This study aimed to identify whether native Dutch adolescents’ contact frequency with Muslims at school is positively associated with more positive evaluations of Muslims, and if the willingness to...Show moreThis study aimed to identify whether native Dutch adolescents’ contact frequency with Muslims at school is positively associated with more positive evaluations of Muslims, and if the willingness to cooperate acted as a moderator of the effect of intergroup contact frequency on the evaluation of Muslims. As expected, findings posited that increased contact frequency and the willingness to cooperate with Muslims were indeed significantly related to increases of positive evaluations of Muslims. Additionally, the willingness to cooperate acted as a moderator of the effect of intergroup contact frequency on the evaluation of Muslims, having a facilitative effect. The present study attests to the effectiveness of the facilitative conditions through direct contact, as depicted by Allport’s (1954) intergroup contact theory.Show less
Onderzoeken naar de invloed van prenatale alcoholconsumptie op de negatieve affectiviteit en de agressie van het kind publiceren uiteenlopende resultaten. Daarom is in dit onderzoek specifiek...Show moreOnderzoeken naar de invloed van prenatale alcoholconsumptie op de negatieve affectiviteit en de agressie van het kind publiceren uiteenlopende resultaten. Daarom is in dit onderzoek specifiek gekeken naar of alcohol consumeren tijdens de zwangerschap, of de hoeveelheid alcohol over de hele zwangerschap, en of de hoeveelheid alcohol per trimester invloed had op de uitkomsten. De deelnemers in dit onderzoek betroffen 124 moeders, gemiddeld 22.26 jaar oud (SD = 2.34), met hun eerste kind van gemiddeld 5.98 maanden oud (SD = 0.48). Van de kinderen waren 45% een meisje. De vragenlijsten die zijn gebruikt zijn: ‘De Aanstaande Moeder’ (afgenomen rond de 27 ste week van de zwangerschap), de Infant Behavior Questionnaire-Revised en de Cardiff Infant Contentiousness Scale. De resultaten onthulden geen significante verschillen tussen moeders die wel en geen alcohol hadden gedronken op zowel de negatieve affectiviteit (t = -1.15, p = .127) als de agressie (t = -0.98, p = .165). Meer alcohol tijdens de hele zwangerschap bleek in eerste instantie samen te hangen met meer negatieve affectiviteit (r = 0.17, p = .040). De correlatiecoëfficiënt is echter gebaseerd op één extreme waarde. In tegenstelling tot het tweede en derde trimester kon enkel de hoeveelheid alcohol in het eerste trimester worden geanalyseerd. Deze bleek geen significante invloed te hebben op de negatieve affectiviteit (F = 1.74, p = .180) en agressie van het kind (F = 2.37, p = .098). Verwacht wordt dat de verbanden wel aanwezig zijn, maar niet zijn gevonden in het huidige onderzoek. Alcoholgebruik tijdens de zwangerschap kan dus wel risico’s met zich mee kunnen brengen voor de negatieve affectiviteit en mogelijk ook de agressie.Show less
Achtergrond: Sociale vaardigheden zijn nodig om effectief te kunnen functioneren in de alledaagse maatschappij. Executieve functies zijn hierbij van groot belang. Slechte sociale vaardigheden...Show moreAchtergrond: Sociale vaardigheden zijn nodig om effectief te kunnen functioneren in de alledaagse maatschappij. Executieve functies zijn hierbij van groot belang. Slechte sociale vaardigheden kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat iemand slecht kan omgaan met relaties en vriendschappen en mogelijk in een sociaal isolement belandt. Dit wil men natuurlijk voorkomen. Doel: Er wordt in dit onderzoek specifiek gekeken in hoeverre executieve functies een rol spelen bij verschillende aspecten van sociale vaardigheden bij kinderen tussen de vier en acht jaar in een niet-klinische populatie. Er moet zo veel mogelijk informatie worden verzameld, zodat kinderen zo vroeg mogelijk begeleid en ondersteund kunnen worden