This paper investigates the effect of nocebo suggestions on food craving levels and explores whether personality traits, specifically neuroticism and impulsivity, moderate this impact. The study...Show moreThis paper investigates the effect of nocebo suggestions on food craving levels and explores whether personality traits, specifically neuroticism and impulsivity, moderate this impact. The study was conducted using a sample of 21 volunteers which were recruited from Leiden University, and used a randomised controlled trial design. The two groups that were used in the analysis were control and nocebo groups (increase hunger). Nocebo group participants received a sham vagus nerve stimulation and were exposed to suggestions that this stimulation will increase their hunger. Food craving was measured using a Visual Analogue Scale at different time points throughout the experiment, and self-report inventories were used to assess neuroticism and impulsivity. A repeated measures Analysis of Variance (ANOVA) and a moderation analysis were performed to analyse the data. The results showed significant changes in craving intensity, F(3, 57) = 11.14, p < .001, with higher craving levels in the control group compared to the nocebo group. Neither neuroticism F(3, 17) = 0.37, p = .77, nor impulsivity, F(3, 17) = 2.11, p = .14, were significant in moderating the relationship between nocebo suggestions and food cravings. However, impulsivity independently showed a significant negative effect on craving ratings, where higher impulsivity was related to lower food cravings, b = -11.07, t(df) = -2.18, p = .04. The study’s limitations included a small sample size and ambiguous definitions of nocebo effects, which could have affected the results. Future research should focus on exploring other personality traits to deepen our understanding of their effect on nocebo suggestions and food cravings.Show less
In de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord...Show moreIn de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord en (2) reactietijd. Met kennis over mechanismen van IU kunnen we symptomen begrijpen en dagelijkse negatieve gevolgen verminderen. Gedurende het experiment kregen 54 gezonde participanten (37 vrouwen, 17 mannen) tussen de 18-40 jaar neutrale en negatieve afbeeldingen met bijhorende beschrijvingen te zien op twee verschillende dagen met 24 uur ertussen. Specifiek is gekeken naar dag twee, waarbij de participanten bij 75 neutrale en 75 negatieve afbeeldingen moesten aangeven of ze de afbeeldingen hadden gezien op de dag ervoor (oud) of niet (nieuw). Ze gaven aan hoe zeker ze waren over hun antwoord (betrouwbaarheidsbeoordeling; VAS 1-100; oud-nieuw). De reactietijd (ms) van deze respons werd voor beide condities gemeten. Daarna vulden participanten de Intolerance for Uncertainty Scale (IUS) in, bestaande uit 27 stellingen waarbij ze aangaven in welke mate de stelling hen typeert. De data zijn geanalyseerd middels niet-parametrische Friedmantoetsen, RMANCOVA en twee regressieanalyses met verschilscores. Daaruit kwamen de volgende bevindingen. Participanten met meer IU vertoonden minder spreiding in zekerheid van hun antwoord en waren gemiddeld langzamer in beide condities. Los van IU, vertoonden participanten meer spreiding in antwoordzekerheid en waren ze gemiddeld langzamer bij de negatieve dan bij de neutrale afbeeldingen. We concluderen dat IU effect heeft op de antwoordzekerheid en op de reactietijd. Of de getoonde afbeeldingen neutraal of negatief zijn blijkt hierbij niet van invloed.Show less
Adolescence is characterized by a prominent increase in peer orientation and high sensitivity to peer evaluations. To date, explanations for individual differences in peer evaluation sensitivity...Show moreAdolescence is characterized by a prominent increase in peer orientation and high sensitivity to peer evaluations. To date, explanations for individual differences in peer evaluation sensitivity have not been thoroughly investigated. The present study examined whether a catastrophizing emotion regulation tendency and overprotective parenting could explain why some adolescents are more sensitive to negative peer evaluation than others. Sixty-four adolescents (mean age = 14.66; 49 females) took part in a Social Evaluative Learning through Feedback (SELF-) Profile task. Participants had to predict the valence of peer feedback in a 240-trial paradigm with four fictitious peers that differed in their probability of giving positive feedback. We hypothesized that through the mediating effect of catastrophizing, parental overprotection could predict the ratio of negative predictions of peer evaluations. We also expected that adolescents scoring higher on these self-reported concepts would have a higher ratio of negative predictions for the most negative vs. the most positive peer. Similarly, it was hypothesized that adolescents with higher catastrophizing and overprotection scores would expect more negative feedback in the SELF-Profile task beforehand and also estimate them to have been high afterward. Our results showed that total parental and paternal overprotection, but not maternal, predicted catastrophizing in adolescents. However, we did not find evidence for the hypothesized mediation models or associations between the self-reported concepts and the SELF-Profile pre- and post-ratings. Together, these findings suggest that parental overprotection and catastrophizing are related concepts but they are not sufficient in explaining negative biases in social reinforcement learning in adolescence.Show less
