Bachelor thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (BSc)
closed access
Doven en slechthorenden worden door de maatschappij op een bepaalde manier geclassificeerd en dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden die zij hebben in de maatschappij. Deze scriptie gaat in op de...Show moreDoven en slechthorenden worden door de maatschappij op een bepaalde manier geclassificeerd en dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden die zij hebben in de maatschappij. Deze scriptie gaat in op de manier waarop doven en slechthorenden worden gezien. Hierbij zal vanuit verschillende perspectieven worden gekeken wat het inhoudt om doof te zijn. De perspectieven van de horende maatschappij zullen tegenover die van de doven en slechthorenden worden gezet. Het perspectief van de horende maatschappij is op dit moment dominant. Om te analyseren waarom dit het geval is zal worden gekeken hoe de horende maatschappij het zintuig horen waardeert. Vervolgens zal worden gekeken hoe doven en slechthorenden in het dagelijks leven functioneren zonder het zintuig horen. Zij bewijzen dat het zintuig horen niet nodig is om goed te kunnen functioneren in de maatschappij. Op dit moment leven doven en slechthorenden in een wereld die niet altijd toegankelijk is. Er worden wel veranderingen gedaan om de maatschappij toegankelijker te maken, maar zijn dit wel de veranderingen die doven en slechthorenden zelf graag zien? Er is sprake van een spanningsveld tussen doven en slechthorenden en de horende maatschappij en dit spanningsveld zal in deze scriptie worden geanalyseerd.Show less
Onderzoek naar de classificatieaccuratesse van Alzheimer is belangrijk om de ziekte in de toekomst beter te kunnen behandelen. In deze scriptie werden twee structurele MRI-maten geëvalueerd: grijze...Show moreOnderzoek naar de classificatieaccuratesse van Alzheimer is belangrijk om de ziekte in de toekomst beter te kunnen behandelen. In deze scriptie werden twee structurele MRI-maten geëvalueerd: grijze stofdichtheid (48 predictoren) en subcorticale volumes (14 predictoren). Deze scriptie onderzocht wat de toegevoegde waarde van subcorticale volumes bovenop grijze stofdichtheid is. Hierbij werd verwacht dat I) grijze stofdichtheid accurater was voor de classificatie van Alzheimer dan subcorticale volumes, maar dat II) subcorticale volumes nog wel iets zouden toevoegen aan grijze stofdichtheid. Om dit te onderzoeken, is data gebruikt van 249 participanten afkomstig uit twee verschillende studies. 76 participanten hadden de diagnose Alzheimer en de overige 173 participanten waren cognitief gezonde ouderen. Er zijn drie modellen gebruikt: een model van grijze stofdichtheid (48 predictoren), een model van subcorticale volumes (14 predictoren) en een combinatiemodel van grijze stofdichtheid en subcorticale volumes (62 predictoren). Voor alle modellen is een logistische regressieanalyse met geneste kruisvalidatie uitgevoerd. Het model van grijze stofdichtheid had een AUC-waarde van 0.897 en een MGA-waarde van 0.822. Het model van subcorticale volumes had een AUC-waarde van 0.807 en een MGA-waarde van 0.769. Het gecombineerde model had een AUCwaarde van 0.897 en een MGA-waarde van 0.841. De eerste hypothese werd bevestigd, aangezien grijze stofdichtheid belangrijker was voor de classificatieaccuratesse dan subcorticale volumes. De tweede hypothese kon niet worden bevestigd, aangezien subcorticale volumes weinig tot niets lijken toe te voegen aan grijze stofdichtheid voor de classificatieaccuratesse van Alzheimer. Deze kennis kan gebruikt worden om toekomstige classificatiemodellen van Alzheimer te verbeteren.Show less
