Kinderen met een disruptieve gedragsstoornis blijken vaker problemen te hebben met executief functioneren. Hierbij wordt verwacht dat stress een negatieve invloed heeft op dit verband, maar het is...Show moreKinderen met een disruptieve gedragsstoornis blijken vaker problemen te hebben met executief functioneren. Hierbij wordt verwacht dat stress een negatieve invloed heeft op dit verband, maar het is niet bekend hoe deze factoren zich tot elkaar verhouden. In dit onderzoek staat de rol van stress met betrekking tot executief functioneren van kinderen met een disruptieve gedragsstoornis centraal. Hierbij wordt de score op executieve functies, van kinderen met en zonder een disruptieve gedragsstoornis met elkaar vergeleken in een situatie met en zonder stress. De onderzoeksgroep bestaat uit 31 jongens tussen de acht en twaalf jaar, waarvan 15 met en 16 zonder een disruptieve gedragsstoornis. De executieve functies zijn gemeten op basis van drie computertaken. Tijdens de stresssituatie moesten deze taken uitgevoerd worden gedurende een fictieve wedstrijd binnen het laboratorium, waarbij een prijs gewonnen kon worden. Een tweede keer werden de testen afgenomen binnen een vertrouwde omgeving zonder wedstrijdelement. Er bleken geen significante verschillen in de scores op executief functioneren tussen de groep met en zonder een disruptieve gedragsstoornis. Mogelijk is dit te verklaren doordat de onderzoeksgroep met een disruptieve gedragsstoornis geen goede afspiegeling is van de algehele populatie kinderen met dergelijke stoornis. Deze kinderen zijn namelijk vaker van niet-Europese afkomst en de moeders van deze kinderen zijn vaker lager opgeleid, maar dat is bij deze onderzoeksgroep niet het geval. Prestaties op verschillende taken bleken wel significant te verschillen in de situatie met en zonder stress. De kinderen werkten nauwkeuriger in de stresssituatie, wat mogelijk verklaard wordt door hun motivatie om de wedstrijd te winnen en om de prijs te krijgen. Het werktempo lag daarbij ook lager in de situatie met stress. Het werkgeheugen en kortetermijngeheugen bleken minder goed te functioneren in de stresssituatie ten opzichte van de situatie zonder stress. Het negatieve effect van stress op het geheugen is bekend uit eerder onderzoek en kan mogelijk verklaard worden door een cognitive overload bij de kinderen. De kinderen reageerde in de situatie met stress langzamer wanneer zij een beroep moesten doen op hun cognitieve flexibiliteit dan zij in de situatie zonder stress deden. Inhibitie werd niet beïnvloed door stress. Stress blijkt een grotere positieve invloed te hebben op de nauwkeurigheid van kinderen zonder disruptieve gedragsstoornis. Stress heeft een minder grote invloed op de nauwkeurigheid van kinderen met een disruptieve gedragsstoornis, dit is mogelijk te verklaren door de afwijkende reactie van de hypothalamic-pituitary-adrenal axis (HPA-as).Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2017-09-20T00:00:00Z
One of the dysfunctions associated with Klinefelter syndrome (KS) (47,XXY) are difficulties in social functioning, which may arise as a consequence of executive functioning (EF) and Theory of Mind ...Show moreOne of the dysfunctions associated with Klinefelter syndrome (KS) (47,XXY) are difficulties in social functioning, which may arise as a consequence of executive functioning (EF) and Theory of Mind (ToM) deficits. In this study, the influence of EF on ToM skills in KS boys was examined, as well as how these skills relate to autistic features. ASD traits were assessed with the parent-report Autism-Spectrum Quotient. ToM skills were measured with the Social Cognitive Skills Test. EF skills were measured with the Clinical Evaluation of Language Fundamentals and Amsterdam Neuropsychological Tasks. 28 KS boys (Mage=13.2, SD=3.0) participated in this study, along with 45 ASD boys (Mage=11.9, SD=2.0) and 46 boys from the general population (Mage=12.2, SD=2.9) as control groups. KS boys showed substantially elevated levels of ASD traits compared to the general population, but lower levels than ASD boys. In addition, difficulties regarding ToM and cognitive flexibility were more prominent in KS boys than in ASD boys compared to the general population. ToM task performance could partly be explained by spatial WM and attention switching (as autistic trait) could partly be explained by ToM skills in KS boys. The current study highlights the importance of attention modulation skills and ToM skills in social functioning of individuals with KS, providing promising insights regarding prevention and intervention. Future studies should focus on the effectiveness of enhancing EF skills in KS boys and the role of the X chromosome in vulnerability for autistic traits.Show less
