Het afgelopen studiejaar is er onderzoek gedaan naar de methode Buts en Bofn door studenten aan de Universiteit van Leiden. Tijdens een sessie met Buts en Bofn wordt er gewerkt met blokjes in...Show moreHet afgelopen studiejaar is er onderzoek gedaan naar de methode Buts en Bofn door studenten aan de Universiteit van Leiden. Tijdens een sessie met Buts en Bofn wordt er gewerkt met blokjes in verschillende vormen en kleuren. De blokjes kunnen kinderen helpen om hun gevoelens zichtbaar en bespreekbaar te maken (Buts en Bofn, 2023). In overeenstemming met de opdrachtgever, Jeanette van Tricht, is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘In welke mate is er een verband tussen een sessie met de methode Buts en Bofn en het vermogen om emoties te herkennen bij anderen, bij kinderen in de leeftijdsgroep van 6 tot 12 jaar?’. Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, is er data verzameld met behulp van de Emotion Recognition Task (ERT). Deze test is gebaseerd op en gevalideerd door wetenschappelijk onderzoek (Metrisquare, 2023; Kessels & Montagne, 2017). Bij het invullen van de ERT kregen de participanten gezichten te zien, die wisselende emoties uitdrukten. Van de participanten werd gevraagd om te beoordelen welke emotie bij de getoonde gezichtsuitdrukking hoort. Er is zowel een voor- als nameting afgenomen bij de participanten. Tussen deze twee metingen zat tenminste één sessie waarin de methode Buts en Bofn is ingezet. De resultaten van de ERT suggereren dat er een kleine vooruitgang is in het vermogen om emoties te herkennen van de participanten na een behandeling met Buts en Bofn. Dit wijst op een eventueel positief verband tussen Buts en Bofn en emotieherkenning. Daarnaast lijkt de emotie blijheid gemiddeld genomen het beste te wordt herkend. Naast dat de vooruitgang in testscores een verband kan hebben met de methode Buts en Bofn, zijn er ook andere mogelijke verklaringen voor de vooruitgang. Een mogelijke andere verklaring is bijvoorbeeld dat er sprake is van een leereffect. Er zou sprake zijn van een leereffect wanneer de prestaties van participanten op de ERT verbeteren doordat ze geleerd hebben om de emoties van specifieke gezichten te herkennen tijdens de voormeting (Leary, 2012). Verder kan de vooruitgang die is gevonden verklaard worden door een andere therapievorm die gelijktijdig werd gegeven of de kwaliteiten van de professionals. Voor het onderzoek werd er gestreefd naar minimaal 20 participanten. Dit aantal is niet gehaald. Uiteindelijk zijn er vijf participanten die de ERT volledig hebben afgerond. Een verklaring hiervoor is dat de professionals geen tijd of mogelijkheid hadden om mee te werken aan het onderzoek. Doordat de steekproefgrootte klein was, moesten de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd worden. Daarnaast konden er geen statistische toetsen gedaan worden. De resultaten van de ERT zijn daarom visueel gemaakt om mogelijke patronen zichtbaar te maken. Op basis van de onderzoeksresultaten is er een advies gegeven aan de opdrachtgever. De kern hiervan is om te investeren in de gebruikerscommunity, zodat er in eventueel vervolgonderzoek meer duidelijk is over de frequentie en de manier waarop professionals Buts en Bofn inzetten. Dit kan gedaan worden door online feedbackformulieren, die de professionals naar de opdrachtgever sturen. Voor vervolgonderzoek moet er rekening gehouden worden met de beperkingen vanuit het huidige onderzoek. Zo werd er veel van de professionals gevraagd en was het gebruik van de ERT lastig. Door meer inzicht te krijgen in de gebruikerscommunity zou er in vervolgonderzoek een gerichtere onderzoeksvraag kunnen worden gesteld, waarbij mogelijke beperkingen al van tevoren kunnen worden voorkomen. Een ander advies is om kinderen die nog niet hebben gewerkt met Buts en Bofn, kennis te laten maken met de methode door te beginnen met makkelijk herkenbare emoties, zoals blijdschap en boosheid.Show less
