In dit onderzoek werd onderzocht welke relatie er bestaat tussen angstdispositie en de effectiviteit van verschillende methodes om het nocebo-effect af te laten nemen (i.e. counterconditionering en...Show moreIn dit onderzoek werd onderzocht welke relatie er bestaat tussen angstdispositie en de effectiviteit van verschillende methodes om het nocebo-effect af te laten nemen (i.e. counterconditionering en extinctie). Bij het nocebo-effect ontstaat er een negatief effect bij het nemen van een medicijn of een placebo, dat niet toe te schrijven is aan de werkende bestanddelen hiervan. Ook werd onderzocht of één van de twee methodes een sterkere samenhang vertoonde met angstdispositie dan de andere methode. Aan het onderzoek deden 108 vrouwelijke participanten mee. Voor aanvang van het experiment werd eerst de STAI-T afgenomen om de angstdispositie van de participanten vast te stellen. Vervolgens werd conditionering gebruikt om het nocebo-effect op te wekken bij de participanten. Hierna werd bij sommige participanten counterconditionering gebruikt om het nocebo-effect te verlagen en werd bij andere participanten extinctie gebruikt. Uit de resultaten is gebleken dat een hogere angstdispositie samenhangt met een sterkere afname van het nocebo-effect via counterconditionering, r(26) = 0.48, p = 0.012. Er is echter geen relatie tussen angstdispositie en de afname van het nocebo-effect via extinctie, r(28) = 0.10, p = 0.615. Er is tussen de twee methodes geen significant verschil gevonden in de kracht van de relatie tussen angstdispositie en de afname van het nocebo-effect, z = 1.48, p = 0.1389. Mensen met een hogere angstdispositie kunnen dus mogelijk meer profiteren van counterconditionering en dus moet in de toekomst meer rekening worden gehouden met angstdispositie wanneer wordt overwogen om counterconditionering te gebruiken bij het behandelen van het nocebo-effect.Show less