Ontwikkelingsstoornissen gaan regelmatig gepaard met een grotere mate van stress bij de ouders. Bij ouders van kinderen met autisme blijkt dit tevens het geval te zijn, maar waar komt die stress...Show moreOntwikkelingsstoornissen gaan regelmatig gepaard met een grotere mate van stress bij de ouders. Bij ouders van kinderen met autisme blijkt dit tevens het geval te zijn, maar waar komt die stress precies vandaan? Om de juiste interventie te kiezen is het belangrijk om deze vraag te beantwoorden. Daarom wordt in dit onderzoek gekeken in hoeverre de ouderlijke stressbeleving te voorspellen valt vanuit de hoeveelheid autististische kenmerken van het kind en in hoeverre de mate van autistische eigenschappen van de ouder dit effect versterken. Dit is gedaan met behulp van 49 kinderen met een stoornis binnen het autismespectrum tussen de 8 en 19 jaar. De ouders zijn vergeleken met 49 ouders van kinderen zonder autismespectrum stoornis. Uit de resultaten blijkt dat de hoeveelheid autistische eigenschappen van het kind van invloed zijn op de ouderlijke stressbeleving, dat de hoeveelheid autistische eigenschappen van de ouder op zichzelf staand geen significante invloed hebben op de ouderlijke stressbeleving, maar dat deze hier wel een versterkende factor van zijn.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2014-08-16T00:00:00Z
The aim of this study was to expand the knowledge about the specific social-emotional difficulties within Klinefelter syndrome (47, XXY) by measuring attention to social cues, emotion recognition...Show moreThe aim of this study was to expand the knowledge about the specific social-emotional difficulties within Klinefelter syndrome (47, XXY) by measuring attention to social cues, emotion recognition skills, empathy and emotional arousal. 14 participants with Klinefelter syndrome (age range 16-56) and 14 control participants (age range 22-60) were included. All participants watched four video clips designed to evoke empathy, and filled out a questionnaire about their own and the main character’s emotions after each video. Furthermore, they completed an emotion recognition task consisting of 80 pictures of faces with a neutral, happy, scared or angry expression. During both tasks eye movements and fixations were measured. Electrocardiogram and skin conductance measurements were done at baseline, during the video clips and during the emotion recognition task. Participants with Klinefelter syndrome had equal emotion recognition scores compared to the control group, but empathy scores were lower for the Klinefelter group. Participants with Klinefelter spent less time fixating on eyes and more time fixating outside the face during the emotion recognition task. No group differences in overall fixation times were found during the videos, but longer fixations on eyes and mouths and shorter on objects predicted better empathy scores. Psychophysiological responses differed between groups during the empathy videos: participants with Klinefelter showed somewhat stronger skin conductance reactions than controls. The current results can contribute to the development of interventions for Klinefelter syndrome. Moreover, the results can give insight into the role of the X-chromosome in the relation between (social) attention processes and social-cognitive functioning.Show less
Het doel van dit onderzoek is om het verband aan te tonen tussen reactieve agressie en executieve functies. Hierbij wordt een differentiatie gemaakt tussen hot en cool executieve functies. Uit...Show moreHet doel van dit onderzoek is om het verband aan te tonen tussen reactieve agressie en executieve functies. Hierbij wordt een differentiatie gemaakt tussen hot en cool executieve functies. Uit onderzoek is gebleken dat zwakke EF in verband staan met een hoge mate van reactieve agressie. Door een differentiatie aan te brengen tussen hot en cool executieve functies is het mogelijk om een duidelijker verband te vinden met de verschillende factoren die agressie doen ontstaan. Hierdoor kunnen kinderen die reactieve agressie