wanneer er sprake is van een probleem met de sociale vaardigheden. Methode: In totaal deden 474 kinderen mee aan het onderzoek, afkomstig van 32 scholen uit Zuid-Holland. Bij de kinderen werden vier verschillende taken van de Amsterdamse Neuropsychologische Taken (ANT) afgenomen en aan hun ouders werd gevraagd om de vragenlijst van de Social Skill Rating System (SSRS) in te vullen. Resultaten: Uit de resultaten blijkt dat er geen significante correlaties zijn gevonden tussen de variabelen van de ANT en de subschaal ‘Coöperatie’. De subschaal ‘Assertie’ correleert significant negatief met de gemiddelde reactiesnelheid van basale informatieverwerkingssnelheid en het aantal fouten bij gerichte aandacht. De subschaal ‘Assertie’ correleert wel significant positief met het percentage fouten in inhibitie. Zowel de subschaal ‘Verantwoordelijkheid’ als ‘Zelf-controle’ correleert significant negatief met de gemiddelde reactietijd van basale informatieverwerkingssnelheid. Conclusie: Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat niet alle executieve functies invloed hebben op de verschillende aspecten van sociale vaardigheden. Er zijn echter sommige executieve functies die wel significant correleren met de verschillende aspecten van sociale vaardigheden. Bij deze correlaties geldt dat betere executieve functies betere sociale vaardigheden voorspellen.Show less
Er werd onderzocht of social defeat of sekse invloed heeft op de samenhang tussen psychosociale problemen en het gevoel van eigenwaarde. Het subsample bestond uit 226 respondenten tussen de 12 en...Show moreEr werd onderzocht of social defeat of sekse invloed heeft op de samenhang tussen psychosociale problemen en het gevoel van eigenwaarde. Het subsample bestond uit 226 respondenten tussen de 12 en 18 jaar oud uit vmbo- en mbo-klassen in Nederland. Er deden 130 jongens en 96 meisjes mee met het onderzoek. Hiervan hadden er 109 jongeren een autochtone afkomst en 117 jongeren een allochtone afkomst. De SDQ en de IAT hebben de bovengenoemde samenhang gemeten. Jongeren met een autochtone afkomst rapporteerden meer psychosociale problemen dan jongeren met een allochtone afkomst. De twee groepen rapporteerden een gelijke mate van gevoel van eigenwaarde. Het social defeat model wordt daarmee niet ondersteund. Voor jongens en meisjes zijn er geen verschillen gevonden.Show less
Coping verwijst naar de manier waarop mensen emoties, cognities en gedragingen die ontstaan door stressvolle gebeurtenissen of stressvolle situaties proberen terug te dringen of in toom te houden....Show moreCoping verwijst naar de manier waarop mensen emoties, cognities en gedragingen die ontstaan door stressvolle gebeurtenissen of stressvolle situaties proberen terug te dringen of in toom te houden. In deze scriptie werd onderzocht welke factoren samenhangen met het gebruik van actieve en vermijdende coping strategieën bij volwassen internationaal geadopteerden. Er werd in een aselecte steekproef van 115 respondenten onderzocht of probleemgedrag, zelfvertrouwen, gevoelens over de adoptie en de leeftijd op het moment van plaatsing samenhangt met actieve en vermijdende coping. Meer zelfvertrouwen bleek samen te hangen met het gebruik van meer actieve coping en minder vermijdende coping. Negatieve gevoelens over de adoptie correleerden met het gebruik van meer actieve coping strategieën. Zelfvertrouwen bleek het sterkst samen te hangen met actieve coping. Voor het meten van actieve en vermijdende coping is echter gebruik gemaakt van slechts enkele items uit de Utrechtse Coping Lijst, in verder onderzoek moet van de gehele vragenlijst gebruik worden gemaakt.Show less
