliteit (r = .357, p = .001). Er was geen verband tussen angsttendentie en acceptabiliteit (r = -.184, p = .099). Tijdens het uitvoeren van een regressieanalyse is gevonden dat optimisme en angsttendentie samen een significant percentage van 13% van de acceptabiliteit verklaren (𝑅2=.130, p =.004). Hieruit bleek dat optimisme een significante voorspeller was voor acceptabiliteit (𝛽 = .34, p = .004) en bleek angsttendentie geen voorspeller te zijn (𝛽 = −.58, p = .607). dus de ouders die meer optimistisch zijn, vinden placebogebruik meer acceptabel in de medische kindzorg dan ouders die minder optimistisch zijn. Deze kennis kan ervoor zorgen dat er educatieve programma’s worden ontwikkeld die zich richten op het optimistisch denken van ouders, wat kan leiden tot een bredere acceptatie en effectiever gebruik van placebo in de medische kindzorg.Show less
Scheiden doet lijden: de praktische en emotionele gevolgen van scheidingen kunnen zowel effect hebben op de mentale- als de fysieke gezondheid van de betrokkenen. Het gebruik van alcohol kan...Show moreScheiden doet lijden: de praktische en emotionele gevolgen van scheidingen kunnen zowel effect hebben op de mentale- als de fysieke gezondheid van de betrokkenen. Het gebruik van alcohol kan nadelige effecten hebben op het functioneren van relaties. Alcoholgebruik kan er namelijk toe leiden dat onze remmingen weggenomen worden (aangetaste response inhibitie), maar ook dat onze focus wordt verlegd. Dit kan resulteren in agressief gedrag. Wat betreft het ontstaan van agressie na gebruik van antidepressiva worden er echter niet zulke eenduidige resultaten vermeld in voorgaande onderzoeken. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de dataset “Scheiding in Vlaanderen” (SiV). Met behulp van een gegeneraliseerde schattingsvergelijking (GEE) met een negatieve binomiale link functie, is onderzocht of er sprake is van een relatie tussen het gebruik van alcohol en antidepressiva en de ernst van het conflict tijdens een scheiding. Er is geen associatie gevonden tussen normaal alcoholgebruik en conflict intensiteit. Wel werd een relatie aangetoond tussen het zogenaamde “binge” drinken en de heftigheid van het conflict waarbij mensen die op deze manier alcohol dronken vaker in heftigere conflicten zaten. Een andere factor die de conflict intensiteit tijdens de scheiding beïnvloedde was de alcohol attitude, waarbij wordt meegenomen of alcohol zorgt voor een beter humeur of meer zelfvertrouwen. Er is meer onderzoek nodig om een daadwerkelijke relatie aan te tonen tussen alcoholgebruik en conflict gedurende een scheiding. Bovendien zou men in de toekomst beter onder de loep kunnen nemen op wat voor manier alcohol attitudes invloed hebben op conflict intensiteit.Show less
Er is een casus verkregen over basisschool de Meerpaal die kampt met gedragsmatige in groep 4 t/m 8 waardoor er een minder veilig schoolklimaat heerst. De school wil handvatten gericht op hun...Show moreEr is een casus verkregen over basisschool de Meerpaal die kampt met gedragsmatige in groep 4 t/m 8 waardoor er een minder veilig schoolklimaat heerst. De school wil handvatten gericht op hun school om een veiliger schoolklimaat te creëren. Er wordt onderzocht wat leerkrachten kunnen doen om een veiliger klimaat te creëren voor groep 4 t/m 8. Dit is onderzocht door een vragenlijst op te stellen en door de leerkrachten van de Meerpaal in te laten vullen. Deze vragenlijst is opgesteld aan de hand van componenten uit wetenschappelijke onderzoeken en theorieën behaviorisme (Skinner, 1953), sociale leertheorie (Bandura, 1986) en zelfdeterminatietheorie (Ryan & Deci, 2000). Hieruit zijn de volgende componenten gekomen: positive behavior support, sociaal-emotioneel welzijn, schoolregels, omgaan met gedrag, klassenmanagement en oudercontact. Dit is in de vragenlijst omgezet naar schalen met stellingen die worden beantwoord op een 7-punts Likertschaal en er zijn open vragen gesteld. De data zijn geanalyseerd door gemiddelden en standaarddeviaties te berekenen en de open vragen te categoriseren. De gemiddelden zijn relatief hoog (5), wat betekent dat de vragenlijst overwegend positief is ingevuld. Hierdoor is gekeken naar subschalen binnen een schaal. Hieruit kwam dat de school kan werken aan positief klimaat, veilig klimaat, omgaan met ongewenst, sociaal-emotioneel welzijn en klassenmanagement. Er wordt aangeraden om aan alle componenten te werken, omdat bij alle componenten er ruimte is voor verbetering. De aanbevelingen aan de school zijn om hieraan te werken en dit schoolbreed te doen waarbij alle betrokkenen op school deelnemen aan het maken van beslissingen.Show less
The main purpose of the current study is to improve interventions for boys with conduct disorder, in order to decrease criminal offenses in this group. Another goal was to gain more knowledge on...Show moreThe main purpose of the current study is to improve interventions for boys with conduct disorder, in order to decrease criminal offenses in this group. Another goal was to gain more knowledge on empathy in this group. There is thought to be a connection between welldeveloped empathy in youth and a decrease of criminal offenses. In this study, boys with conduct disorder (N = 25) and autism spectrum disorder (N = 23) are compared in their empathy, using 2-way ANOVA’s. Boys with conduct disorder score higher on cognitive empathy. There are no differences in affective empathy. Differences in empathy do not increase or decrease as boys grow older. Findings provide arguments to base interventions for boys with conduct disorder on empathy development, similar to what is already done for boys with autism spectrum disorders. However, a careful interpretation of the findings is needed due to limitations in current research.Show less