uiten specifieker behandeld worden. Dit onderzoek is gedaan onder 34 jongens in de leeftijd van 8 – 12 jaar. De gemiddelde leeftijd was 10, 7 jaar. In dit onderzoek zijn de volgende executieve functies gemeten: inhibitie, planningscapaciteiten en volgehouden aandachtsvaardigheid. Deze executieve functies zijn gemeten door middel van de Delay Frustration Task, de Sustained Attetition Dots en de BADS dierentuinplattegrond taak. Er zijn in dit onderzoek geen significante resultaten gevonden. Er is geen verband gevonden tussen de executieve functies: inhibitie, planning en volgehouden aandacht en reactieve agressie. Er is wel een richting gevonden die wijst naar een verband tussen een hoge mate van reactieve agressie en zwakke executieve functies. De resultaten suggereren dat er geen verband bestaat tussen zwakke hot en cool EF en een hoge mate van reactieve agressie. Discussie over implicaties met betrekking tot de kleine steekproef, de complexiteit van de EF en de beperkingen van de testen die gebruikt zijn, worden beschreven.Show less
Uit onderzoek is gebleken dat neurocognitieve functies, zoals verbale vaardigheden, het gedrag van kinderen beïnvloeden. Disfuncties in deze vaardigheden kunnen leiden tot problemen in het gedrag....Show moreUit onderzoek is gebleken dat neurocognitieve functies, zoals verbale vaardigheden, het gedrag van kinderen beïnvloeden. Disfuncties in deze vaardigheden kunnen leiden tot problemen in het gedrag. Minder goed ontwikkelde verbale vaardigheden kunnen een risicofactor zijn voor het ontwikkelen van externaliserende gedragsproblemen, zoals agressie. Ook blijkt dat kinderen met externaliserende gedragsproblemen vaker taalproblemen hebben en een lager verbaal IQ dan een performaal IQ. In dit onderzoek werd er gekeken naar de samenhang en de sterkte van de samenhang tussen de verbale vaardigheden, woordproductie, woordbegrip, woordvlotheid, en de mate van agressief gedrag. Dertig jongens in de leeftijd van 7 – 12 jaar werden getest op hun verbale vaardigheden met behulp van subtests uit de CELF en de WISC. Daarnaast werd de CBCL bij de ouders van deze jongens afgenomen. Uit de resultaten komt naar voren dat er geen significante relaties gevonden werden tussen de verbale vaardigheden en de mate van agressief gedrag bij jongens tussen de 7 – 12 jaar oud. De sterkte van de relaties bleek verwaarloosbaar. De invloed van de resultaten waren moeilijk te bepalen, omdat problemen in de opzet van het onderzoek er mogelijk voor gezorgd hebben dat de resultaten niet te generaliseren zijn naar de Nederlandse bevolking.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2017-07-19T00:00:00Z
The investigation of aggressive behaviors in specific types – reactive and proactive – on the basis of knowledge about executive dysfunctioning is important for determining both the etiology and...Show moreThe investigation of aggressive behaviors in specific types – reactive and proactive – on the basis of knowledge about executive dysfunctioning is important for determining both the etiology and the treatment strategies for aggression. The present study aimed to identify executive functions as the mechanisms underlying reactive and proactive aggression. Twenty-seven boys from 7 to 12 years old (M = 9.78, SD = 1.37) participated in this study. We created a sample including boys with different types of aggression and a wide range of aggression scores. Several (computerized) neurocognitive tasks were used for the measurement of the executive functions: inhibition, attention, frustration tolerance, cognitive flexibility and planning. A teacher questionnaire was administered for the reactive and proactive aggression scores of the boys. We found that the executive dysfunctions were associated with higher levels of aggression. Inhibition problems were associated with both types of aggression, but we also delineated unique factors in the prediction of reactive or proactive aggression. These results are not only important for theoretical frameworks about the etiology of aggression, but we can also underpin the importance of stimulating the development of specific executive functions for the prevention and treatment of different types of aggression.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2017-01-01T00:00:00Z