Meer kennis over kenmerken van kinderen op jonge leeftijd die problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen vertonen, is nodig om ernstige gevolgen op latere leeftijd te kunnen voorkomen. De...Show moreMeer kennis over kenmerken van kinderen op jonge leeftijd die problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen vertonen, is nodig om ernstige gevolgen op latere leeftijd te kunnen voorkomen. De hoofdvraag van dit onderzoek is daarom of het te vroeg geboren of enig kind van drie jaar oud meer problemen met leeftijdgenootjes en gedragsproblemen vertoont dan het niet te vroeg geboren of geen enig kind. De deelnemers aan dit onderzoek zijn 245 kinderen (126 meisjes) van gemiddeld 3.46 (SD = 0.51) jaar oud, waarvan 24 kinderen te vroeg zijn geboren en 55 kinderen enig kind zijn. De moeders van de kinderen hebben drie vragenlijsten ingevuld om de variabelen vroeggeboorte, enig kind, sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen te meten. Uit dit onderzoek blijkt dat kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn significant meer problemen met leeftijdgenootjes vertonen dan kinderen die niet te vroeg geboren (U(244) = 1945.00, p = .019) of geen enig kind zijn (U(244) = 4333.50, p = .035). Er is geen significant verschil gevonden tussen kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn op de schaal gedragsproblemen en kinderen die niet te vroeg geboren (U(244) = 1945.00, p = .175) of geen enig kind zijn (U(244) = 4500.00, p = .106). Dit onderzoek geeft meer duidelijkheid over (sociaal) gedrag van jonge kinderen. De sociale ontwikkeling van het te vroeg geboren of enig kind moet vroegtijdig gestimuleerd worden om problemen met leeftijdsgenootjes te kunnen voorkomen en daarmee mogelijk ook de ernstige gevolgen op latere leeftijd.Show less
Met behulp van CBM kan de progressie van leerlingen met leesachterstanden regelmatig gemeten en nauwgelet gemonitord worden door de leerkrachten. Voordat CBM gebruikt kan worden is het noodzakelijk...Show moreMet behulp van CBM kan de progressie van leerlingen met leesachterstanden regelmatig gemeten en nauwgelet gemonitord worden door de leerkrachten. Voordat CBM gebruikt kan worden is het noodzakelijk om de betrouwbaarheid en validiteit van scores op Maze taken in groep 7 en 8 van het primair onderwijs te onderzoeken, wat het doel is van het huidige pilot onderzoek. De data is verzameld op twee reguliere openbare basisscholen, waarbij Nederlandse Maze taken gedurende drie weken zijn afgenomen. Er zijn 49 respondenten opgenomen in het onderzoek (Ngroep7=27 en Ngroep8= 22). Resultaten tonen aan dat er sprake is van een matige tot hoge paralleltestbetrouwbaarheid voor de Maze taken. Tevens is er een matig verband voor groep 7 en een zwak verband voor groep 8 gevonden tussen scores op de Maze taak en CITO-scores Technisch lezen en voor beide groepen was er sprake van een matig verband tussen scores op Maze taken en CITO-scores Begrijpend lezen. Leerlingen uit groep 8 scoren gemiddeld gezien hoger op Maze taken, dan leerlingen uit groep 7. De resulaten van dit pilot onderzoek zijn positief en bieden enig bewijs voor de betrouwbaarheid en validiteit van de scores op de Maze takenShow less
Het doel van dit onderzoek was uitvinden of schoolbibliotheken van Nederlandse basisscholen aansluiten op de leesvoorkeur van jongens en meisjes uit groep 6 en 7. Wanneer scholen rekening houden...Show moreHet doel van dit onderzoek was uitvinden of schoolbibliotheken van Nederlandse basisscholen aansluiten op de leesvoorkeur van jongens en meisjes uit groep 6 en 7. Wanneer scholen rekening houden met verschillen in leesvoorkeur tussen jongens en meisjes, kan dit een positief effect hebben op de leesmotivatie (Clark, 2010). Er werd een digitale vragenlijst afgenomen bij een sample van 118 kinderen (Mleeftijd = 10.31, SD = 0.68) die zijn geworven via basisscholen in de Randstad en Zeeland, waarvan 69 meisjes en 49 jongens. Het was een exploratief onderzoek waar kwantitatieve en kwalitatieve analyses zijn uitgevoerd. Er bleek een significant verschil in leesvoorkeur tussen jongens en meisjes voor de genres 'tienerverhalen' (F(1, 