Het is bekend dat het mede door de coronacrisis slecht is gesteld met het welzijn van jongeren. Om dit welzijn van jongeren in kaart te kunnen brengen, is het nuttig om inzicht te verkrijgen in de...Show moreHet is bekend dat het mede door de coronacrisis slecht is gesteld met het welzijn van jongeren. Om dit welzijn van jongeren in kaart te kunnen brengen, is het nuttig om inzicht te verkrijgen in de factoren die volgens jongeren bijdragen aan hun draagkracht en draaglast. Daarom is er behoefte aan het ontwikkelen van een balansmeter voor jongeren. Deze balansmeter kan bijdragen aan de vroegsignalering en mogelijke preventie van latere problematiek, om zo het welzijn van jongeren te kunnen verhogen. Dit onderzoek vormt de eerste stap in het proces richting het ontwikkelen van een balansmeter. De vraag die centraal staat in dit onderzoek is welke factoren Nederlandse jongeren van 13 tot en met 15 jaar ervaren als belangrijk voor het definiëren van hun draagkracht en draaglast. Om dit te meten is een online vragenlijst ontwikkeld waarin de domeinen mentaal welzijn, fysiek welzijn, sociale relaties, schoolbeleving, leefomgeving en vrijetijdsbesteding zijn uitgevraagd. Op basis van de resultaten blijken factoren met betrekking tot sociale relaties, met name in de thuissituatie, van belang te zijn voor draagkracht. Factoren met betrekking tot het mentaal welzijn worden als belangrijkst ervaren voor draaglast. Er wordt geadviseerd om aan de hand van voorgaande factoren in te zetten op preventie en vroegsignalering van problematiek onder jongeren. Ook kan aanvullend kwantitatief onderzoek uitgevoerd worden onder een andere representatieve steekproef om zo de resultaten beter te kunnen generaliseren. Daarnaast wordt geadviseerd om door middel van kwalitatief onderzoek het belang van de gevonden factoren uit te laten diepen door jongeren. Ten slotte is het interessant om de onderzochte leeftijdscategorie te vergelijken met de leeftijd van 16 tot en met 18 jaar wat betreft de ervaren draagkracht en draaglast. Daarmee kan onderzocht worden of het nuttig is om voor elke leeftijdscategorie apart een balansmeter te ontwikkelen.Show less
Dit onderzoek bestaat uit een literatuur- en observationeel onderzoek. De twee onderzoeksvragen die hierbij centraal staan, luiden als volgt: “Welke leselementen die het probleemoplossend vermogen...Show moreDit onderzoek bestaat uit een literatuur- en observationeel onderzoek. De twee onderzoeksvragen die hierbij centraal staan, luiden als volgt: “Welke leselementen die het probleemoplossend vermogen stimuleren bij basisschoolleerlingen zijn bekend in de literatuur?” en “Hoe vaak komen deze leselementen voor tijdens de bovenbouwvakateliers van de Noordwijkse Methode?” Bij de Noordwijkse Methode krijgen leerlingen in de ochtend les over de basisvakken en in de middag wordt tijd besteed aan de overige vakken in vakateliers onder leiding van gespecialiseerde leerkrachten. Tijdens de vakateliers werken leerlingen binnen een overkoepelend thema en wordt gebruik gemaakt van de denkbubbels die centraal staan in de Noordwijkse Methode. Dit zijn een set vragen waarmee alle aspecten van onderzoekend leren aan bod komen (De Noordwijkse Methode, 2021a). Binnen de denkbubbels wordt gestreefd om probleemoplossend vermogen te stimuleren. De eerste onderzoeksvraag wordt beantwoord middels het literatuuronderzoek, waarvoor in de literatuur is gezocht naar stimulerende leselementen voor het probleemoplossend vermogen. Er zijn verschillende zoekmachines en zoektermen gebruikt om de betrouwbaarheid van het literatuuronderzoek te waarborgen. Vervolgens is op basis van dit onderzoek een observatieformulier van vijftien observatiepunten opgesteld dat gebruikt is tijdens de observaties. Aan de hand van de verkregen data van dit observatieonderzoek is de tweede onderzoeksvraag beantwoord. Tijdens zeven vakateliers zijn zeven verschillende leerkrachten geobserveerd, deze observaties duurden tussen de 60 en 105 minuten. De geobserveerde vakateliers bestonden uit zowel reguliere vakateliers als verwerkingslessen. Bij verwerkingslessen moeten leerlingen laten zien welk leerdoel zij geleerd hebben, als afsluiting van het thema en krijgen zij geen uitleg. Uit de observaties bleek dat leerkrachten sommige leselementen, zoals inspelen op voorkennis, conceptuele uitleg en scaffolding vaak toepasten. De leselementen het aanbieden van realistische problemen, toepassen van modeling door de leerkracht, samenwerken van leerlingen, visueel denken van leerlingen, en het gebruik van wijsgebaren door de leerkracht werden echter door weinig leerkrachten toegepast. Voor het leselement motivatie geldt dat sommige leerkrachten dit leselement vaak toepasten en anderen zelden. Daarnaast is onderzocht of er een verschil was tussen de leselementen die werden toegepast in een regulier vakatelier en in een verwerkingsles. Hieruit bleek dat bij de leselementen inspelen op voorkennis, probleem identificeren, en scaffolding een significant verschil was. Deze leselementen kwamen gemiddeld vaker voor tijdens de reguliere vakateliers dan in de verwerkingslessen. Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat leerkrachten van de Noordwijkse Methode veel stimulerende leselementen van probleemoplossend vermogen toepassen. Een aantal leselementen worden echter onvoldoende toegepast. Dit zijn onder andere realistische problemen, modeling, samenwerken, visueel denken, en wijsgebaren. Daarom wordt geadviseerd om leerkrachten de mogelijkheid te geven om hun kennis te vergroten en te oefenen met het toepassen van alle stimulerende leselementen. Dit geldt zowel voor de reguliere vakateliers als voor de verwerkingslessen. De Noordwijkse Methode kan dit realiseren door de self-efficacy van leerkrachten te vergroten, bijpassende studiedagen in te richten, en de leselementen in de denkbubbels te implementeren.Show less
In dit onderzoek is de huidige ouderbetrokkenheid bij het lezen op basisschool X onderzocht om hierna te bekijken hoe deze verhoogd kon worden. Door middel van een online vragenlijst, afgenomen bij...Show moreIn dit onderzoek is de huidige ouderbetrokkenheid bij het lezen op basisschool X onderzocht om hierna te bekijken hoe deze verhoogd kon worden. Door middel van een online vragenlijst, afgenomen bij 59 ouders, is de ouderbetrokkenheid gemeten. De ouderbetrokkenheid werd gemeten aan de hand van de drie deelaspecten: literaire middelen, leesactiviteiten en de leesattitude van de ouder. Aan de hand van de resultaten zijn een totaalscore en scores op de deelaspecten berekend. De betrouwbaarheid van de vragenlijst is gemeten, waaruit naar voren kwam dat de totaalscore een betere betrouwbaarheid gaf dan de losse deelaspecten. Hierdoor is vooral gekeken naar de totaalscore bij het doen van verdere analyses. De algehele ouderbetrokkenheid bij lezen op basisschool X bevond zich boven het gemiddelde. Echter viel op dat de participanten lager scoorden op twee items: bibliotheekbezoeken en praten over boeken. Om de ouderbetrokkenheid bij lezen op basisschool X te verhogen zal ingezet moeten worden op deze twee activiteiten. Ook viel op dat in dit onderzoek geen verschil gevonden is in ouderbetrokkenheid tussen de onderbouw en de bovenbouw, in tegenstelling tot bestudeerde literatuur. Het is mogelijk dat deze activiteiten en de afwezigheid van het verschil tussen de onder- en bovenbouw ook vindbaar is in de Nederlandse populatie. De hoge score op ouderbetrokkenheid kan te maken hebben met de hoge sociaaleconomische status van de wijk en de sociale wenselijkheid van de vragenlijst. Voor vervolgonderzoek is het wenselijk om meer scholen met verschillende sociaaleconomische statussen te laten participeren en meer items aan de vragenlijst toe te voegen.Show less
Basisschool de Meerpaal heeft te maken met een dalend aantal leerlingen op school. Leerlingen voelen zich niet altijd veilig en daarom is de school op zoek naar handvatten voor een veiliger...Show moreBasisschool de Meerpaal heeft te maken met een dalend aantal leerlingen op school. Leerlingen voelen zich niet altijd veilig en daarom is de school op zoek naar handvatten voor een veiliger schoolklimaat. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Wat kunnen leerkrachten van multiculturele basisschool de Meerpaal doen om een veiliger klimaat te creëren voor de groepen 4 tot en met 8? Acht leerkrachten hebben een online vragenlijst ingevuld die verdeeld was over vijf onderwerpen: Positive Behavior Support, schoolbeleid, omgaan met gedrag, klassenmanagement en ouder-leerkrachtrelatie. Deze onderwerpen sluiten aan bij drie theorieën, namelijk het behaviorisme, de sociale leertheorie en de zelfdeterminatietheorie. Daarnaast zijn er vragen gesteld over de schoolregels en zijn er een aantal open vragen gesteld. Uit de resultaten blijkt dat het gemiddelde van de vijf onderwerpen hoog is, maar dat er toch enkele aandachtspunten zijn. De resultaten laten zien dat van de subcategorieën positief, veilig en voorspelbaar klimaat, een positief klimaat het laagste gemiddelde heeft. Daarnaast geven leerkrachten aan dat er een eenduidig plan moet komen voor de school. Het wordt aanbevolen dat leerkrachten van basisschool de Meerpaal sociaalemotionele vaardigheden bij leerlingen aanleren en sociale relaties bevorderen, bijvoorbeeld door middel van een methode. Daarnaast is het belangrijk dat alle leerkrachten op de hoogte zijn van het schoolbeleid en hier ook achter staan. Ook wordt aangeraden om aandacht te besteden aan positief gedrag en gewenst gedrag te stimuleren, bijvoorbeeld door middel van een schoolbreed beloningssysteem. Eventueel vervolgonderzoek kan zich richten op een passende manier voor het omgaan met ongewenst gedrag.Show less
De vraag die tijdens dit onderzoek centraal staat is: ‘welke voor- en nadelen op het gebied van begeleiding van spel ervaren onderwijsprofessionals uit de onderbouw bij het inzetten van spelend...Show moreDe vraag die tijdens dit onderzoek centraal staat is: ‘welke voor- en nadelen op het gebied van begeleiding van spel ervaren onderwijsprofessionals uit de onderbouw bij het inzetten van spelend leren in groep 3?’. Om antwoord te krijgen op deze vraag is er een literatuuronderzoek gedaan en zijn er 5 interviews afgenomen met onderwijsprofessionals, allen werkzaam op school x. Deze onderwijsprofessionals zijn allemaal betrokken bij de onderbouw van de basisschool. De uitkomsten van de interviews zijn gecodeerd en daaruit zijn de volgende uitkomsten gekomen. De onderwijsprofessionals gaven in de interviews aan dat zij over het algemeen positief zijn over het inzetten van spelend leren in groep 3. Een positieve houding van leerkrachten tegenover spelend leren is belangrijk bij het inzetten van spelend leren. De onderwijsprofessionals gaven ook aan dat zij spelend leren in groep 3 begeleiden op verschillende manieren, zij gaven aan te observeren, mee te spelen en impulsen te geven. Deze drie rollen zijn ook terug te vinden in de literatuur. Als voordeel van spelend leren gaven de onderwijsprofessionals aan goed leerlingen op hun eigen niveau te begeleiden. In de literatuur wordt vermeld dat om te differentiëren in de klas het belangrijk is om een stap terug te nemen als leerkracht en te observeren, dit wordt tijdens spelend leren vaak gedaan. Toch geven de onderwijsprofessionals ook aan dat het soms lastig is om in te schatten wanneer er impulsen gegeven moeten worden en wanneer de impulsen het spel juist onderbreken. Dit wordt ook bevestigd in de literatuur.Show less
Deze studie onderzocht hoe leerkrachten in het speciaal onderwijs cluster 4 effectief begrijpend leesonderwijs kunnen geven. De volgende onderzoeksvraag werd in overleg met Pedologisch Instituut De...Show moreDeze studie onderzocht hoe leerkrachten in het speciaal onderwijs cluster 4 effectief begrijpend leesonderwijs kunnen geven. De volgende onderzoeksvraag werd in overleg met Pedologisch Instituut De Brug te Leiden opgesteld: waar kan rekening mee gehouden worden met het kiezen van een nieuwe begrijpend lezen methode, passend bij de doelgroep SO-cluster 4? Er werden drie wetenschappelijke overzichtsartikelen geraadpleegd voor beschikbare wetenschappelijke kennis over begrijpend leesonderwijs. Op basis van deze literatuur werden er zes elementen van effectief begrijpend leesonderwijs geselecteerd: woordenschat & achtergrondkennis, leesstrategieën, leesmotivatie, technisch lezen, rijke taalomgeving en interactie. Het praktijkonderzoek was een vragenlijst met stellingen, gebaseerd op deze zes elementen. De vragenlijst werd na een pilot verspreid onder leerkrachten van PI De Brug (N=11). Per element werd de gemiddelde score van de respondenten berekend. Uit de vragenlijst bleek dat leerkrachten woordenschat & achtergrondkennis en leesmotivatie het belangrijkst vonden. Technisch lezen werd als minst belangrijk gezien, en het element interactie blijkt redelijk moeilijk toepasbaar voor de doelgroep. Daarnaast hadden leerkrachten wisselende visies op het element leesstrategieën. Alle zes elementen zijn belangrijk voor het bieden van effectief begrijpend leesonderwijs op een cluster 4 school, maar de praktische toepasbaarheid lijkt per element te verschillen. Omdat er slechts 11 respondenten waren, kunnen de resultaten niet zonder meer gegeneraliseerd worden naar iedere SO-school. Toekomstig onderzoek naar de verhouding tussen de specifieke behoeften van cluster 4 leerlingen en de praktische toepassing van de zes elementen zou een relevant vervolg zijn van deze studie.Show less
