The Bachelor Thesis depicts the theory of Securitization applied to the HIV/AIDS epidemic in South Africa. It looks towards the societal effects of securitizing certain high risk groups in the...Show moreThe Bachelor Thesis depicts the theory of Securitization applied to the HIV/AIDS epidemic in South Africa. It looks towards the societal effects of securitizing certain high risk groups in the epidemic, such as sex workers and men who have sex with men. The societal effects are mostly the discrimination and stigmatization of these groups.Show less
Ouders die zelf als kind mishandeld werden zouden op latere leeftijd eerder hun eigen kinderen gaan mishandelen, dan ouders waarbij dit niet het geval is. Dit wordt de intergenerationele overdracht...Show moreOuders die zelf als kind mishandeld werden zouden op latere leeftijd eerder hun eigen kinderen gaan mishandelen, dan ouders waarbij dit niet het geval is. Dit wordt de intergenerationele overdracht van kindermishandeling genoemd. In deze bachelorscriptie wordt het doorbreken en in stand houden van de transmissie van kindermishandeling besproken. Bij een empirische studie werd een groep van 60 moeders willekeurig geselecteerd om het verband tussen meegemaakte en huidige mishandeling te toetsen. Meegemaakte kindermishandeling werd gemeten door middel van de ‘Jeugd Trauma Vragenlijst’ (JTV) en huidige kindermishandeling met de ‘Conflict Tactics Scale’. Meegemaakte emotionele verwaarlozing was gerelateerd aan huidige psychische agressie. Er werd geen significant verband gevonden tussen meegemaakte mishandeling en huidige mishandeling. Er werden verder ook geen significante verbanden gevonden tussen de overige subtypen van meegemaakte en huidige mishandeling. Door literatuuronderzoek werd vanuit de gehechtheidstheorie en de sociale leertheorie bekeken hoe de intergenerationele overdracht van kindermishandeling in stand gehouden wordt en hoe de transmissie doorbroken kan worden. Uit de resultaten bleek dat de kans op transmissie van kindermishandeling minder groot is bij moeders die een coherente gehechtheidsrepresentatie en een beter zelfbeeld hebben, dit is in overeenstemming met de gehechtheidstheorie. Een slechte kwaliteit van de gehechtheidsrelatie zorgt voor een groter risico op de intergenerationele overdracht van kindermishandeling. Een ondersteunende opvoeder in de kindertijd, therapie en een ondersteunende partnerrelatie in de volwassenheid zijn beschermende factoren die kunnen bijdragen aan het doorbreken van de intergenerationele overdracht van kindermishandeling. In consistentie met de sociale leertheorie is gebleken dat agressief gedrag richting het kind door de ouder een risicofactor kan zijn voor agressief gedrag door het kind zelf in de volwassenheid. Lichamelijke straffen door de ouder zijn van invloed op agressief gedrag bij het kind. Delinquenten schijnen het negatieve gedrag uit hun kindertijd tevens te imiteren. Het onderzoek dat tot nu toe gedaan is naar kindermishandeling is veelal retrospectief. Er zou meer prospectief onderzoek gedaan moeten worden naar de intergenerationele overdracht van kindermishandeling, waarbij gekeken wordt in hoeverre preventie en interventies kunnen bijdragen aan de doorbraak van de intergenerationele overdracht van kindermishandeling.Show less
Achtergrond: BoekStart geeft ouders informatie over het belang van voorlezen en talige interactie wanneer hun baby’s drie maanden oud zijn. Door een vroege start met voorlezen kan onder andere de...Show moreAchtergrond: BoekStart geeft ouders informatie over het belang van voorlezen en talige interactie wanneer hun baby’s drie maanden oud zijn. Door een vroege start met voorlezen kan onder andere de taalontwikkeling van kinderen beïnvloed worden. Doel: het doel van deze scriptie is vaststellen of de hypothese klopt dat BoekStart invloed heeft op het taalbegrip van kinderen en de hoeveelheid gesproken ouderlijke taal. Methode: de effecten van BoekStart zijn onderzocht bij 36 kinderen tussen de 10 en 14 maanden oud (M = 11.8, SD = 1.2), 19 kinderen kwamen uit gemeentes waar BoekStart was ingevoerd en 17 kinderen uit gemeentes zonder BoekStart. Het taalbegrip van de kinderen is gemeten met behulp van een eye-trackertest. Door middel van opnames met de Language ENvironment Analysis system Digital Language Processor (LENA DLP) is vastgesteld hoeveel woorden ouders gemiddeld spreken op een dag. Daarnaast is het opleidingsniveau vastgesteld van de ouder die het kind het meest verzorgt. Resultaten: uit de analyses blijkt dat er geen significant verschil bestaat tussen het taalbegrip van kinderen uit gemeentes met en zonder BoekStart. Daarnaast spreken ouders uit BoekStartgemeentes gemiddeld evenveel als ouders uit gemeentes zonder BoekStart en zijn er geen significante verschillen gevonden tussen ouders van verschillende opleidingsniveaus qua hoeveelheid gesproken taal. Ook heeft de hoeveelheid gesproken ouderlijke taal geen invloed op het taalbegrip van de kinderen. Conclusie: het invoeren van BoekStart in een gemeente blijkt niet voldoende te zijn om een significante positieve invloed te hebben op het taalbegrip van kinderen uit die gemeente.Show less
Onderzocht is de invloed van executieve functies op woordenschatontwikkeling na het kijken van een digitaal prentenboek op het smartboard waar gebruik wordt gemaakt van Print Refencing. Daarnaast...Show moreOnderzocht is de invloed van executieve functies op woordenschatontwikkeling na het kijken van een digitaal prentenboek op het smartboard waar gebruik wordt gemaakt van Print Refencing. Daarnaast is er een vergelijking gemaakt tussen de gevalideerde Dimensional Change Card Sort en de ‘nieuwe’ Dimensional Change Card Match om te onderzoeken of de Dimensional Change Card Match een valide instrument is om de executieve functies te meten. Aan dit onderzoek hebben 32 kleuters van een basisschool in Leiden mee gedaan. De kinderen waren 57 tot 71 maanden oud (M = 64.50; SD = 3.45) en spraken Nederlands als eerste taal. De kleuters keken klassikaal naar drie verschillende digitale prentenboeken op het smartboard. Deze digitale prentenboeken werden aangeboden in drie onderscheidende condities: zonder tekst, met tekst en met Print Referencing. Kleuters werden voor en na het zien van de drie digitale prentenboeken individueel getest op woordenschatontwikkeling door middel van de Actieve Boekspecifieke Vocabulaire Test. Ook werden zij getest op het controle boekje, deze kregen de kleuters niet te zien. Daarnaast werden de executieve functies getest door middel van de DCCM, de DCCS, de Stroop- Like Task (opposites), de Backward Digit Span Test en de Digit Span Words. Geconcludeerd werd dat kleuters nieuwe woorden leren na het zien van een digitaal prentenboek op het smartboard waarbij de vorm van de digitale prentenboeken irrelevant was voor de woordenschatontwikkeling. De executieve functies bleken van invloed op de woordenschatontwikkeling na het kijken van een boekje met Print Referencing. Hierbij hebben kinderen geen negatieve gevolgen van de Print Referencing ondervonden. Kinderen die laag scoorden op bepaalde dimensies van de executieve functies (inhibitie en cognitieve flexibiliteit) hadden er zelfs meer profijt van in het opdoen van nieuwe woorden. Naar aanleiding van deze resultaten wordt er aangeraden kinderen een boekje met Print Referencing aan te bieden. Uitkomsten van dit onderzoek hebben meer duidelijkheid geboden over welke vorm van digitale prentenboeken, met of zonder Print Referencing, het beste aan kinderen aangeboden kan worden, om het meest efficiënt hun woordenschat uit te breiden.Show less