Het pyrrhonisme is een praktische filosofie die kan leiden tot gemoedsrust. Volgens de oorspronkelijke wijsgeer Pyrrho van Ellis zelf verloopt dit middels uitstel van oordeel omtrent non-evidente...Show moreHet pyrrhonisme is een praktische filosofie die kan leiden tot gemoedsrust. Volgens de oorspronkelijke wijsgeer Pyrrho van Ellis zelf verloopt dit middels uitstel van oordeel omtrent non-evidente zaken. In dit onderzoek is deze eeuwenoude leer onderzocht. De eerste hypothese om deze doctrine te onderzoeken was dat een pyrrhonistische denkwijze positief gecorreleert zou zijn aan gemoedsrust. Daarnaast is de mogelijke invloed van geloof op deze relatie bestudeert. Hiervoor was de verwachting dat de relatie tussen pyrrhonistisch denken en gemoedsrust minder sterk is voor gelovige mensen. Om dit te testen is een testbatterij opgesteld, bestaande uit de Non Evident Questionnaire, Generalized Anxiety Disorder-7 en Perceived Stress Scale. Aan de hand van de responses van 175 deelnemers, bleek de hoofdanalyse niet significant te zijn bij zowel de GAD-7 als de PSS. Uit de moderatie analyse bleek tevens een insignificant effect. Beide hypotheses kunnen dus worden verworpen. Mogelijke verklaringen hiervoor kunnen zijn dat de verkregen data relatief weinig gelovige mensen bevatte en relatief veel transgender mensen, waardoor conclusies voorzichtiger getrokken dienen te worden. Daarnaast waren de stellingen in de NE-Q voornamelijk gericht op hedendaagse onderwerpen, en is wellicht niet geschikt voor het meten van een dergelijk tijdloos construct.Show less
Onverwachtse voorvallen kunnen in het dagelijks leven hinder veroorzaken, tenzij er goed op wordt aangepast. Een verminderd aanpassingsvermogen zou dus risico’s met zich mee kunnen brengen. In de...Show moreOnverwachtse voorvallen kunnen in het dagelijks leven hinder veroorzaken, tenzij er goed op wordt aangepast. Een verminderd aanpassingsvermogen zou dus risico’s met zich mee kunnen brengen. In de literatuur zijn vooral onderzoeken te vinden die de invloed van stress op cognitief, maar niet op motorisch aanpassingsvermogen belichten. Om dit gat in de literatuur te vullen, is het van belang om onderzoek te doen naar de invloed van stressniveau op motorisch aanpassingsvermogen. In dit onderzoek deden 80 participanten een VR game en vulden de PSS-10 in om stress te meten. In de VR game moesten participanten objecten vangen en deze in een gat voor zich gooien door controllers te gebruiken. In bepaalde levels was er echter een temporele en/of spatiele asynchronie tussen de avatar en de participant. Het motorisch aanpassingsvermogen werd gemeten door te kijken hoe goed de participanten hierop corrigeerden. De hypothese luidt als volgt: ‘De aanwezigheid van stress is gerelateerd aan een verminderd motorisch aanpassingsvermogen.’ Door middel van een simpele lineaire regressie is aangetoond dat de hypothese verworpen moet worden: stressniveau is geen significante voorspeller van motorisch aanpassingsvermogen (p = .127). Dit onderzoek laat zien dat de VR game mogelijk ingezet kan worden in situaties waarin stress een rol speelt, bijvoorbeeld om af te leiden van stress. Verder toont dit onderzoek dat stress niet altijd een negatieve connotatie zou moeten hebben.Show less
In de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord...Show moreIn de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord en (2) reactietijd. Met kennis over mechanismen van IU kunnen we symptomen begrijpen en dagelijkse negatieve gevolgen verminderen. Gedurende het experiment kregen 54 gezonde participanten (37 vrouwen, 17 mannen) tussen de 18-40 jaar neutrale en negatieve afbeeldingen met bijhorende beschrijvingen te zien op twee verschillende dagen met 24 uur ertussen. Specifiek is gekeken naar dag twee, waarbij de participanten bij 75 neutrale en 75 negatieve afbeeldingen moesten aangeven of ze de afbeeldingen hadden gezien op de dag ervoor (oud) of niet (nieuw). Ze gaven aan hoe zeker ze waren over hun antwoord (betrouwbaarheidsbeoordeling; VAS 1-100; oud-nieuw). De reactietijd (ms) van deze respons werd voor beide condities gemeten. Daarna vulden participanten de Intolerance for Uncertainty Scale (IUS) in, bestaande uit 27 stellingen waarbij ze aangaven in welke mate de stelling hen typeert. De data zijn geanalyseerd middels niet-parametrische Friedmantoetsen, RMANCOVA en twee regressieanalyses met verschilscores. Daaruit kwamen de volgende bevindingen. Participanten met meer IU vertoonden minder spreiding in zekerheid van hun antwoord en waren gemiddeld langzamer in beide condities. Los van IU, vertoonden participanten meer spreiding in antwoordzekerheid en waren ze gemiddeld langzamer bij de negatieve dan bij de neutrale afbeeldingen. We concluderen dat IU effect heeft op de antwoordzekerheid en op de reactietijd. Of de getoonde afbeeldingen neutraal of negatief zijn blijkt hierbij niet van invloed.Show less