The aim of this study is to explore the role of language skills, communication and emotion regulation in relation to the degree of externalizing behavior. Studying children with an additional X...Show moreThe aim of this study is to explore the role of language skills, communication and emotion regulation in relation to the degree of externalizing behavior. Studying children with an additional X chromosome, who are known to have language deficits, can reveal insights into the underlying mechanisms of the development of externalizing behavior problems. A total of 85 normal developing children (34 boys and 51 girls) and 33 children with an additional X chromosome (16 girls and 17 boys) participated in the study. All children were tested on language skills (vocabulary, word associations, formulating sentences and concealed meaning) and emotion regulation (Cognitive Emotion Regulation Questionnaire- kids). Parents completed questionnaires to assess social communication (Autism Questionnaire-children and Pragmatics Profile) and externalizing behavior (Social Skills Rating System and Child Behavioral Checklist).Our results indicate poorer language and social communication skills, more externalizing problem behavior and lowered levels of self-control in children with an additional X chromosome. Emotion regulation strategies were similar to controls although rumination was more often used as a regulation strategy. Though no direct association between language skills and externalizing behavior was found, findings did indicate an indirect association via social communicational skills. The findings also suggest that emotion regulation was linked to externalizing behavior. Future studies should focus on these possible risk factors in relation to the development of externalizing behavior. This might provide more insight into the treatment of the children with an additional X chromosome, as they have an high risk to develop externalizing behavior problems, early in life.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2017-01-01T00:00:00Z
Individuals with a SCT characterized with an additional X chromosome encounter difficulties in social functioning, which is most prominent in there higher susceptibility for developing autism. The...Show moreIndividuals with a SCT characterized with an additional X chromosome encounter difficulties in social functioning, which is most prominent in there higher susceptibility for developing autism. The current study aimed to systematically address underlying mechanisms related to these difficulties by examining differences in executive functions of children with a SCT karyotype and typically developing children. Furthermore, we examined to what extent executive function deficits were related to higher autism traits. 135 boys and girls (M = 11.4, SD = .2) participated in this study, 85 typically developing children and 50 children with a SCT. We used computerized tasks, a questionnaire, and a verbal task to asses a wide range of executive functions. A questionnaire was used to address autism traits. Children with a SCT showed increased difficulties in encoding verbal information, cognitive flexibility, sustained attention, and more difficulties in executive functions during daily life compared to the typically developing children. Higher autism traits were associated with more difficulties in executive functions during daily life, cognitive flexibility, and encoding verbal information. This provides evidence for impairments in executive functions among individuals with a SCT of which some of them are related to increased difficulties in social functioning. Limitations and implications for future research are discussed.Show less
In dit onderzoek is getracht een beter inzicht te krijgen in de rol van expressieve en receptieve taalproblemen op de ontwikkeling van sociale angst bij jongens met Klinefelter. Door hier inzicht...Show moreIn dit onderzoek is getracht een beter inzicht te krijgen in de rol van expressieve en receptieve taalproblemen op de ontwikkeling van sociale angst bij jongens met Klinefelter. Door hier inzicht in te verwerven kan er gewerkt worden aan het ontwikkelen van interventies die specifiek gericht zijn op de onderliggende causale factoren verantwoordelijk voor de sociale angst die jongens met Klinefelter ervaren. Dit wordt gedaan door te onderzoeken of er bij jongens met Klinefelter sprake is van receptieve en/of expressieve taalproblemen en of deze zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van sociale angst. In