Slaap speelt een directe rol in het consolideren van informatie in het geheugen. Naast slaap spelen er mogelijk andere indirecte factoren een rol in dit verband. In dit scriptieonderzoek is...Show moreSlaap speelt een directe rol in het consolideren van informatie in het geheugen. Naast slaap spelen er mogelijk andere indirecte factoren een rol in dit verband. In dit scriptieonderzoek is onderzocht of er een relatie is tussen slaap en het werk –en declaratieve geheugen bij kinderen van 8 tot en met 12 jaar. Omdat slaap invloed zou kunnen hebben op aandacht en aandacht op geheugen, zou het kunnen zijn dat de relatie slaap en geheugen wellicht verklaard wordt door de invloed van slaap op aandacht. Dit zal onderzocht worden in dit onderzoek door middel van een mediatieanalyse. De ouders van de deelnemers hebben zowel een slaaplogboek bijgehouden voor zeven achtereenvolgende dagen en de kinderen hebben twee neuro-psychologische testen gemaakt die respectievelijk het werkgeheugen en de volgehouden aandacht meten. Uit het onderzoek bleek dat slaapduur significant negatief samenhangt met het werkgeheugen, r(126) = -.217, p <.05: een langere slaapduur was gerelateerd aan slechtere prestaties op de werkgeheugentaak. Slaap heeft geen significante samenhang met het declaratieve geheugen. Uit de mediatie analyse bleek dat er in de relatie slaap met het werkgeheugen sprake is van volledige mediatie. De relatie slaap en werkgeheugen wordt geheel bepaald door het aandachtsfunctioneren, Z= -2.12, p < 0.05. Het effect voor aandacht in de relatie tussen slaap en werkgeheugen kan worden geïnterpreteerd als: hoe langer de slaapduur, des te slechter de aandachtsfunctie en daardoor zijn de werkgeheugenprestaties verminderd. In de relatie slaap en declaratief geheugen bleek geen sprake te zijn van een mediatie effect.Show less
Approximately ten to thirty percent of the children don’t get enough sleep. This can cause problems with learning and cognition. Evening-types often experience more sleep problems than morning...Show moreApproximately ten to thirty percent of the children don’t get enough sleep. This can cause problems with learning and cognition. Evening-types often experience more sleep problems than morning-types. This study investigates the relationship between chronotype and cognitive performances (sustained attention, inhibition and working memory) and whether this relationship is mediated by sleep duration. The sample consisted 452 children (208 males and 244 females; mean age 10.49 years). Parents filled in the Children’s Chronotype Questionnaire to measure chronotype. They also filled in a sleeping diary for a week to measure sleep duration. The children made multiple computer tasks: the Psychomotor Vigilance Task (PVT) to measure sustained attention, the PVT Go/No-Go to measure inhibition and a Digit Span task to measure working memory. Eveningness was associated with less sleep (β = -.10). Second, sustained attention and inhibition were not associated with chronotype. Evening-types performed better on the working memory task (β = .10). Third, children with less sleep performed better on the sustained attention (β = .16) and working memory task (β = -.25), but worse on the inhibition task (β = .12). This results show that sleep duration did not mediated the relation between chronotype and sustained attention and inhibition. But the relationship between chronotype and working memory is partially mediated by sleep duration. Evening-types remember a longer string of numbers than morning-types, this can be partially explained because the evening-types sleep shorter. It is important to investigate why these children perform better, despite the shorter sleep duration. Maybe sleep quality has a bigger influence on the cognitive performances than sleep duration. Last, it is important for parents to realize that sleep is important for the development of their children, because prevention is better than intervention.Show less