De basisschool is een plek waar leerlingen zich kunnen ontwikkelen en daarom zou de tijd op school zo effectief mogelijk ingezet moeten worden. Tijdens een lesovergang gaat er vaak effectieve...Show moreDe basisschool is een plek waar leerlingen zich kunnen ontwikkelen en daarom zou de tijd op school zo effectief mogelijk ingezet moeten worden. Tijdens een lesovergang gaat er vaak effectieve onderwijstijd verloren. Dit onderzoek had als doel te onderzoeken in hoeverre effectieve leerkrachtgedragingen voor een lesovergang worden toegepast in de praktijk. Ook zijn er verschillende soorten lesovergangen onderzocht op aanwezigheid van effectieve leerkrachtgedragingen. Om dit te onderzoeken heeft allereerst een literatuurstudie plaatsgevonden om effectieve leerkrachtgedragingen te identificeren. Deze leerkrachtgedragingen zijn verdeeld in twee categorieën namelijk ‘organisatie’ en ‘gedrag’. Vervolgens is er een observatielijst opgesteld. Aan de hand van deze observatielijst hebben er observaties plaatsgevonden op twee verschillende scholen. Er hebben 18 leerkrachten meegedaan aan dit onderzoek. Uit de resultaten blijkt, dat waar leerkrachten al effectieve strategieën gebruiken op het gebied van de organisatie van lesovergangen, ze meer variatie laten zien op het gebied van hun eigen handelen tijdens de lesovergangen. Leerkrachten hebben vaak een overzichtelijke plek in de klas en hebben vaak actieve supervisie. Leerkrachten reageren vaker op ongewenst gedrag dan op gewenst gedrag en leerkrachten zouden vaker gedragsverwachtingen moeten meegeven zodat leerlingen ook gewenst gedrag gaan vertonen. In de discussie wordt ingegaan op de rol van leerkrachtgedrag bij verschillende type lesovergangen.Show less
In 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van...Show moreIn 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van leerlingen is de self-efficacy van de leerkracht. De mate van self-efficacy van een leerkracht hangt samen met het sociaal welbevinden van leerkrachten. In dit onderzoek werd het verband tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy van leerkrachten in burgerschapsonderwijs bestudeerd. Dit werd gedaan door middel van vragenlijstonderzoek onder 59 leerkrachten. Leerkrachten rapporteerden in hoeverre zij zich in staat voelden verschillende burgerschapsonderwerpen te onderwijzen en in hoeverre zij sociaal welbevinden in werkrelaties ervaarden. Uit de analyses van het verband kwamen geen significante resultaten. Daarom kon niet geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy die leerkrachten ervaren bij burgerschapsonderwijs. Voor de praktijk betekent deze conclusie dat wellicht andere factoren, zoals kennis of motivatie, bekeken moeten worden om de self-efficacy van leerkrachten op het gebied van burgerschapsonderwijs en de burgerschapscompetenties van leerlingen te stimuleren. Meer onderzoek naar factoren die de kwaliteit van burgerschapsonderwijs kunnen bevorderen is nodig.Show less
In dit onderzoek is voor PI de Brug, een cluster vier school uit Leiden, gekeken naar met welke elementen van effectief begrijpend lezen er rekening gehouden moet worden bij het kiezen van een...Show moreIn dit onderzoek is voor PI de Brug, een cluster vier school uit Leiden, gekeken naar met welke elementen van effectief begrijpend lezen er rekening gehouden moet worden bij het kiezen van een nieuwe methode voor hun doelgroep. Als eerst zijn er uit drie reviews van wetenschappelijk onderzoek naar begrijpend leesonderwijs zes elementen gehaald die van belang zijn bij het vormgeven van effectief begrijpend lezen binnen het basisonderwijs. Deze elementen zijn: woordenschat en achtergrondkennis, leesstrategieën, leesmotivatie, technisch lezen, rijke taalomgeving en interactie. Het doel van het onderzoek was om na te gaan hoe deze elementen vormgegeven konden voor PI de Brug. Na het opstellen van de elementen is er onder de werknemers van de school een vragenlijst uitgezet over hoe het begrijpend leesonderwijs binnen de school ervaren wordt. Op basis van de resultaten uit de vragenlijst en wat er bekend is in de literatuur zijn er specifieke adviezen opgezet voor de school. Uit de resultaten bleken woordenschat en achtergrondkennis, leesmotivatie en een rijke taalomgeving als meest belangrijk te worden gezien binnen de school. Technisch lezen en interactie kwamen als laagste uit de resultaten. Deze resultaten en de literatuur hebben geleid tot aanbevelingen voor het begrijpend leesonderwijs op PI de Brug. Aanbevelingen waren bijvoorbeeld om een methode met veel aandacht voor interactie te vermijden, en leesmotivatie en een rijke taalomgeving te stimuleren door veel verschillende tekstsoorten en -structuren aan te bieden.Show less