104) = 35,85, p <0.05, partial η 2 = 0.26) en 'sport' (F(1, 104) = 11.10 , p <0.05; partial η 2 = 0.10). Er was geen significant verschil in de beoordeling van de schoolbibliotheek tussen jongens en meisjes. Dit was een gemiddeld lage voldoende van 6.16 (SD = 2.49) op een schaal van 1 - 10. Daarnaast werd geen samenhang gevonden tussen sekse en de aanwezigheid van favoriete boeken in de schoolbibliotheek. Beide seksen zouden meer leuke boeken willen in de schoolbibliotheek. Meisjes vonden de moderniteit van boeken belangrijker dan jongens. Meisjes hechten meer waarde aan zitruimte in de schoolbibliotheek dan jongens. Geconcludeerd werd dat schoolbibliotheken onvoldoende aansluiten op de leesvoorkeur van jongens en meisjes. Door rekening te houden met gender-stereotypes in het aanbod van leesmateriaal kan de leesmotivatie van kinderen vergroot worden. Voor vervolgonderzoek kan worden in gegaan op het verband tussen identificatie met gender-stereotypes en leesvoorkeur.Show less
De 2D:4D ratio is de verhouding tussen de lengte van de wijs- en ringvinger en ontstaat in de veertiende week van de zwangerschap. Welke factoren deze verhouding beïnvloeden is echter nog...Show moreDe 2D:4D ratio is de verhouding tussen de lengte van de wijs- en ringvinger en ontstaat in de veertiende week van de zwangerschap. Welke factoren deze verhouding beïnvloeden is echter nog onduidelijk. Het huidige onderzoek gaat daarom in op erfelijke en prenatale factoren die mogelijk de vorming van de 2D:4D ratio beïnvloeden. Als prentale factoren worden geboortegewicht, geboortelengte, leeftijd van de moeder, problemen tijdens de zwangerschap en familiegrootte onderzocht. Erfelijkheid van de 2D:4D ratio is onderzocht met handscans van 18 moeder-dochter paren. Voor de prenatale factoren hebben 46 ouders van driejarige kinderen een vragenlijst ingevuld over de achtergrondkenmerken en de sociale ontwikkeling van hun driejarige kind en er is een handscan bij het kind gemaakt. Met de handscans kon de 2D:4D ratio berekend worden door de lengte van de wijsvinger te delen door de lengte van de ringvinger. Eventuele verschillen tussen de linker- en rechterhand en tussen jongens en meisjes zijn ook onderzocht. In het onderzoek is een verband gevonden tussen de 2D:4D ratio van de rechterhand van meisjes en het geboortegewicht. Een erfelijk verband tussen moeder en dochter is niet gevonden. Ook waren er geen verbanden tussen geboortegewicht, leeftijd van de moeder, problemen tijdens de zwangerschap en familiegrootte en de 2D:4D ratio. Om meer inzicht te krijgen in de factoren die de vorming van de 2D:4D ratio beïnvloeden, is onderzoek nodig dat zich focust op de eerste veertien weken van de zwangerschap, de periode waarin de 2D:4D ratio wordt gevormd.Show less
Er is al veel onderzoek gedaan naar de invloed van opvoedstijl op de ontwikkeling van probleemgedrag bij het kind. Echter komen veel onderzoeken tot tegenstrijdige conclusies wat betreft de invloed...Show moreEr is al veel onderzoek gedaan naar de invloed van opvoedstijl op de ontwikkeling van probleemgedrag bij het kind. Echter komen veel onderzoeken tot tegenstrijdige conclusies wat betreft de invloed die verschillende opvoedaspecten zouden hebben op de ontwikkeling van dit probleemgedrag. Het huidige onderzoek behandelt daarom de vraag of een positieve en/of negatieve opvoedstijl van invloed zijn op de ontwikkeling van internaliserend dan wel externaliserend probleemgedrag bij het kind. Bij steekproef van 103 ouders met een kind in de leeftijdscategorie zes tot elf jaar zijn de Alabama Parenting Questionnaire (APQ) en de Child Behavior Checklist (CBCL) afgenomen. Uit een multipele regressieanalyse kwam naar voren dat de ontwikkeling van zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag bij het kind deels voorspeld kan worden door een negatieve opvoedstijl. Een positieve opvoedstijl kwam in dit onderzoek niet naar voren als voorspellende factor. Met behulp van deze kennis kunnen ouders beter worden voorgelicht over de invloeden van het eigen opvoedgedrag op de ontwikkeling van hun kind en kan er opvoedingsadvies geformuleerd worden om ouders te helpen hun kind in een zo gunstig mogelijk opvoedingsomgeving te laten ontwikkelen.Show less
