Intolerantie voor onzekerheid (IU), de neiging om onzekere situaties als negatief te interpreteren en te vermijden, komt vaak terug in verschillende diagnoses. Naast dat het een belangrijke rol...Show moreIntolerantie voor onzekerheid (IU), de neiging om onzekere situaties als negatief te interpreteren en te vermijden, komt vaak terug in verschillende diagnoses. Naast dat het een belangrijke rol speelt in angst, hangt het ook samen met een slechter sociaal functioneren. In dit onderzoek werd daarom gekeken naar de rol van IU in individueel en prosociaal leergedrag. Verwacht werd dat men beter zou leren voor zichzelf dan voor anderen. Ervan uitgaande dat IU zorgt voor het verstoord leren van negatieve feedback, werd ook verwacht dat hoogscorenden op IU slechter zouden leren voor zichzelf en anderen dan laagscorenden op IU. Deelnemers aan het onderzoek (leeftijd 16-60, n = 136) deden een online probabilistische taak waarin ze leerden voor zichzelf, een vriend of onbekende ander. Individuele verschillen in IU werden gemeten met een online vragenlijst. Een repeated measures ANOVA toonde aan dat, zoals verwacht, deelnemers beter leerden voor zichzelf dan voor anderen (vriend of onbekende ander), maar ze leerden ook beter voor een vriend dan voor een onbekende ander. IU was daarbij niet significant gecorreleerd met de prestaties op de verschillende gedragsmaten. Leerprestaties op deze taak worden blijkbaar niet verstoord door IU, mogelijk omdat men leerde van positieve in plaats van negatieve feedback. Deze bevindingen suggereren dat klinische behandelingen van mensen met IU vooral effectief zullen werken wanneer niet straf, maar beloning daar een belangrijke plek inneemt.Show less
Both an enhanced error sensitivity, measured in the electroencephalogram as the error-related negativity (ERN) and inflated responsibility attitudes, have been found to play a role in...Show moreBoth an enhanced error sensitivity, measured in the electroencephalogram as the error-related negativity (ERN) and inflated responsibility attitudes, have been found to play a role in psychopathology. This was found especially in the obsessive-compulsive disorder, with both patients and healthy volunteers scoring high on symptoms showing elevated ERN amplitudes. The aim of the study was to investigate the relation of the ERN amplitude and responsibility attitudes as measured by the Responsibility Attitude Scale (RAS) in healthy participants. As both concepts may play a central role in the social life of individuals, we used a speeded choice reaction-time task that was performed both in a medium responsibility and high responsibility context where mistakes harmed the financial bonus of the participants and of an observer respectively. Healthy volunteers (N = 65) performed a social variant of the Flanker task while EEG recording were obtained. The results showed that there was no statistically significant difference between the ERN amplitudes measured in the different conditions, that participants felt more responsible when performing the Flanker task under the high responsibility condition, and that there was a negative correlation between the ERN and RAS subscale pertaining to responsibility to oneself. We concluded that while the participants perceived one condition to require more responsibility, this either did not affect their performance or distress, or there was a ceiling effect. The negative ERN – RAS in the “self” subscale correlation was unexpected as it contradicts the previous literature on the subject. A possible explanation might be associated with the outcome expectation that participants with high responsibility attitudes had.Show less