Psoriasis patients frequently report feelings of stigmatization. While many studies have been done on self-stigma, perceived stigma and on the impact of stigmatization on patients with psoriasis,...Show morePsoriasis patients frequently report feelings of stigmatization. While many studies have been done on self-stigma, perceived stigma and on the impact of stigmatization on patients with psoriasis, few studies have focused on the extent and predictors of public stigma towards psoriasis. This cross-sectional study is the first study to date to focus on the extent of public stigma towards psoriasis in the Dutch population, as well as to examine the possible predictive value of four subscales of empathy as assessed by the Interpersonal Reactivity Index (IRI); perspective taking, PT; fantasy, FS; empathic concern, EC; and personal distress, PD. Respondents (N = 121) were asked to watch video vignettes, after which public stigma was measured with the Impact of Chronic Skin Disease on Daily Life (ISDL). A paired-samples t-test and multiple regression analysis were conducted. Results suggests that that there is public stigma towards psoriasis in the Dutch population (t(119) = -6.55, p < .001). A weak positive relation between personal distress (PD) and public stigma was found (B = .08, p = .04), while the other three empathy subscales (PT, FS and EC) were not found to be significant predictors for public stigma towards psoriasis (all p-values >.05). These results add to the theoretical knowledge about psoriasis and theory development and suggest that interventions against public stigma towards psoriasis might not focus on eliciting empathy, as other mechanisms would possibly be more beneficial in reducing public stigma. Future studies should replicate the study with other measurement instruments.Show less
In dit onderzoek werd er gekeken naar de relatie tussen academische eisen, academische hulpbronnen en spanningsklachten die Nederlandstalige universitaire studenten ervaren. Er werd onderzocht of...Show moreIn dit onderzoek werd er gekeken naar de relatie tussen academische eisen, academische hulpbronnen en spanningsklachten die Nederlandstalige universitaire studenten ervaren. Er werd onderzocht of academische hulpbronnen als buffer kunnen dienen binnen de relatie tussen academische eisen en spanningsklachten. Het onderzoek is gebaseerd op het Study demands-resources model, wat het Jobs demands-resources model toepast in academische context. Bij dit onderzoek werd er gekeken naar verschillende academische eisen: rolconflict, het tempo en de hoeveelheid werk en de mentale belasting. Voor academische hulpbronnen werd er gekeken naar autonomie, rolduidelijkheid en de relatie met de begeleiding. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een online vragenlijst onder universiteit studenten. Het was een cross-sectioneel onderzoek met 171 respondenten. Uit de resultaten is gebleken dat tempo en hoeveelheid werk zorgt voor meer spanningsklachten. Autonomie daarentegen vermindert spanningsklachten. Rolduidelijkheid heeft een buffer-effect op de relatie tussen tempo en hoeveelheid werk en spanningsklachten onder universitaire studenten. Verder is er gevonden dat een hoge score op relatie met de begeleiding een buffer-effect kan hebben op de relatie tussen mentale belasting en spanningsklachten. De uitkomsten van dit onderzoek bieden de mogelijkheid om in te spelen op academische eisen en academische hulpbronnen om vervolgens de spanningsklachten onder studenten te verminderen. Verder kan dit onderzoek een basis zijn voor uitgebreider onderzoek naar spanningsklachten onder studenten en de oorzaken van de spanningsklachten.Show less