Het doel van de huidige studie was om te bepalen of etniciteit van invloed is op de relatie tussen zelfvertrouwen en gedragsproblematiek. Dit is bekeken aan de hand van het social defeat model ...Show moreHet doel van de huidige studie was om te bepalen of etniciteit van invloed is op de relatie tussen zelfvertrouwen en gedragsproblematiek. Dit is bekeken aan de hand van het social defeat model (Cantor-Graae & Selten, 2005). Aan de huidige studie namen 229 participanten deel. Door middel van ANOVA’s, een regressieanalyse en een hiërarchische ANCOVA is de verkregen data geanalyseerd. Gevonden werd dat er geen relatie bestond tussen zelfvertrouwen en etniciteit, er geen relatie was tussen etniciteit en gedragsproblematiek en dat er ook geen relatie was tussen zelfvertrouwen en gedragsproblematiek. Volgend daarop was er ook geen invloed van etniciteit op de relatie tussen zelfvertrouwen en gedragsproblematiek. De huidige onderzoek onderbouwd het social defeat model niet.Show less
Marokkaanse en Antilliaanse jongens behoren tot een probleemgroep. Het zelfbeeld van een persoon wordt in verband gebracht met het vertonen van gedragsproblemen. Social defeat model en strain...Show moreMarokkaanse en Antilliaanse jongens behoren tot een probleemgroep. Het zelfbeeld van een persoon wordt in verband gebracht met het vertonen van gedragsproblemen. Social defeat model en strain theory kunnen dit mogelijk verklaren. In dit onderzoek wordt gekeken naar de relatie tussen zelfbeeld en gedragsproblemen en wat de invloed van etniciteit hierop is. Er deden 86 Marokkaanse, 26 Antilliaanse en 89 Nederlandse jongens mee aan het onderzoek in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar oud met een gemiddelde leeftijd van 14.47. Vragenlijsten RSES en SDQ werden ingevuld op basis van zelfrapportage. Uit dit onderzoek bleek dat er een verband was tussen zelfwaardering en gedragsproblemen en dat etniciteit geen invloed hierop heeft.Show less
In dit onderzoek is de invloed van sekse op de samenhang tussen de affectieve factor van psychopathie en sociale competentie onderzocht. De respondenten waren jongens (N = 244) en meisjes (N = 170)...Show moreIn dit onderzoek is de invloed van sekse op de samenhang tussen de affectieve factor van psychopathie en sociale competentie onderzocht. De respondenten waren jongens (N = 244) en meisjes (N = 170) van het VMBO en MBO. Jongens lieten een hogere mate van de affectieve factor van psychopathie, problemen met leeftijdsgenoten en mindere mate van pro-sociaal gedrag zien dan meisjes. Er was een positief verband tussen de affectieve factor van psychopathie en problemen met leeftijdsgenoten en een negatief verband tussen de affectieve factor van psychopathie en pro-sociaal gedrag. Sekse lijkt geen invloed te hebben op het verband tussen de affectieve factor van psychopathie en sociale competentie.Show less
In dit onderzoek is de rol van aandachtsprocessen bij de ontwikkeling van begrijpend lezen onderzocht door kinderen (N = 23) van tien tot dertien jaar oud te vergelijken met volwassen (N = 21) van...Show moreIn dit onderzoek is de rol van aandachtsprocessen bij de ontwikkeling van begrijpend lezen onderzocht door kinderen (N = 23) van tien tot dertien jaar oud te vergelijken met volwassen (N = 21) van 19 tot 25 jaar oud. Het vermogen de aandacht te richten tijdens begrijpend lezen is onderzocht door participanten een baseline tekst en vier experimentele teksten met afleiderwoorden te laten voorlezen. De afleiderwoorden moesten worden genegeerd. Vervolgens moesten begripsvragen over de