In dit onderzoek werd er gekeken naar de relatie tussen academische eisen, academische hulpbronnen en spanningsklachten die Nederlandstalige universitaire studenten ervaren. Er werd onderzocht of...Show moreIn dit onderzoek werd er gekeken naar de relatie tussen academische eisen, academische hulpbronnen en spanningsklachten die Nederlandstalige universitaire studenten ervaren. Er werd onderzocht of academische hulpbronnen als buffer kunnen dienen binnen de relatie tussen academische eisen en spanningsklachten. Het onderzoek is gebaseerd op het Study demands-resources model, wat het Jobs demands-resources model toepast in academische context. Bij dit onderzoek werd er gekeken naar verschillende academische eisen: rolconflict, het tempo en de hoeveelheid werk en de mentale belasting. Voor academische hulpbronnen werd er gekeken naar autonomie, rolduidelijkheid en de relatie met de begeleiding. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een online vragenlijst onder universiteit studenten. Het was een cross-sectioneel onderzoek met 171 respondenten. Uit de resultaten is gebleken dat tempo en hoeveelheid werk zorgt voor meer spanningsklachten. Autonomie daarentegen vermindert spanningsklachten. Rolduidelijkheid heeft een buffer-effect op de relatie tussen tempo en hoeveelheid werk en spanningsklachten onder universitaire studenten. Verder is er gevonden dat een hoge score op relatie met de begeleiding een buffer-effect kan hebben op de relatie tussen mentale belasting en spanningsklachten. De uitkomsten van dit onderzoek bieden de mogelijkheid om in te spelen op academische eisen en academische hulpbronnen om vervolgens de spanningsklachten onder studenten te verminderen. Verder kan dit onderzoek een basis zijn voor uitgebreider onderzoek naar spanningsklachten onder studenten en de oorzaken van de spanningsklachten.Show less
Depressie is een veel voorkomende stoornis, vooral bij vrouwen. Er zijn verschillende cognitieve en neurale risicofactoren die bijdragen aan depressiegevoeligheid. Brooding ruminatie is een...Show moreDepressie is een veel voorkomende stoornis, vooral bij vrouwen. Er zijn verschillende cognitieve en neurale risicofactoren die bijdragen aan depressiegevoeligheid. Brooding ruminatie is een belangrijke cognitieve risicofactor. Een belangrijke neurale risicofactor is abnormale connectiviteit in of tussen een van de netwerken van het triple netwerk model. Het doel van dit bachelorproject is om te onderzoeken wat er in het salience netwerk gebeurt bij vrouwen tijdens acute ruminatie. Hiermee proberen we inzicht te krijgen in eventuele neurale aanwijzingen voor depressiegevoeligheid. Hiervoor zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld; wat is het effect van acute ruminatie op het salience netwerk bij vrouwen? Wordt de grootte van het effect van ruminatie gemodereerd door de gevoeligheid voor depressie? Hebben deelnemers met een hoge score op brooding ruminatie ook een hoge score op de LEIDS? Voor dit onderzoek hebben vrouwelijke participanten verschillende vragenlijsten ingevuld en zijn er MRI-scans van de hersenen gemaakt; één tijdens ruminatie en één tijdens resting-state. Vervolgens is er een region of interest analyse op de scans, een moderatie analyse op het effect en een correlatie analyse op de resultaten van de vragenlijsten uitgevoerd. Hieruit blijkt dat tijdens acute ruminatie verschillende hersengebieden meer connectiviteit met het salience netwerk vertonen. Er zijn geen significante resultaten gevonden voor de moderatie en correlatie analyse. Concluderend, acute ruminatie leidt tot een verhoogde functionele connectiviteit met het salience netwerk, dit leidt niet tot meer depressieve gevoeligheid; hoge connectiviteit met het salience netwerk zou dus geen biologische marker zijn voor depressiegevoeligheid. Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden een inclusievere groep te onderzoeken.Show less