Uit onderzoek bij volwassenen en kinderen bleek dat er negatieve cognitieve en affectieve gevolgen aan slaaptekort gekoppeld kunnen worden. Er was weinig onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen...Show moreUit onderzoek bij volwassenen en kinderen bleek dat er negatieve cognitieve en affectieve gevolgen aan slaaptekort gekoppeld kunnen worden. Er was weinig onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen slaap en agressie bij kinderen en het was onbekend of deze mogelijke relatie beïnvloed wordt door het neuropsychologisch functioneren. Het doel van dit scriptieonderzoek was het onderzoeken van de relatie tussen slaapkwaliteit (interval tussen bedtijd en inslaaptijd) en -kwantiteit en agressie bij kinderen tussen de negen en elf jaar. De relatie werd apart onderzocht voor jongens en meisjes en de verschillende leeftijdsgroepen. Tevens werd de invloed van het neuropsychologisch functioneren op de relatie tussen slaap en agressie onderzocht. De onderzoeksgroep bestond uit 96 kinderen (43 jongens en 53 meisjes). De gebruikte meetinstrumenten waren een slaaplogboek, twee agressieschalen (subschalen van de temperamentslijst EATQ-R en gedragsvragenlijst SDQ) en twee neuropsychologische taken die aandacht en werkgeheugen meten (PVT en Cijferreeksen). Er was een verband tussen slaapkwaliteit en agressie voor negen- en elfjarigen. Tevens was er een verband gevonden tussen slaapkwantiteit en het neuropsychologisch functioneren; hoe korter kinderen slapen, hoe beter ze presteren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat kinderen met een kortere slaapduur langer wakker zijn en dus langer kunnen profiteren van cognitieve stimulatie. Concluderend werd er een relatie gevonden tussen slaapkwaliteit en agressie en slaapkwantiteit en het neuropsychologisch functioneren voor bepaalde subgroepen. Aangezien de invloed van het neuropsychologisch functioneren op de relatie tussen slaap en agressie niet onderzocht kon worden, werd dit aanbevolen voor verder onderzoek.Show less
Achtergrond: De neurogenetische aandoening, Angelman Syndroom, wordt gekenmerkt door vele beperkingen, zoals een vertraagde ontwikkeling en motoriek, typische gedragingen, slaapproblemen, epilepsie...Show moreAchtergrond: De neurogenetische aandoening, Angelman Syndroom, wordt gekenmerkt door vele beperkingen, zoals een vertraagde ontwikkeling en motoriek, typische gedragingen, slaapproblemen, epilepsie en een achterblijvende spraak. Dit onderzoek heeft als doel de relatie van kindfactoren (gedragsproblemen, prikkelverwerking, slaapproblemen, fijne/grove motoriek, cognitieve ontwikkeling, autisme, epilepsie, visusproblemen) met ouderlijke stress en kwaliteit van leven van ouders in beeld te brengen. Methoden: 27 patiënten met het Angelman Syndroom werden gezien door het Expertisecentrum ENCORE in het Erasmus MC te Rotterdam. Hier werden de BSID-III en ADOS afgenomen. Ouders werden bovendien verzocht vragenlijsten in te vullen (NOSIK, IQTOL-SF47, LGP, SSP, SDSC, vragenlijst neuropsychologisch onderzoek). Tijdens het spreekuur op de polikliniek met de kinderneuroloog/kinderarts werden aanvullende (medische) gegevens genoteerd. Conclusie: Er blijkt geen duidelijke relatie te zijn tussen kindfactoren, zoals slaapproblemen, gedragsproblemen en prikkelverwerking met ouderlijke stress. IQ blijkt hierop een uitzondering te zijn, waarbij een lager IQ een belangrijke bijdrage levert aan het ervaren van ouderlijke stress. Op het niveau van subschalen van de testen blijken extreme slaperigheidproblemen en problemen met bewegingsgevoeligheid een gemiddelde relatie te hebben met het ervaren van ouderlijke stress. Er blijkt enige relatie te zijn tussen gedragsproblemen, prikkelverwerking, slaapproblemen, cognitieve ontwikkeling, grove motoriek en IQ met kwaliteit van leven. Op subschaalniveau blijkt er geen relatie te zijn tussen kindfactoren met kwaliteit van leven.Show less