Depressie is een veel voorkomende stoornis, vooral bij vrouwen. Er zijn verschillende cognitieve en neurale risicofactoren die bijdragen aan depressiegevoeligheid. Brooding ruminatie is een...Show moreDepressie is een veel voorkomende stoornis, vooral bij vrouwen. Er zijn verschillende cognitieve en neurale risicofactoren die bijdragen aan depressiegevoeligheid. Brooding ruminatie is een belangrijke cognitieve risicofactor. Een belangrijke neurale risicofactor is abnormale connectiviteit in of tussen een van de netwerken van het triple netwerk model. Het doel van dit bachelorproject is om te onderzoeken wat er in het salience netwerk gebeurt bij vrouwen tijdens acute ruminatie. Hiermee proberen we inzicht te krijgen in eventuele neurale aanwijzingen voor depressiegevoeligheid. Hiervoor zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld; wat is het effect van acute ruminatie op het salience netwerk bij vrouwen? Wordt de grootte van het effect van ruminatie gemodereerd door de gevoeligheid voor depressie? Hebben deelnemers met een hoge score op brooding ruminatie ook een hoge score op de LEIDS? Voor dit onderzoek hebben vrouwelijke participanten verschillende vragenlijsten ingevuld en zijn er MRI-scans van de hersenen gemaakt; één tijdens ruminatie en één tijdens resting-state. Vervolgens is er een region of interest analyse op de scans, een moderatie analyse op het effect en een correlatie analyse op de resultaten van de vragenlijsten uitgevoerd. Hieruit blijkt dat tijdens acute ruminatie verschillende hersengebieden meer connectiviteit met het salience netwerk vertonen. Er zijn geen significante resultaten gevonden voor de moderatie en correlatie analyse. Concluderend, acute ruminatie leidt tot een verhoogde functionele connectiviteit met het salience netwerk, dit leidt niet tot meer depressieve gevoeligheid; hoge connectiviteit met het salience netwerk zou dus geen biologische marker zijn voor depressiegevoeligheid. Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden een inclusievere groep te onderzoeken.Show less
In recent years, classical psychedelics have become increasingly popular as a possible treatment method for mental health disorders. Optimizing set and setting during psychedelic use leads to the...Show moreIn recent years, classical psychedelics have become increasingly popular as a possible treatment method for mental health disorders. Optimizing set and setting during psychedelic use leads to the most beneficial outcomes. Trait mindfulness, which is the general tendency to experience mindfulness in daily life, could be seen as part of the set. Earlier research suggested that psychedelic drug intake could lead to increases in practicing mindfulness, trait mindfulness, and cognitive flexibility (CF), all factors associated with positive mental health outcomes. Moreover, these factors seem to be interconnected, as, for instance, trait mindfulness can predict higher CF. Since there has currently been no research yet on the influence of psychedelic drug intake on CF with trait mindfulness as a mediator, as well as on the impact of psychedelic drug intake on trait mindfulness controlling for current meditation practice, this paper aimed at filling this explanatory gap. The findings suggested that psychedelic-experienced individuals are more likely to currently be a meditator than psychedelic naives and that the positive association between psychedelic use and trait mindfulness remains after correcting for current meditation practice. Further, a significant indirect relationship between psychedelic drug intake and CF with trait mindfulness as a mediator has been found, though the direct effect is non-significant. Lastly, psychedelic use-related variables were investigated, showing that the dose could positively predict CF but other variables, including frequency, recency, and likelihood of next intake could not. Implications of these findings for current practice, future research, and psychedelic-based treatment were considered.Show less
Patients suffering from psoriasis are known to commonly experience stigmatization. Even though stigmatization negatively impacts patients’ mental and physical health, relatively little is known...Show morePatients suffering from psoriasis are known to commonly experience stigmatization. Even though stigmatization negatively impacts patients’ mental and physical health, relatively little is known about what prompts public stigmatization. This study aims to examine the extent of public stigma towards people suffering from psoriasis and the influence of scratching, as a possible predictor, on the extent of public stigmatization towards these patients. A cross-sectional survey using video-vignettes has been performed on a sample (n =153) of the Dutch population. Respondents were shown a baseline video with an actress without the visible skin condition showing and either a video-vignette with the visible skin condition showing or a video-vignette with the visible skin condition showing and the actress scratching. After each video-vignette, the level of public stigmatization was measured, using the adapted version of the 6-item Impact of Chronic Skin Disease on Daily Life Stigma questionnaire. The results showed, using a paired samples t-test, an increased level of public stigma when the skin condition is visible compared to when it is hidden with a moderate effect size; t(119) = 6.55, p < 0.001, d = .60 . No significant effect was found, using an independent samples t-test, between when a person with psoriasis is scratching their visible skin condition, as compared to when they are not scratching their visible skin condition; t(151) = 0.48, p = .63. These results suggest that patients suffering from psoriasis are subjected to an increased level of public stigma and that scratching can not be named a predictor for public stigma towards these patients.Show less