In dit onderzoek is de relatie tussen letterperceptie en letterkennis onderzocht, omdat dit twee belangrijke vaardigheden zijn bij het lezen. Letterperceptie is de waarneming en de onderscheiding...Show moreIn dit onderzoek is de relatie tussen letterperceptie en letterkennis onderzocht, omdat dit twee belangrijke vaardigheden zijn bij het lezen. Letterperceptie is de waarneming en de onderscheiding van letters. Letterkennis is het herkennen van bepaalde kenmerken van een letter, waardoor de letter geïdentificeerd kan worden. De hoofdvraag is: Is er een relatie tussen het fixeren op de key van een letter en de hoeveelheid letterkennis? De key is het deel van een letter waarop gemiddeld het meest op gefixeerd wordt in korte tijd. Er is correlationeel onderzoek gedaan bij drie- en vierjarige kinderen (verdeeld in de groepen: ‘Geen letterkennis’, ‘Beginnende letterkennis’ en ‘Enige letterkennis’) en volwassenen (Volledige letterkennis). Met een eyetracker is de letterperceptie van de letters R, M, S, Z, P, en K gemeten. Er is gevonden dat volwassenen met volledige letterkennis, meer fixeren op de key van een letter dan kinderen met minder letterkennis. Dit is echter niet bij de letters R en S gevonden. Tevens zijn alleen verschillen tussen kinderen en volwassenen gevonden, maar niet tussen de drie groepen van Letterkennis bij kinderen. Er zal verder onderzocht moeten worden welke letters van het alfabet in verband staan met letterkennis en waarom er een verschil is tussen de lettersShow less
Achtergrond: In dit onderzoek werd gekeken naar kinderen met agressieproblematiek. Agressie is geassocieerd met minder empathisch vermogen of het hebben van psychopathische trekken. Uit...Show moreAchtergrond: In dit onderzoek werd gekeken naar kinderen met agressieproblematiek. Agressie is geassocieerd met minder empathisch vermogen of het hebben van psychopathische trekken. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat kinderen met agressieproblematiek meer psychopathische trekken kunnen hebben en minder empathisch kunnen zijn. Er werd aan de hand van eerdere onderzoeken verwacht dat meer agressieve kinderen hoger scoren voor psychopathische trekken en lager scoren voor empathisch vermogen. Methode: In dit onderzoek werden 103 kinderen onderzocht. De vragenlijsten die in dit onderzoek aan bod kwamen zijn: de ‘Antisocial Processing Screening Device-Parent Form’ (APSD-PF) om psychopathische trekken te meten, de ‘Basic EmpathyScale’ (BES) voor empathie en de ‘Instrument for Reactive and ProacticveAgression’(IRPA) voor agressie. Resultaten: Zoals verwacht werd in dit onderzoek een significante negatieve correlatie gevonden tussen totale empathie scores en agressie(r(101) = -.240, p = .016). Er werd ook een significante positieve correlatie gevonden tussen psychopathische trekken en proactieve agressie (r(101) = .548, p< .001). Er werd echter geen significante correlatie gevonden tussen psychopathische trekken en reactieve agressie. Uit de multipele regressie is gebleken dat de mate van impulsiviteit, de mate van agressie bij kinderen voorspelt(β = .430, t(73) = 3.52, p = .001). Discussie: De gevonden resultaten kwamen overeen met eerdere onderzoeken. Zoals verwacht kon op basis van de resultaten geconcludeerd worden dat kinderen met agressie problematiek een hogere mate van psychopathische trekken vertonen en minder empathisch vermogen hebben.Show less
Inleiding – Onderzoek naar de etiologie van antisociaal van gedrag heeft belangrijke aanwijzingen opgeleverd over verschillende subgroepen van adolescenten en kinderen met ernstig probleemgedrag....Show moreInleiding – Onderzoek naar de etiologie van antisociaal van gedrag heeft belangrijke aanwijzingen opgeleverd over verschillende subgroepen van adolescenten en kinderen met ernstig probleemgedrag. De aanwezigheid van CU-trekken is een onderscheidende factor, evenals het onderliggende gebrek aan angst of ‘fearlessness’. Dit verkennende onderzoek begeeft zich op het snijvlak van kind-temperament en ouderlijk opvoedgedrag om een aangrijpingspunt voor interventie te localiseren. Verwacht wordt dat jongens met zowel een lage als hoge angstgevoeligheid