Depressie is een veel voorkomende psychische aandoening en heeft gevolgen voor vele gebieden zoals het sociaal functioneren. Een belangrijke voorwaarde om adequaat sociaal te functioneren is het...Show moreDepressie is een veel voorkomende psychische aandoening en heeft gevolgen voor vele gebieden zoals het sociaal functioneren. Een belangrijke voorwaarde om adequaat sociaal te functioneren is het vertonen van prosociale gedragingen. Prosociaal gedrag ontstaat vrijwillig in het voordeel van andere mensen of de samenleving zonder voordelen voor jezelf. In het huidige onderzoek werd de hypothese ‘individuen leren beter voor zichzelf dan voor anderen’ getoetst. De tweede hypothese luidde ‘mensen die hoog scoren op depressieve symptomen presteren relatief beter voor zichzelf dan voor bekenden en onbekenden in vergelijking met mensen die laag scoren op depressieve symptomen’. Middels de BDI-II vragenlijst werden depressieve symptomen gemeten. Er is in dit onderzoek gekeken naar egoïstisch en prosociaal leergedrag in een onderzoeksgroep van 85 gezonde vrijwilligers met sub-klinische symptomen. Het leergedrag is gemeten middels een probabilistische leertaak met drie condities, jezelf, een bekende en een onbekende. De leertaak bestond uit het leren voor een beloning. Het huidige onderzoek leverde bewijs voor de hypothese dat mensen beter voor zichzelf dan voor anderen leerden. Echter maakte het niet uit of de andere persoon een bekende of een onbekende was. De hypothese dat mensen die hoog scoorden op depressieve symptomen relatief beter voor zichzelf dan voor bekenden en onbekenden presteerden in vergelijking met mensen die laag scoorden kon niet geverifieerd worden. Een limitatie van het huidige onderzoek was het kleine aantal hoog scorers in de onderzoeksgroep. Vervolgonderzoek met klinisch depressieve patiënten is nodig om duidelijkheid te krijgen over de relatie tussen egoïstisch- en prosociaal leergedrag en depressieve symptomen.Show less
Deelnemers (N = 85) maakten de empathie vragenlijsten Questionnaire of Cognitive and Affective Empathy (QCAE) en de Interpersonal Reactivity Index (IRI). Daarnaast speelden zij een probabilistische...Show moreDeelnemers (N = 85) maakten de empathie vragenlijsten Questionnaire of Cognitive and Affective Empathy (QCAE) en de Interpersonal Reactivity Index (IRI). Daarnaast speelden zij een probabilistische leertaak waarin zij voor zichzelf, een vriend en een onbekende deelnemers leerden en een prijs konden winnen. Verwacht werd dat deelnemers over het algemeen beter zouden presteren voor zichzelf. De participanten die hoog scoorden op empathie zouden relatief beter presteerden voor een vriend en een onbekende ander dan de participanten die laag scoorden. Daarnaast werd verondersteld dat de eerder gevonden positieve correlatie tussen empathie en de cognitieve empathie subschaal van de QCAE: Online Simulation, gerepliceerd zou worden en dat dat affectieve empathie positief zou correleren met anoniem prosociaal gedrag. Uit de resultaten blijkt dat de deelnemers inderdaad beter presteren voor zichzelf dan een vriend of een onbekende ander. Er is geen significante correlatie gevonden met de Online Simulation subschaal en de leerprestaties voor een vriend en onbekende ander. Echter, er is een positieve correlatie gevonden tussen de cognitieve empathie subschaal van IRI: Perspective Taking, en de leerprestatie voor een onbekende ander. Tevens is een eenzijdig significante positieve correlatie gevonden tussen de totaalscore op de QCAE en de leerprestatie voor een onbekende ander. Hier wordt voorzichtig mee omgegaan. De resultaten van de huidige studie bevestigen dat men beter leert voor zichzelf en suggereren dat cognitieve empathie een rol speelt in anoniem prosociaal gedrag.Show less