gelezen teksten worden beantwoord. Daarop volgde een Remote Associates Task (RAT). De RAT bestaat uit items met een afleiderwoord uit de gelezen teksten als antwoord en controle items. Uit de data blijkt dat kinderen gemiddeld een langere leestijd per lettergreep hebben dan volwassenen. Daarnaast blijkt dat bij kinderen het verschil in leestijd per lettergreep tussen de baseline en de experimentele teksten groter is. Kinderen hebben een groter nadeel van de afleiderwoorden bij het lezen dan volwassenen. Uit de RAT blijkt dat volwassenen gemiddeld meer opgaven goed beantwoorden, maar het verschil in de gemiddelde score tussen afleider items en controle items is groter voor kinderen dan voor volwassenen, kinderen hebben en een groter voordeel van de afleiderwoorden bij het maken van de RAT wat aangeeft dat zij die woorden gemiddeld minder goed hebben kunnen negeren dan volwassenen. Op basis van deze resultaten concluderen we dat een toename in het vermogen de aandacht te reguleren tijdens het lezen mogelijk bijdraagt aan de ontwikkeling van leesbegrip.Show less
Uit eerder onderzoek is gebleken dat er een samenhangt bestaat tussen emotieregulatie en agressie. In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van het geslacht van het kind en de emotieregulatie...Show moreUit eerder onderzoek is gebleken dat er een samenhangt bestaat tussen emotieregulatie en agressie. In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van het geslacht van het kind en de emotieregulatie van de moeder op deze relatie. De steekproef bestond uit 178 jonge moeders tussen de 16 en 26 jaar oud (M= 22,24; SD= 2.33) en hun eerst geboren kind. Op de leeftijd van 6 maanden (M=5.99; SD= 0,47; range 5 – 8 maanden) is met behulp van de Cardiff Infant Contentiousness Scale (CICS) de mate van agressie bij de kinderen gemeten (Haye et al., 2010) en is gebruik gemaakt van de Still Face Procedure (SFP) voor het meten van de emotieregulatie van het kind. Voor het meten van de emotieregulatie van de moeder is gebruik gemaakt van de Difficulty in Emotion Regulation Scale (DERS). Er is een significant verband gevonden tussen de mate van agressie en de mate van Wurmen tijdens de SFP, kinderen die tijdens de SFP een hoge mate van Wurmen vertonen scoren ook hoger voor de mate van agressie(t(123) = 0.61, p =.040). Er zijn verder geen significante verbanden gevonden tussen de emotieregulatie en de mate van agressie van het kind. Er zijn geen interactie-effecten gevonden van geslacht of emotieregulatie van de moeder op dit verband gevonden. De voornaamste conclusie die getrokken kan worden is dat dit onderzoek de eerdere bevindingen gedeeltelijk ondersteunt en dat geslacht van het kind en de emotieregulatie van de moeder geen effect hebben op het verband tussen de mate van agressie en de emotieregulatie van het kind. Wanneer er in de praktijk gezocht wordt naar een aangrijppunt voor een hoge mate van agressie hoeft er dus niet rekening gehouden te worden met het geslacht van het kind of met de emotieregulatie van de moeder.Show less
Uit eerder onderzoek blijkt dat prenataal testosteron een rol speelt bij symptomen van autisme spectrumstoornis (ASS). Een afgeleide maat voor het niveau van prenatale testosteron is de 2D:4D ratio...Show moreUit eerder onderzoek blijkt dat prenataal testosteron een rol speelt bij symptomen van autisme spectrumstoornis (ASS). Een afgeleide maat voor het niveau van prenatale testosteron is de 2D:4D ratio. Uit eerdere studies is gebleken dat de 2D:4D ratio van kinderen met ASS lager is dan de 2D:4D ratio van de kinderen zonder ASS. Het is nog onbekend hoe de samenhang tussen de 2D:4D ratio en symptomen van ASS bij kleuters in de algemene populatie is. Participanten waren 24 jongens en 22 meisjes én hun ouders uit de algemene populatie waarbij de kleuters op het moment van deelname gemiddeld 3.46 jaar waren (SD = 0.22). De ouders vulden de Social Responsiveness Scale in (SRS-P) en bij de kleuters werd een handscan gemaakt zodat de 2D:4D ratio kon worden gemeten. Er is een trend zichtbaar in de richting van een interactie tussen gelacht en de 2D:4D ratio in relatie tot de totaalscore van SRS (p = .075). Voor jongens blijkt er een negatief verband tussen de 2D:4D ratio en de totaal score van SRS-P (B = -3.40, p = .026), voor meisjes is niet (B = -0.327; p = .785). Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de 2D:4D ratio voor jongens informatie zou kunnen geven over hormonale processen die ten grondslag zouden kunnen liggen aan ASS. Een hoge hoeveelheid van prenataal testosteron zou in de etiologie kunnen liggen van symptomen van ASS.Show less
Het kiezen van goede, vroegschoolse interventies die aansluiten bij de behoeftes van risicoleerlingen om de woordenschat te vergroten is van belang, aangezien de woordenschat een belangrijke...Show moreHet kiezen van goede, vroegschoolse interventies die aansluiten bij de behoeftes van risicoleerlingen om de woordenschat te vergroten is van belang, aangezien de woordenschat een belangrijke voorspeller is van het leren begrijpend lezen en aangezien het financiële en cognitieve rendement van een vroege interventie het grootst is. In de huidige studie wordt onderzocht of kinderen uit groep twee met een D- of E-CITO-score hun woordenschat verschillend verbeteren na het gebruik van Bereslimme Boeken en of deze Bereslimme Boeken bijdragen aan de verbetering van de woordenschat. Data van het onderzoek Wat Werkt voor Wie is ter beschikking gesteld om deze vragen te beantwoorden. De participanten (n = 171) werden random toegewezen aan de experimentele conditie Bereslimme Boeken of aan de controleconditie SamenSlim, waarin zij in voorjaar 2013 gedurende drie maanden met de computerspellen werkten. CITO-scores werden ter beschikking gesteld door de school en in zowel de voor- als nameting werd er een woordenschattest afgenomen. Aan de hand van de resultaten kan de aanwezigheid van het Mattheüseffect bij deze risicoleerlingen niet worden bevestigd, aangezien uit de voormeting bleek dat er op basis van de CITO-score geen significant onderscheid gemaakt kan worden tussen de leerlingen waarvan verwacht werd dat zij een relatief sterke woordenschat zouden hebben en leerlingen waarvan verwacht werd dat zij een relatief zwakke woordenschat zouden hebben. Ook is er geen significant verschil gevonden in de vooruitgang van de woordenschat na het gebruik van de Bereslimme Boeken en na het gebruik van SamenSlim, waardoor de effectiviteit van Bereslimme Boeken op de woordenschatontwikkeling in dit onderzoek niet kan worden aangetoond.Show less
In dit onderzoek wordt het verschil in de emotionele intelligentie tussen kinderen van 4 jaar tot en met 18 jaar (M = 10.67, SD = 3.67) met angstig en stemmingsverstoord gedrag en kinderen zonder...Show moreIn dit onderzoek wordt het verschil in de emotionele intelligentie tussen kinderen van 4 jaar tot en met 18 jaar (M = 10.67, SD = 3.67) met angstig en stemmingsverstoord gedrag en kinderen zonder angstig en stemmingsverstoord gedrag onderzocht. De onderzoeksgroep (N=422) bestaat uit 233 jongens en 189 meisjes. Met behulp van de Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) is er vastgesteld of de kinderen kenmerken van angstig en stemmingsverstoord gedrag vertoonden. Met behulp van de Emotionele Intelligentie Vragenlijst (EIQ) is de emotionele intelligentie van de kinderen vastgesteld. Dit onderzoek toont aan dat kinderen met kenmerken van angstig en stemmingsverstoord gedrag een significant lagere score op de emotionele intelligentie lieten zien dan kinderen zonder kenmerken van angstig en stemmingsverstoord gedrag. Tevens heeft de dimensie angstig gedrag in het algemeen een negatieve invloed op de emotionele intelligentie, net als de dimensie sociaal-angstig gedrag. Daarnaast beïnvloeden de dimensies angstig gedrag in het algemeen en angstig-depressief gedrag samen de emotionele intelligentie. Er is geen significant verschil gevonden tussen kinderen met en zonder kenmerken van angstig en stemmingsverstoord gedrag voor wat betreft leeftijd, sekse en gezinssamenstelling.Show less