onder invloed van een positieve ouderlijke opvoedingsstijl lager scoren op de aanwezigheid van psychopathische trekken. Voor de laag-angstgevoelige groep geldt deze verwachting vooral voor de dimensie CU-trekken, voor de hoog-angstgevoelige groep voor de dimensies Grandioos-Manipulatief en Impulsief-Onverantwoordelijk. Methode – 64 jongens van 8-12 jaar (M = 9.66, SD = 1.29), waarvan 53,2% met en 46,8% zonder gedragsproblemen (DBD), werden met behulp van de MASC, SOG-KM, SOG-KV en YPI bevraagd over angstgevoeligheid, ouderlijke positieve opvoedingsstijl en psychopathische trekken. Resultaten – Er werd alleen een hoofdeffect gevonden voor angst op psychopathische trekken, V = 0.13, F(3, 58) = 2.98, p = .039. Dit effect betrof de dimensie Grandioos-Manipulatief, F(1, 63) = 9.19, p = .004, met een significant hogere score op deze schaal voor de hoog-angstige jongens. Daarnaast was er een trend te zien op de dimensie Callous-Unemotional, F(1, 63) = 3.87, p = .054. Laag-angstgevoelige jongens scoorden lager op CU-trekken bij een positieve opvoedingsstijl. Conclusie – Het uitblijven van het verwachte hoofdeffect van positief opvoedgedrag kan verklaard worden door een onevenwichtige vertegenwoordiging van de kinderen met DBD in de hoogangstige groep. Uit literatuur blijkt dat kinderen met DBD hoger scoren op angst en hiermee de overige uitkomsten kunnen vertekenen.Show less
Een belangrijk onderdeel van opgroeien is het leren van taal. Het begrijpen en gebruiken van taal zijn twee hoofdvaardigheden die kinderen verwerven in de eerste drie jaar van hun leven (Linebarger...Show moreEen belangrijk onderdeel van opgroeien is het leren van taal. Het begrijpen en gebruiken van taal zijn twee hoofdvaardigheden die kinderen verwerven in de eerste drie jaar van hun leven (Linebarger & Vaala, 2010). De ontwikkeling van taal is opgebouwd uit twee aspecten: het biologische aspect en het omgevingsaspect (Hoff, 2006). Dit houdt in dat de mogelijkheid om taal te leren een aangeboren vaardigheid is, maar ook de omgeving speelt een grote rol. In dit stuk zal de aandacht worden gevestigd op de invloed van de omgeving. De ontwikkeling van taal gebeurt niet in isolatie. Door sociale interactie kunnen kinderen kennismaken met de verschillende vormen en kenmerken van taal (Hoff, 2006). Door te observeren leren kinderen taal voordat ze zelf kunnen spreken (Linebarger & Vaala, 2010).De sociale omgeving is dus belangrijk voor jonge kinderen wanneer zij taal verwerven.Hierbij zijn natuurlijk ouders en andere opvoeders erg belangrijk, maar de omgeving van kinderen betrekt meer dan dat. Tegenwoordig vormt televisie een belangrijk onderdeel van de omgeving van kinderen. Zo blijkt uit een studie dat kinderen jonger dan drie jaar gemiddeld 2,2 uur per dag televisie kijken en kinderen van 3-5 jaar brengen ongeveer 3,3 uur per dag door voor de televisie (Zimmerman & Christakis, 2005).Wat voor invloed heeft dit tv kijken op de ontwikkeling van kinderen?Show less
Bachelor thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (BSc)
open access
This thesis is about how illegal migrants in the Nederlands gain access to healthcare, the labormarket and housing despite the restrictions. I focus on the influence of policy, the implementation...Show moreThis thesis is about how illegal migrants in the Nederlands gain access to healthcare, the labormarket and housing despite the restrictions. I focus on the influence of policy, the implementation of the policy and the social networks of illegal migrants.Show less