dit onderzoek zijn bij 46 jongens zonder Klinefelter en 34 jongens met Klinefelter (van 8 tot 19 jaar) verscheidene taalvaardigheidtests afgenomen en is aan hen gevraagd een vragenlijst ter inventarisatie van sociale angst in te vullen. Vervolgens zijn de resultaten geanalyseerd met behulp van een t-toets, een MANCOVA en een correlatiematrix. Uit de resultaten kwam naar voren dat jongens met Klinefelter significant lager scoren op tests die een beroep doen op receptieve en expressieve taalvaardigheden en dat jongens met Klinefelter significant meer sociale angst ervaren. Verder komt uit de resultaten naar voren dat het hebben van lagere scores op tests die een beroep doen op receptieve en expressieve taalvaardigheden niet significant gerelateerd zijn aan het hebben van sociale angst. Dit houdt in dat er mogelijk andere oorzaken zijn die gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van sociale angst.Show less
Zowel motivatie als cognitieve controle functies zijn nodig voor het doelgerichte handelen. Literatuur wijst op interactie tussen motivatie en cognitieve controle functies tijdens enkelvoudige...Show moreZowel motivatie als cognitieve controle functies zijn nodig voor het doelgerichte handelen. Literatuur wijst op interactie tussen motivatie en cognitieve controle functies tijdens enkelvoudige taken. Het is echter onbekend hoe motivatie en cognitieve controle functies bijdragen aan het adaptieve functioneren en daarmee welke rol zij spelen tijdens onze dagelijkse vaardigheden. Specifiek voor verschillende klinische groepen waarbij we problemen zien met de cognitieve controle functies, zoals autisme en ADHD, willen we bekijken of motivatie een aanknopingspunt kan bieden om het adaptieve functioneren te beïnvloeden. Dit onderzoek richt zich op de samenhang tussen mastery motivatie en cognitieve controle functies en het belang voor adaptief functioneren. Bij 58 kinderen van 9 tot en met 12 jaar, werden cognitieve controle functies gemeten middels neuropsychologische taken. De ouders hebben vragenlijsten ingevuld gericht op mastery motivatie en sociale vaardigheden. We vinden een negatief verband tussen cognitieve controle en doorzettingsvermogen. Daarnaast zien we dat doorzettingsvermogen compenseert voor zwakke cognitieve controle en een positieve invloed heeft op adaptief functioneren. Dit wijst op het belang van het stimuleren van motivatie bij klinische groepen met zwakke cognitieve controle functies, met als doel het adaptieve functioneren te verbeteren. Implicaties worden besproken.Show less
Het doel van dit huidige onderzoek was om te onderzoeken in hoeverre kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) een afwijking in de visuele integratie laten zien en of dit samenhangt met het...Show moreHet doel van dit huidige onderzoek was om te onderzoeken in hoeverre kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) een afwijking in de visuele integratie laten zien en of dit samenhangt met het dagelijks sociaal functioneren. De onderzoeksgroep bestond uit 23 jongens met een gemiddelde leeftijd van 10.8 jaar met een ASS. De diagnose is bevestigd door de ADI-R. De controlegroep (normale ontwikkeling) bestaat uit 28 jongens met een gemiddelde leeftijd van 10.8. Bij deze groep is een CBCL afgenomen om psychopathologie uit te sluiten. Er zijn verschillende meetinstrumenten afgenomen om de visuele waarneming en het sociaal functioneren in kaart te brengen. Deze zijn onderverdeeld in de volgende domeinen: Visueel ruimtelijke integratie, visuele perceptie, herkennen van globaal of lokaal en detailgerichtheid en sociaal functioneren. Uit de resultaten kwam naar voren dat jongens met een ASS significant meer moeite hebben met de domeinen visueel ruimtelijke integratie en voorkeursstrategie voor globaal of lokaal. Dit betekent dat jongens met een ASS de details die ze waarnemen moeilijker kunnen integreren tot één geheel. Daarnaast hebben jongens met een ASS ook meer moeite met het herkennen van globale stimuli ten opzichte van lokale stimuli. Vervolgens is er een correlatie gevonden tussen de subtest Global en de SRS, wat betekent dat er een verband is tussen de verstoorde visuele waarneming en het sociaal functioneren bij jongens met een ASS. dit betekent dat wanneer jongens met een ASS significant meer moeite hebben met de visuele integratie, zij ook meer moeite hebben met sociaal functioneren in het dagelijks leven.Show less