Financiële zorgen maken een steeds groter deel uit van het studentenleven (NIBUD, 2022). Eerdere onderzoeken benadrukken dat financiële zorgen het subjectief welzijn negatief beïnvloeden, doordat...Show moreFinanciële zorgen maken een steeds groter deel uit van het studentenleven (NIBUD, 2022). Eerdere onderzoeken benadrukken dat financiële zorgen het subjectief welzijn negatief beïnvloeden, doordat financiële zorgen onder andere emotionele uitputting en psychische klachten veroorzaken (van Vreder & Thijssen, 2019). Eerdere bevindingen toonden daarentegen aan dat deelname aan vrijetijdsactiviteiten een positieve invloed kan hebben op het subjectief welzijn, en het subjectief welzijn dus kan verbeteren (Brajša-Žganec et al., 2011; Tonon et al., 2013; Sirgy et al., 2017). Echter verschillen mensen in de vaardigheid om te kunnen genieten (hedonistisch vermogen) en worden niet alle mensen op dezelfde manier (negatief) beïnvloed door financiële zorgen. De invloed van financiële zorgen op de ervaring van vrijetijdsactiviteiten is daarnaast niet eerder onderzocht, terwijl financiële zorgen de ervaring van vrijetijdsactiviteiten op een vergelijkbare manier zouden kunnen belemmeren als hoe financiële zorgen het subjectief welzijn belemmeren. Er is meer kennis nodig over hoe financiële zorgen en de vrijetijdsbeleving bijdragen aan het subjectief welzijn en de individuele verschillen hierin, omdat studenten steeds meer onder financiële druk komen te staan wat ten koste gaat van hun studie. Het doel van dit onderzoek was dan ook om een verklaring te geven over hoe financiële zorgen bij studenten een negatieve invloed hebben op het subjectief welzijn en de ervaring van genot tijdens vrijetijdsactiviteiten. De resultaten hebben aangetoond dat financiële zorgen een negatieve invloed hebben op het subjectief welzijn, maar er werd geen significante relatie gevonden tussen de ervaring van genot tijdens vrijetijdsactiviteiten met het subjectief welzijn en financiële zorgen. Bovendien bleek het hedonistisch vermogen geen significante moderator te zijn in de relatie tussen financiële zorgen en de ervaring van genot tijdens vrijetijdsactiviteiten. Tot slot was een tekortkoming van dit onderzoek was dat de twee metingen van de ervaring van genot tijdens vrijetijdsactiviteiten significant met elkaar verschillen. Vervolgonderzoek kan zich richten op het ontwikkelen van één maat van de ervaring van genot tijdens vrijetijdsactiviteiten. Daarnaast kan vervolgonderzoek zich richten op mogelijke interventies om financiële zorgen bij studenten te verminderen.Show less
Het placebo-effect is een fysiologische en/of psychologische reactie op een niet-actieve substantie of procedure. Kinderen hebben een sterke reactie op placebobehandelingen. Placebogebruik zou een...Show moreHet placebo-effect is een fysiologische en/of psychologische reactie op een niet-actieve substantie of procedure. Kinderen hebben een sterke reactie op placebobehandelingen. Placebogebruik zou een mogelijk stap kunnen zijn in het verbeteren van de medische kindzorg, maar zonder toestemming van de ouders kan deze stap niet worden gezet. Het is dus belangrijk om inzicht te krijgen in de mening die ouders hebben over placebogebruik in de medische kindzorg. Uit onderzoek is gebleken dat het placebo-effect in verband staat met optimisme en angst. In dit onderzoek is er gekeken of dit verband ook bestaat tussen hoe acceptabel ouders placebogebruik vinden en de mate van optimisme en de angsttendentie van deze ouders. Dit is gedaan door een eenmalige, online vragenlijst af te nemen bij ouders met kinderen tot en met 18 jaar. De participanten (N = 82, M = 42.13) vonden placebogebruik in de medische kindzorg gemiddeld iets boven de neutrale score van acceptabiliteit (M = 6.53, SD = 2.42). Er is een verband gevonden tussen de mate van optimisme en de acceptabiliteit (r = .357, p = .001). Er was geen verband tussen angsttendentie en acceptabiliteit (r = -.184, p = .099). Tijdens het uitvoeren van een regressieanalyse is gevonden dat optimisme en angsttendentie samen een significant percentage van 13% van de acceptabiliteit verklaren (𝑅2=.130, p =.004). Hieruit bleek dat optimisme een significante voorspeller was voor acceptabiliteit (𝛽 = .34, p = .004) en bleek angsttendentie geen voorspeller te zijn (𝛽 = −.58, p = .607). dus de ouders die meer optimistisch zijn, vinden placebogebruik meer acceptabel in de medische kindzorg dan ouders die minder optimistisch zijn. Deze kennis kan ervoor zorgen dat er educatieve programma’s worden ontwikkeld die zich richten op het optimistisch denken van ouders, wat kan leiden tot een bredere acceptatie en effectiever gebruik van placebo in de medische kindzorg.Show less