In deze studie wordt onderzocht of elaboratie op belangrijke informatie in een tekst invloed heeft op het leerproces en het leerproduct na het lezen van meerdere teksten. Het onderzoek is...Show moreIn deze studie wordt onderzocht of elaboratie op belangrijke informatie in een tekst invloed heeft op het leerproces en het leerproduct na het lezen van meerdere teksten. Het onderzoek is uitgevoerd bij 32 proefpersonen met een gemiddelde leeftijd van 20.7 jaar. Het is een experimenteel design met vier condities waarvoor onder andere een leestaak met 70 teksten gebruikt is. De resultaten laten zien dat informatie uit een eerdere tekst wordt gebruikt om in de latere tekst een probleem op te lossen. Elaboratie heeft geen significant effect gehad op het leerproces, maar wel op het leerproduct. Er is geen verband gevonden tussen het leerproces en het leerproduct. Het niveau van werkgeheugen en de leesvaardigheid van de proefpersonen blijken geen invloed te hebben op de gevonden resultaten.Show less
Studies naar kinderen in de schoolleeftijd hebben een relatie aangetoond tussen prenatale factoren en externaliserend probleemgedrag, echter is onderzoek naar deze relatie bij driejarige kinderen...Show moreStudies naar kinderen in de schoolleeftijd hebben een relatie aangetoond tussen prenatale factoren en externaliserend probleemgedrag, echter is onderzoek naar deze relatie bij driejarige kinderen nog schaars. In dit onderzoek is er onderzocht of de prenatale factoren tabakgebruik, alcoholconsumptie en vroeggeboorte samenhangen met de externaliserende gedragingen agressie en hyperactiviteit bij 245 driejarige kinderen. De gemiddelde leeftijd was 3.46 jaar (standaarddeviatie: 0.51) en er deden 126 meisjes en 119 jongens mee aan dit onderzoek. Agressie en hyperactiviteit zijn gemeten met de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ) die door de moeders zijn ingevuld. De prenatale factoren vroeggeboorte, tabakgebruik en alcoholconsumptie zijn in twee groepen opgedeeld, namelijk groepen waarbij er wel sprake was van de prenatale factoren en groepen waarbij er geen sprake was van de prenatale factoren . Tussen kinderen van rokende en niet rokende moeders bleken er geen significante verschillen te zijn in agressiviteit (t(243) = -1.44, p = .151) en hyperactiviteit (t(243) = -1.77, p = .078). Tussen kinderen van alcoholconsumerende en niet alcoholconsumerende moeders bleken eveneens geen significante verschillen in agressiviteit (t(242) = -0.55, p = .583) en hyperactiviteit (t(242) = -0.24, p = .810). Daarnaast waren er geen significante verschillen tussen kinderen die wel en niet te vroeg zijn geboren in agressiviteit (t(242) = 1.36, p = .173) en hyperactiviteit (t(242) = -0.10, p = .921). Ten slotte bleken jongens niet agressiever te zijn dan meisjes (t(243) = -1.35, p = .179). Er zou meer onderzoek gedaan moeten worden naar deze relatie om agressief en hyperactief gedrag bij jonge kinderen te identificeren en om tijdig in te grijpen om ernstig probleemgedrag op latere leeftijd te voorkomen.Show less
Verschillende onderzoeken toonden aan dat het voor jongen kinderen belangrijk is om de principes van het foneembewustzijn en letterklankkennis aangeleerd te krijgen, deze vormen de basis om te...Show moreVerschillende onderzoeken toonden aan dat het voor jongen kinderen belangrijk is om de principes van het foneembewustzijn en letterklankkennis aangeleerd te krijgen, deze vormen de basis om te leren lezen. Wanneer er problemen met lezen optreden, kunnen deze het gevolg zijn van problemen in de ontwikkeling van het foneembewustzijn en de letter-klankkennis. Een interventie op jonge leeftijd ter bevordering van de beginnende geletterdheid is dan belangrijk. Doel van de huidige studie is de werkzaamheid te onderzoeken van de taalgerichte interventie Letters in Beweging (LIB) en de niet taalgerichte controle-interventie Samenslim (SS). Beide interventies werken met continue, gestructureerde en adaptieve feedback. In het huidige onderzoek hebben 399 leerlingen (52% jongens, 48% meisjes) uit groep twee van reguliere basisscholen door heel Nederland deelgenomen. De leerlingen met een achterstand in de beginnende geletterdheid werden random toegewezen aan één van de twee programma’s. Uit de resultaten van het huidige onderzoek kan men concluderen dat leerlingen