Binnen psychische aandoeningen bestaat er een verstoring in het functioneren van fundamentele sociale processen, zoals prosociaal gedrag. Prosociaal gedrag kenmerkt zich als vrijwillig uitgevoerd...Show moreBinnen psychische aandoeningen bestaat er een verstoring in het functioneren van fundamentele sociale processen, zoals prosociaal gedrag. Prosociaal gedrag kenmerkt zich als vrijwillig uitgevoerd gedrag, wat een voordeel oplevert voor een ander individu, groep of uit maatschappelijk belang. In het huidige onderzoek wordt het verschil onderzocht in openbaar en anoniem prosociaal gedrag. Openbaar gedrag wordt gekenmerkt uit de motivatie om anderen te helpen om zo respect, goedkeuring of de eigenwaarde te verhogen, anoniem gedrag wordt uitgevoerd zonder de wetenschap wie er geholpen wordt. Om karakteristieken in prosociaal gedrag bij psychisch disfunctioneren te begrijpen, is onderzoek naar individuele verschillen in persoonlijkheidskenmerken van belang. Het huidige onderzoek richt zijn aandacht op de sociale angststoornis, welke één van de meest voorkomende stoornissen onder volwassenen is bevonden. Sociale angst staat bekend om zijn tegenstrijdige cognities en gecompliceerde problematiek. De studie onderzocht de rol van sociale angst in verschillen in prosociaal gedrag. Er werd gebruik gemaakt van een objectief leerparadigma om prosociaal gedrag te meten. Deelnemers leerden om beloningen te verkrijgen onder drie condities; ‘voor een vriend’ (openbaar), ‘voor een onbekende’ (anoniem), en ‘leren voor zichzelf’. Uit de resultaten kwam naar voren dat individuen gemiddeld het best presteerden individueel in vergelijking tot prosociaal gedrag. Er werden positieve relaties verwacht bij het uitvoeren van openbaar prosociaal gedrag, maar negatieve relaties bij anoniem prosociaal gedrag. De resultaten lieten geen relatie zien bij openbaar gedrag, wel werden er negatieve relaties gevonden tussen sociale angst en anoniem prosociaal gedrag. Het onderzoek toonde hiermee verschillen in prosociaal gedrag aan in relatie tot sociale angstkenmerken. De bevindingen van dit onderzoek impliceren aanwijzingen voor verschillende invloeden van de ‘zelf-gefocuste’ aandacht, een hoofdelement bij sociale angst.Show less
Mensen zijn sociale wezens en continu in interactie met andere mensen. Het flexibel aanpassen van adaptief gedrag in sociale context kan verstoord zijn bij mensen met obsessief-compulsieve...Show moreMensen zijn sociale wezens en continu in interactie met andere mensen. Het flexibel aanpassen van adaptief gedrag in sociale context kan verstoord zijn bij mensen met obsessief-compulsieve gedragskenmerken. Gezonde vrijwilligers die hoog scoren op OC-symptomen voelen zich namelijk extreem verantwoordelijk voor hun gedrag en voor anderen en zijn bang om fouten te maken. Mensen met obsessief-compulsieve gedragskenmerken werden verwacht op een andere te manier leren dan mensen zonder deze gedragskenmerken. In dit onderzoek werd door middel van een probabilistische leertaak onderzocht wat de verschillen zijn in individueel versus prosociaal leren bij participanten met obsessief-compulsieve gedragskenmerken en participanten die deze gedragskenmerken niet bezitten. Deelnemers (N=85) leerden in drie verschillende condities (voor henzelf, vriend of ander) via trial and error beloningen te verkrijgen. Na de taak werd geïnventariseerd wat de motivatie was, hoe verantwoordelijk de deelnemers zich voelden en hoe erg zij het vonden om fouten te maken. Obsessiefcompulsieve symptomen werden gemeten met behulp van de revised Obsessive- Compulsive Inventory. Er werd onderscheid gemaakt tussen laag (N=19) en hoog (N=21) scorers op de OCI-R. De resultaten lieten zien dat deelnemers leerden tijdens taakuitvoer en dat ze over het algemeen beter leerden voor zichzelf dan voor iemand anders. Er was geen significant verschil per conditie voor participanten die hoog scoren op de OCI-R. Gezonde vrijwilligers die hoog scoren op OC-symptomen leren dus net zoals gezonde vrijwilligers die hier niet hoog scoren. Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden uitgebreider te onderzoeken wat de rol is van motivatie in (prosociaal) leren.Show less