Door de dalende leesvaardigheid en leesmotivatie in Nederland en op basisschool X, heeft laatstgenoemde ingezet op het verhogen van de leesmotivatie van haar leerlingen. Naast leerkrachten hebben...Show moreDoor de dalende leesvaardigheid en leesmotivatie in Nederland en op basisschool X, heeft laatstgenoemde ingezet op het verhogen van de leesmotivatie van haar leerlingen. Naast leerkrachten hebben vooral ouders een grote invloed op de leesmotivatie van kinderen. Met deze reden wilde basisschool X inzicht krijgen in de ouderbetrokkenheid bij het lezen thuis van ouders van haar leerlingen. In dit onderzoek is aan de hand van een vragenlijst deze ouderbetrokkenheid in beeld gebracht, waarna adviezen zijn geformuleerd om de ouderbetrokkenheid bij het lezen thuis te kunnen verhogen. Verder is gekeken naar verschillen in ouderbetrokkenheid tussen vaders en moeders en tussen ouders van de onderbouw en bovenbouw. De ouderbetrokkenheid werd gemeten op een vijfpuntsschaal, waar een score van 1 samenhing met geen ouderbetrokkenheid bij het lezen en een score van 5 met een hoge mate van ouderbetrokkenheid. Op basisschool X scoorden de ouders bovengemiddeld: een 3.63 gemiddeld (N=60). Er werd geen verschil in ouderbetrokkenheid gevonden tussen vaders en moeders en tussen ouders van de onder- en bovenbouw. In vergelijking met andere activiteiten rondom het lezen, werd er minder over de inhoud van boeken gepraat en werd de bibliotheek minder bezocht door ouders van deze basisschool. Basisschool X zou deze activiteiten bij haar ouders kunnen stimuleren om op deze manier de ouderbetrokkenheid en de leesmotivatie te kunnen verhogen. School en ouders zullen een team moeten vormen om de leesmotivatie en daarmee leesvaardigheid van de Nederlandse leerlingen te vergoten.Show less
Welbevinden is een multidimensionaal construct met de domeinen psychologisch, sociaal, cognitief en fysiek welbevinden. Het welbevinden wordt gezien als een voorwaarde voor leerlingen uit het...Show moreWelbevinden is een multidimensionaal construct met de domeinen psychologisch, sociaal, cognitief en fysiek welbevinden. Het welbevinden wordt gezien als een voorwaarde voor leerlingen uit het primair basisonderwijs om tot leren te komen. De afgelopen jaren is een dalende trend te zien van het welbevinden van deze leerlingen. Om de samenhang tussen de perceptie van onderwijsfactoren en het welbevinden te toetsen hebben 38 leerlingen uit leerjaargroepen vier, vijf en zes van het primair basisonderwijs twee vragenlijsten ingevuld: een vragenlijst met betrekking tot het welbevinden en een zelfontworpen vragenlijst betreffende de perceptie van aandacht voor onderwijsfactoren. Uit de resultaten is gebleken dat de aandacht voor de onderwijsfactoren niet significant samenhangt met de domeinen van welbevinden. Wel is er voor het domein psychologisch welbevinden een positieve samenhang gevonden met sociale interacties, maar een negatieve samenhang met autonomie. Voor het domein sociaal welbevinden is ook een positieve samenhang gevonden met sociale interacties. Met betrekking tot het cognitief welbevinden is voor vindingrijkheid een positieve samenhang gevonden, maar geen samenhang met zelfbewustzijn en wereldburgerschap. Ten slotte is een negatieve samenhang gevonden voor het domein fysiek welbevinden en sociale interacties. Om het inzicht in de mogelijk welbevinden-bevorderende onderwijsfactoren verder te duiden, zou de behoefte aan aandacht voor autonomie kunnen worden getoetst en stellingen in de zelfontworpen vragenlijst kunnen worden opgenomen met betrekking tot het fysiek welzijn. Ook zou de aandacht voor wereldburgerschap kunnen worden geconcretiseerd door middel van focusgroepen. Daarnaast zouden de onderwijsfactoren zelfbewustzijn en vindingrijkheid kunnen worden opgedeeld in subfactoren en deze worden gerelateerd aan het welbevinden.Show less