in de onderzochte groep vooruit gaan van zowel de interventie ter bevordering van het foneembewustzijn (LIB) als van de niet-taalgerichte controle-interventie (SS). Er kan door de beperkingen van het onderzoek nog geen antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag. In de onderzoeksgroep bevinden zich namelijk leerlingen met een gemiddelde beginnende geletterdheid. Deze zijn in de onderzoeksgroep terecht gekomen omdat niet alle geselecteerde leerlingen met een achterstand toestemming kregen van hun ouders om deel te nemen aan het onderzoek. Daarnaast is er in het huidige onderzoek geen rekening gehouden met de natuurlijke rijping van leerlingen en of er sprake is van differentiële ontvankelijkheid. Dit zou in vervolgonderzoek nader onderzocht kunnen worden. Door onderzoek te doen naar de werkzaamheid van de programma’s krijgt men meer inzicht in werkzame interventies ter bevordering van de beginnende geletterdheid en daarmee de preventie van leesproblemen in een later stadium.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar het longitudinale verband tussen fysieke discipline door ouders en externaliserend probleemgedrag van jonge kinderen. Er werd verwacht dat fysieke discipline door...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar het longitudinale verband tussen fysieke discipline door ouders en externaliserend probleemgedrag van jonge kinderen. Er werd verwacht dat fysieke discipline door vaders en moeders een positieve voorspeller zou zijn van externaliserend probleemgedrag van kinderen een jaar later. Daarnaast werd verwacht dat externaliserend probleemgedrag van kinderen op ongeveer driejarige leeftijd een positieve voorspeller zou zijn van fysieke discipline door beide ouders een jaar later. Ook werd verwacht dat de relatie tussen fysieke discipline door de ouder en externaliserend probleemgedrag van het kind sterker zou zijn voor moeders dan voor vaders. Tenslotte werd verwacht dat het verband tussen fysieke discipline en externaliserend probleemgedrag sterker zou zijn voor ouders en kinderen van hetzelfde geslacht dan voor ouders en kinderen van verschillend geslacht. Voor dit onderzoek zijn data van de eerste twee onderzoeksjaren van het grootschalige onderzoeksproject 'Boys will be boys?' gebruikt. De steekproef bestond uit 74 gezinnen. Tijdens het eerste meetmoment waren de kinderen gemiddeld 3.0 jaar oud (SD = 0.3), tijdens het tweede meetmoment was de gemiddelde leeftijd van de kinderen 4.0 jaar (SD = 0.4). Fysieke discipline door de beide ouders werd geobserveerd tijdens een afblijftaak en externaliserend probleemgedrag van het kind is gemeten met behulp van de CBCL-vragenlijst. Fysieke discipline door zowel vaders als moeders bleek geen voorspeller te zijn van externaliserend probleemgedrag een jaar later. Ook bleek externaliserend probleemgedrag van het kind geen voorspeller te zijn van het gebruik van fysieke discipline door vaders en moeders een jaar later. Daarnaast werden geen significante verschillen gevonden tussen vaders en moeders en tussen jongens en meisjes wat betreft de correlaties tussen fysieke discipline door de ouder en externaliserend probleemgedrag van het kind. Meer onderzoek is nodig om een beter beeld te krijgen van het verband tussen fysieke discipline door ouders en externaliserend probleemgedrag van jonge kinderen.Show less