In dit relationele onderzoek is getracht antwoord te geven op de volgende onderzoeksvraag: ‘Wat is het verschil in leesvaardigheid tussen kinderen met milde perinatale problemen en kinderen zonder...Show moreIn dit relationele onderzoek is getracht antwoord te geven op de volgende onderzoeksvraag: ‘Wat is het verschil in leesvaardigheid tussen kinderen met milde perinatale problemen en kinderen zonder perinatale problemen?’. Hierbij ging het zowel om de technische als de begrijpende leesvaardigheid. Aan dit onderzoek hebben 151 kinderen (41% jongens) deelgenomen met Nederlands als moedertaal en een leeftijd tussen de 80 en 92 maanden (M = 84.97, SD = 3.81). Ouders gaven schriftelijk toestemming voor toegang tot de perinatale gegevens van hun kinderen in het Perinatale Register van Nederland. Uit deze gegevens bleken vijfendertig kinderen ofwel laat prematuur geboren (geboren tussen 34-37 weken zwangerschap) ofwel minder ernstig dysmatuur geboren te zijn (geboren vanaf 38 weken met een laag geboortegewicht, tussen het 2.5e en 10e percentiel). Met behulp van de Klepel en de Één-Minuut-Test (EMT) werd de technische leesvaardigheid onderzocht. De speciaal voor dit onderzoek ontworpen ‘Begrijpend lezen teksten’ en ‘Begrijpend lezen opdrachten’ brachten de begrijpende leesvaardigheid in kaart. Er is gevonden dat kinderen met milde perinatale problemen een zwakkere technische leesvaardigheid hebben dan kinderen zonder perinatale problemen. In de begrijpende leesvaardigheid was er geen verschil gevonden tussen de twee groepen, maar kinderen met milde perinatale problemen leken wel in het nadeel te zijn. Deze uitkomsten betekenen dat niet alleen kinderen met ernstige perinatale problemen, maar zeker ook kinderen met milde perinatale problemen extra aandacht behoeven gedurende hun schoolcarrière.Show less
Veel van het onderzoek dat heeft uitgewezen dat er een relatie is tussen de Sociaal Economische Status (SES) van ouders en het temperament van kinderen richt zich op kinderen in de...Show moreVeel van het onderzoek dat heeft uitgewezen dat er een relatie is tussen de Sociaal Economische Status (SES) van ouders en het temperament van kinderen richt zich op kinderen in de basisschoolleeftijd. Het doel van de huidige studie is te onderzoeken of een dergelijke relatie al bestaat als de kinderen 6 maanden oud zijn. Aan de huidige studie hebben 87 moeders tussen de 16 en 26 (M = 22.24, SD = 2.33) jaar deelgenomen. Tijdens het onderzoek waren de kinderen gemiddeld 6.37 maanden oud (SD = 0.47) en 51.7% van hen was een jongen. Het temperament van de kinderen is gemeten met de ‘Revised Infant Behavior Questionnaire’ en is afgezet tegen het gezinsinkomen en het opleidingsniveau van de ouders. Uit de resultaten blijkt dat er een verband is tussen het opleidingsniveau van de vader in combinatie met het gezinsinkomen en de negatieve emotionaliteit van het kind. Alleen voor kinderen van laag opgeleide vaders is er een negatief verband tussen het gezinsinkomen en de negatieve emotionaliteit van het kind. Er is ook een relatie gevonden tussen de opleidingsniveaus van de ouders, het gezinsinkomen en het regulatie- en oriëntatievermogen van het kind. Namelijk, er is een positief verband tussen het gezinsinkomen en het regulatie- en oriëntatievermogen van het kind, behalve bij kinderen met één hoog opgeleide ouder en één laag opgeleide ouder, dan is er een negatief verband te zien tussen het gezinsinkomen en het regulatie- en oriëntatievermogen van het kind. De studie bevestigt dat de omgeving die ouders voor hun kinderen creëren invloed kan hebben op het gedrag van hun kinderen.Show less