Abstract: This study examines the influence of individual and organizational features on the willingness to donate money to NPOs of individuals who are atypical of the organization. For this cross...Show moreAbstract: This study examines the influence of individual and organizational features on the willingness to donate money to NPOs of individuals who are atypical of the organization. For this cross-sectional study, participants who were atypical to the presented NPO were recruited online (n = 98). The research materials included information about international NPOs and a questionnaire that measured organizational morality, organizational competence, empathy, and collectivism of the individual, as well as general willingness to help and willingness to donate money to the organization. Multiple regression analyses showed that general willingness to help is predicted by organizational morality and the individual’s empathy. It has also been shown that empathy and general willingness to help have a direct effect on willingness to donate money to an NPO. Mediation regression analysis supported the hypotheses that empathy and organizational morality indirectly influence willingness to donate via willingness to help. Finally, practical recommendations for NPOs, as well as strengths, limitations, and implications of this online study were discussed.Show less
People’s attractiveness influences the honesty displayed by individuals towards them. This research investigates if this also holds for artificial agents. In the Psychology Lab on Wheels, 23...Show morePeople’s attractiveness influences the honesty displayed by individuals towards them. This research investigates if this also holds for artificial agents. In the Psychology Lab on Wheels, 23 participants played a coin toss game against a human, a robot, and an avatar on a screen, in which they had to make private predictions of the outcomes. This manipulation incentivized participants to lie. Based on the Uncanny Valley theory, it was expected that the human agent would be evaluated as most attractive, followed by the robot, and finally the avatar. Due to previous research, it was expected that participants would be most honest to the agent they rated as most attractive, thus most honest to the human, followed by the robot, and then the avatar. However, results show no difference in how participants rated the attractiveness of the human agent, the robot, and the avatar. Additionally, no discrepancy was found between the honesty of the participants towards the human agent, the avatar, and the robot. The discussion considers some trends in the data. Recommendations for future research are made.Show less
Abstract Het uitvragen van ervaren functioneren naast ervaren gezondheid kan een completer beeld bieden over hoe mensen naast hun ervaren gezondheid, ook hun welzijn en functioneren ervaren. Het...Show moreAbstract Het uitvragen van ervaren functioneren naast ervaren gezondheid kan een completer beeld bieden over hoe mensen naast hun ervaren gezondheid, ook hun welzijn en functioneren ervaren. Het doel van dit onderzoek was om ervaren functioneren te valideren aan de hand van gerelateerde constructen. Voor deze scriptie is er gebruik gemaakt van de ICECAP-A vragenlijst om ervaren functioneren te valideren. Bij een steekproef van 18+ participanten (n=281) is een vragenlijst afgenomen, bestaande uit meerdere arbeidsparticipatievragenlijsten, welzijnsvragenlijsten, demografische gegevens, ervaren gezondheid en ervaren functioneren. De vragenlijst is middels qualtrix afgenomen en de resultaten zijn geanalyseerd middels een spearman-rho analyse. Er is bevonden dat ervaren functioneren als construct gerelateerd is aan ervaren gezondheid en aan kwaliteit van leven, met r(281) = 0,491. Er is tevens ook bevonden dat ervaren gezondheid en ervaren functioneren verschillen in hun correlaties met de ICECAP-A vragenlijst met z = -2.269, p = 0.023. Ook werden er verschillen gevonden tussen mensen met en zonder één of meerdere beperkingen of ziektes, namelijk dat alle ICECAP-A items behalve “Plezier en genieten” een veel sterker verband laten zien met ervaren functioneren wanneer we gebruik maken van een selectie van mensen met een/meerdere beperkingen of langdurige ziektes. We hebben geconcludeerd dat ervaren functioneren een redelijk sterke relatie heeft met de ICECAP-A vragenlijst en dat de correlaties van ervaren functioneren met de ICECAP-A verschillen van de correlaties van ervaren gezondheid met de ICECAP-A. Enkele limitaties binnen dit onderzoek waren de onderrepresentatie van 30-60 jarigen en het ontbreken van een content validatie voor ervaren functioneren. Vervolgonderzoek zou zich kunnen focussen op het uitwerken van de exacte inhoud van het construct “ervaren functioneren” door het doen van deze contentvalidatie in overleg met experts in dit gebied.Show less