Vaders met een licht verstandelijke beperking (LVB) worden in onderzoek naar vaders vaak over het hoofd gezien, terwijl de rol van vaders in de opvoeding in de afgelopen decennia veranderd is....Show moreVaders met een licht verstandelijke beperking (LVB) worden in onderzoek naar vaders vaak over het hoofd gezien, terwijl de rol van vaders in de opvoeding in de afgelopen decennia veranderd is. Vaders zijn meer betrokken bij de opvoeding en in het leven van hun kind(eren) (Mesman & Vermeer, 2017). Wanneer vaders een LVB hebben, is het van belang dat professionals passende ondersteuning bieden (Van Nieuwenhuijzen et al., 2022b). Dit onderzoek geeft een overzicht van de ervaringen en knelpunten die professionals ervaren in het werken met vaders met een LVB. De volgende vragen staan in dit onderzoek centraal: ‘Wat is er in de literatuur bekend over de ervaringen van professionals in het werken met vaders met een licht verstandelijke beperking?’ en 'Wat zijn de ervaringen en knelpunten van professionals die werken met vaders met een licht verstandelijke beperking?'. Het onderzoek omvat een literatuuronderzoek en zeven semigestructureerde diepte-interviews met professionals die werken met vaders met een LVB. De bevindingen van de interviews zijn gecodeerd aan de hand van thema’s die in de transcripten naar voren komen. Uit de literatuur komen een aantal risicofactoren naar voren die aanwezig zijn bij vaders met een LVB. Voorbeelden hiervan zijn een slechte mentale en fysieke gezondheid en een lage sociaaleconomische status (SES) (Emerson, 2015). Ook worden kenmerken van vaders met een LVB benoemd die bijdragen aan de ervaringen en knelpunten van professionals die werken met deze vaders. In de literatuur wordt benoemd dat vaders met een LVB minder vaardig zijn in cognitief en adaptief functioneren en een laag IQ hebben (Pratt & Greydanus, 2007). Negatieve ervaringen die professionals hebben in het werken met vaders met een LVB, zijn gerelateerd aan de samenwerking tussen professional en vader met een LVB, maar ook tussen professionals onderling. Daarnaast worden het hebben van een lage mate van begrip en minder goede communicatievaardigheden van vaders met een LVB als lastig ervaren door de professional (Joha, 2004). Negatieve ervaringen die benoemd worden door vaders met een LVB zijn dat ze zich weggeduwd en buitengesloten voelen. Vertrouwen, positieve aanmoedigingen en goed georganiseerde hulpverlening kunnen deze negatieve ervaringen verminderen (Theodore et al., 2018). In het empirisch onderzoek hebben professionals een aantal ervaringen en knelpunten benoemd. Positieve ervaringen die professionals hebben in de samenwerking met vaders met een LVB, zijn de eerlijkheid en openheid van vaders met een LVB. Ook de emotionele expressie van deze vaders en de liefde en betrokkenheid die vaders met een LVB tonen naar hun kinderen vormen positieve ervaringen van professionals. Negatieve ervaringen die werden benoemd, zijn moeilijkheden in de communicatie, beperkt reflectievermogen, slechte emotieregulatie, lage intelligentiequotiënt en problemen in de samenwerking binnen het gezin. Ook benoemen professionals risico- en beschermende factoren van vaders met een LVB. SES, mentale gezondheid en omgeving kunnen bevorderend of belemmerend werken voor vaders met een LVB zelf en de samenwerking tussen de professional en de vader met een LVB. Daarnaast geven zij aan dat het bevorderen van betrokkenheid van vaders in het gezinsondersteuningsproces een manier is om het competentiegevoel van vaders met een LVB te versterken, waardoor de samenwerking tussen professional en vader met een LVB verbetert. Op basis van het onderzoek is geadviseerd om te kijken naar de rol van de vader binnen een gezin om knelpunten in de samenwerking tussen vaders met een LVB en professionals te voorkomen. Ook wordt geadviseerd om meer educatie te verzorgen voor professionals op het gebied van vaders met een LVB. Daarnaast is het van belang om knelpunten op organisatorisch vlak te voorkomen. Tenslotte is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat het van belang is dat de juiste hulp geboden wordt aan vaders met een LVB.Show less