In dit onderzoek is nagegaan in hoeverre adolescenten in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar met angstig en stemmingsverstoord gedrag de ontwikkelingstaken “identiteit ontwikkelen”, “nieuwe...Show moreIn dit onderzoek is nagegaan in hoeverre adolescenten in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar met angstig en stemmingsverstoord gedrag de ontwikkelingstaken “identiteit ontwikkelen”, “nieuwe contacten aangaan met leeftijdsgenoten”, “autonomie verwerven” en “omgang met gezag” hebben volbracht. Het doel was om hier meer inzicht in te krijgen, waardoor bege¬leiding mogelijk gerichter ingezet kan worden. Dit leidde tot de hoofdvraag: In welke mate bestaan er verschillen in het beheersen van de ontwikkelingstaken van adolescenten tussen jeugdigen met angstig en stemmingsverstoord gedrag en jeugdigen zonder deze sociaal emotionele problemen? In totaal hebben 474 respondenten vragenlijsten over 266 jongens (M = 14.06; SD = 1.48) en 208 meisjes (M = 14.39; SD = 1.57) ingevuld. De Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) heeft het angstig en stemmingsverstoord gedrag in beeld gebracht en de experimentele vragenlijst Adaptieve Vaardigheden Jeugdigen (AVJ) de vier ontwikkelingstaken. Naar voren gekomen is dat angstig en stemmingsverstoord gedrag bij adolescenten gepaard gaat met het minder goed beheersen van alle vier de onderzochte ontwikkelingstaken. Bij de comorbide vorm van angstig teruggetrokken en depressief gedrag was dit het sterkst het geval. Opvallend is dat de negatieve effecten bij de ontwikkelingstaken identiteitsvorming en nieuwe contacten met leeftijdsgenoten niet gevonden zijn bij meisjes met angstig depressief gedrag. Mogelijk is dit zo omdat zij, in tegenstelling tot de jongens, vriendschappen onderhouden door middel van conversatie en dat deze vriendschappen ervoor zorgen dat door middel van exploratie de identiteitsvorming niet benadeeld wordt. Vervolgonderzoek is nodig om dit gericht uit te zoeken en om causale verbanden weer te geven.Show less
Autismespectrumstoornissen (ASS) worden gekenmerkt door een triade van ernstige problemen in de sociale interactie, communicatie en verbeelding. Momenteel zijn er drie breed accepteerde theorieën...Show moreAutismespectrumstoornissen (ASS) worden gekenmerkt door een triade van ernstige problemen in de sociale interactie, communicatie en verbeelding. Momenteel zijn er drie breed accepteerde theorieën die het beeld behorende bij een ASS verklaren. De Theorie of Mind-hypothese (ToM), de Centrale Coherentietheorie (CC) en de Executieve Disfunctietheorie (EdisF). De drie theorieën sluiten elkaar niet uit en worden vaak naast elkaar gebruikt om het totale beeld van een ASS te verklaren. Met name EdisF is momenteel interessant om te onderzoeken, omdat uit onderzoek is gebleken dat training effectief kan zijn. Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen verschillende executieve functies (EF) en ASS-kenmerken bij 746 kinderen in de leeftijd van 2 t/m 5 jaar. Tevens is onderzocht of er een interactie-effect is voor leeftijd en ASS-kenmerken. Problemen met executieve functies zijn gemeten met de Behavior Rating Inventory of Executive Function – Preschool Version (BRIEF-P). Er is gekeken naar de executieve functies inhibitie, cognitieve flexibiliteit (shift), emotieregulatie, werkgeheugen, planning en een composiet score voor het gehele EF-domein (GEC). De kinderen behoren op basis van hun score op de DSM-georiënteerde schaal Pervasieve Ontwikkelingsproblemen van de Child Behavior Checklist 1,5-5 (CBCL 1-1,5) tot de groep kinderen met weinig ASS-kenmerken (n=691), kinderen vallend in het grensgebied (n= 28) of kinderen met veel ASS-kenmerken (n= 27). De resultaten laten zien dat er een significant verschil is tussen de drie groepen wat betreft problemen met EF; de groep kinderen met veel ASS-kenmerken vertoont de meeste problemen met EF. Het onderzoek toont een significant verschil voor alle gemeten EF-schalen van de BRIEF-P. Verdere analyses van de effectgrootte laat zien dat met name cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie gerelateerd zijn aan het hebben van ASS-kenmerken. Er is geen interactie-effect gevonden voor leeftijd en EF-problemen. De conclusie van dit onderzoek is dat kinderen met een ASS problemen hebben met EF, met name cognitieve flexibiliteit. Deze informatie kan gebruikt worden in de behandeling van kinderen met een ASS, door middel van de training van EF.Show less