Het doel van dit onderzoek was om de houding van onderwijsprofessionals in de onderbouw van het basisonderwijs ten opzichte van spelend leren te beschrijven. Hierdoor kunnen er wellicht...Show moreHet doel van dit onderzoek was om de houding van onderwijsprofessionals in de onderbouw van het basisonderwijs ten opzichte van spelend leren te beschrijven. Hierdoor kunnen er wellicht overeenkomsten en/of verschillen gerapporteerd worden tussen de voor- en nadelen uit de literatuur van spelend leren en de (h)erkenning door de onderwijsprofessionals hiervan. Daarom zijn er vijf onderwijsprofessionals uit de onderbouw van een basisschool geïnterviewd om erachter te komen welke thema’s van belang zijn bij het wel of niet inzetten van spelend leren in groep 3. De onderwijsprofessionals gaven gedurende de interviews aan dat het inzetten van spelend leren meerdere academische voordelen heeft. Deze manier van leren heeft een positieve invloed op het bevorderen van de vroege rekenvaardigheden en op de ontwikkeling van de woordenschat. Echter werd het aanleren van complexe vaardigheden als een nadeel ervaren door de onderwijsprofessionals. De onderwijsprofessionals gaven aan dat complexe vaardigheden effectief aangeleerd kunnen worden wanneer directe instructie in combinatie met spelend leren wordt ingezet. Daarnaast werden ook op sociaal-emotioneel gebied meerdere voordelen van spelend leren gerapporteerd: het probleemoplossend vermogen en de ontwikkeling van sociale vaardigheden worden gestimuleerd. Zowel de academische als de sociaal-emotionele voor- en nadelen die ervaren worden door de onderwijsprofessionals tonen in zekere mate overlap met thema’s uit de literatuur als het gaat om het wel of juist niet inzetten van spelend leren. Daarnaast was het opvallend dat bij het beschrijven van de voor- en nadelen uit zowel de literatuur als de praktijk de voordelen van spelend leren zowel academisch als sociaal-emotioneel vaker en uitgebreider werden belicht dan de nadelen ervan. Al met al kan er gesteld worden dat de vele voordelen van spelend leren vanuit de literatuur ook ervaren worden in de praktijk, wat duidt op een positieve houding van de onderwijsprofessionals tegenover het inzetten van spelend leren.Show less
In de afgelopen jaren is de levenstevredenheid onder jongeren gedaald, waardoor scholen en organisaties meer proberen te investeren in het welbevinden van leerlingen. In dit onderzoek staat de...Show moreIn de afgelopen jaren is de levenstevredenheid onder jongeren gedaald, waardoor scholen en organisaties meer proberen te investeren in het welbevinden van leerlingen. In dit onderzoek staat de relatie tussen de onderwijsconcepten sociale interacties, vindingrijkheid, zelfbewustzijn, autonomie en wereldburgerschap en het welbevinden van leerlingen in het primair onderwijs centraal, om te onderzoeken in hoeverre de mate van aandacht die de leerlingen ervaren voor deze onderwijsconcepten kan bijdragen aan hun welbevinden. De studie is uitgevoerd op een dorpsschool in de randstad waar het welbevinden van leerlingen centraal staat. In totaal hebben 38 leerlingen uit de groepen 4, 5 en 6 meegedaan, waarvan 15 jongens en 23 meisjes, met een gemiddelde leeftijd van 8 jaar. In deze studie is de samenhang tussen de aandacht die er volgens leerlingen is voor de onderwijsconcepten en de mate van welbevinden van leerlingen getoetst. Elk van de onderwijsconcepten lijkt op positieve wijze zwak tot matig gerelateerd te zijn aan ten minste één van de domeinen van welbevinden, met uitzondering van de concepten autonomie en wereldburgerschap die ook negatieve relaties kennen met de domeinen van welbevinden. Een tweede uitzondering hierop zijn de negatieve relaties tussen de onderwijsconcepten en het fysiek welbevinden. In de discussie worden suggesties gedaan voor vervolgonderzoek en de onderwijspraktijk, zoals het meten van de behoefte aan autonomie en autonomieondersteuning om inzicht te krijgen in de manier hoe deze bijdragen aan het welbevinden.Show less