Het doel van de huidige studie is om meer inzicht te krijgen in het verband tussen gedragsproblemen en executief functioneren bij kinderen van twee tot en met vijf jaar. Hierbij wordt onderscheid...Show moreHet doel van de huidige studie is om meer inzicht te krijgen in het verband tussen gedragsproblemen en executief functioneren bij kinderen van twee tot en met vijf jaar. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en drie componenten van het executief functioneren (werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit). Tevens wordt onderzocht of binnen de voorschoolse fase er een effect van leeftijd op het executief functioneren is. Methoden: De steekproef bestaat uit 721 ouders die door middel van het invullen van een vragenlijst over gedragsproblemen (Child Behavior CheckList) en een vragenlijst over problemen met executief functioneren (Behavior Rating Inventory of Executive Function-Preschool version) het gedrag van het kind beoordeelden. De steekproef bestaat uit 721 kinderen waarvan 107 tweejarigen (14,8%), 162 driejarigen (22,5%), 241 vierjarigen (33,4%) en 211 vijfjarigen (29,3%). Resultaten: Er zijn significante verbanden gevonden tussen executief functioneren en zowel externaliserende gedragsproblemen als internaliserende gedragsproblemen. Problemen met inhibitie is de beste voorspeller voor externaliserende gedragsproblemen (R2 = .573, p < .001) en problemen met cognitieve flexibiliteit is de beste voorspeller voor internaliserende gedragsproblemen (R2 = .404, p < .001). Er is geen significant verband gevonden tussen leeftijd en executief functioneren. Conclusie: Internaliserende en externaliserende gedragsproblemen zijn geassocieerd met verschillende functies binnen het domein van executief functioneren. De resultaten van het huidige onderzoek bevestigen in grote lijnen de resultaten die in eerdere onderzoeken bij oudere kinderen en bij volwassenen zijn gevonden.Show less
With a prevalence of 25% - 40%, sleep disturbances are a common problem among youths. Research in adolescents and adults shows correlation between sleep problems and chronotype(individual...Show moreWith a prevalence of 25% - 40%, sleep disturbances are a common problem among youths. Research in adolescents and adults shows correlation between sleep problems and chronotype(individual differences in circadian phase preference, e.g. eveningness), with more eveningness relating to higher reports of sleep problems. However, less is known about this relationship in children. This study investigates the association between children’s chronotype(morning, intermediate, evening type) and sleep duration as well as sleep disturbances as reported by parents. Data has been collected in 9 to 12 year old children (n = 98) using the Children’s Chronotype Questionnaire (CCTQ), the Sleep Disturbance Scale for Children (SDSC) and a 7-nights sleep diary. The analyses show that evening types (n = 15, M = 47.47) have significant more sleep problems than intermediate (n= 27, M = 39.11), p = .003 or morning types (n = 27, M = 35.70), p < .01. To be more specific, evening types have more problems with initiating and maintaining sleep (p < .01) and more excessive daytime somnolence (p < .01). No significant difference has been found between chronotypes in sleep duration. The main conclusion is that evening types among children have a higher risk of sleep problems, although sleep duration is similar to that in other chronotypes. This knowledge confirms the important role of chronotype and implicates that more focus on the characteristics of chronotypes is necessary in the clinical field.Show less