INTRODUCTIE Over de jaren heen is er in onderzoek naar voren gekomen dat er een relatie is tussen psychopathologie van de ouder en minder optimaal opvoeden. In deze studie wordt er gekeken of er...Show moreINTRODUCTIE Over de jaren heen is er in onderzoek naar voren gekomen dat er een relatie is tussen psychopathologie van de ouder en minder optimaal opvoeden. In deze studie wordt er gekeken of er een relatie is tussen psychopathologie van de moeder en hardhandig opvoeden. Er wordt verwacht dat er een relatie van psychopathologie met hardhandig opvoeden bestaat voor depressie, middelenmisbruik en antisociaal gedrag. METHODE Een sample van 60 moeders uit een groter onderzoek naar stress-regulatie in moeders met opvoedproblemen werd gebruikt. Zij vulden een Adult Self-Report in en deden het Huilparadigma. RESULTATEN Er blijkt geen significante relatie tussen de verschillende vormen van psychopathologie en hardhandig opvoeden. DISCUSSIE Mogelijk is er geen relatie gevonden vanwege de mogelijke sociale wenselijkheid bij zelfrapportage of doordat hardhandigheid met slechts één item gemeten werd. Volgend onderzoek zou vaders kunnen betrekken, of kijken naar comorbiditeit of andere onderliggende factoren die van invloed kunnen zijn op de relatie tussen psychopathologie en hardhandig opvoeden.Show less
Motivatie blijkt een belangrijke rol te spelen als het gaat op de deelname aan professionaliseringsactiviteiten. Middels een semigestructureerd interview bij twintig basisschoolleerkrachten is...Show moreMotivatie blijkt een belangrijke rol te spelen als het gaat op de deelname aan professionaliseringsactiviteiten. Middels een semigestructureerd interview bij twintig basisschoolleerkrachten is nagegaan hoe verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten worden ervaren. Aan de hand van cognitieve valenties (persoonlijk, school en voor de leerlingen) en subjectieve normen, twee motivatievariabelen uit het taak-specifieke motivatiemodel, is onderzocht of er verschillen in motivatie aspecten waren tussen verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten. Voor beide variabelen geldt dat deze zowel een positieve als negatieve lading kunnen hebben. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat er verschillen zijn in cognitieve valenties tussen verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten. Positieve cognitieve valenties voor de leerkracht persoonlijk werden door leerkrachten veruit het meest genoemd. Negatieve cognitieve valenties voor de leerkracht persoonlijk werden ervaren bij zelfgekozen leeractiviteiten vanwege het gemis aan praktische aspecten. Een ander verschil tussen verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten heeft betrekking op positieve cognitieve valenties voor de school. Bij een verplichte setting werd de doorgaande lijn voor de school en inzicht op teamniveau als positief ervaren terwijl leerkrachten bij zelfgekozen activiteiten spraken over persoonlijke winst in vaardigheden die ten goede kwam aan de school. Voor subjectieve normen zijn er verschillen gevonden binnen verplichte activiteiten. Leerkrachten spraken daarbij over negatieve subjectieve normen zoals een sceptische houding van collega’s of het team en het gevoel dat collega’s of het team niet wilden meewerken aan de professionaliseringsactiviteit. Wat betreft aanbevelingen zouden toekomstige professionaliseringsactiviteiten moeten inspelen op de vraagstukken en problemen van leerkrachten die zij ervaren binnen en buiten de klas. Wanneer professionaliseringsactiviteiten persoonlijk leerwinst bieden voor de leerkrachten zou het eveneens ten goede komen aan de school en aan de leerlingen zo menen de leerkrachten in dit onderzoek.Show less
Sinds het begin van de evolutie huist er een gevoel voor hoeveelheden in mens en dier. Hoe deze aanleg zich ontwikkelt tot de performance bij rekenen blijft ongewis evenals de vraag of de...Show moreSinds het begin van de evolutie huist er een gevoel voor hoeveelheden in mens en dier. Hoe deze aanleg zich ontwikkelt tot de performance bij rekenen blijft ongewis evenals de vraag of de verstoring in het gevoel voor hoeveelheden verband houdt met de ontwikkeling van rekenproblemen. Door de ontwikkeling naar rekenperformance te duiden, is het in de toekomst mogelijk om adequaat te interveniëren. Om te testen hoe het gevoel voor hoeveelheden samenhangt met rekenprestaties werd op een aantal scholen een correlationeel onderzoek uitgevoerd bij kleuters, kinderen uit groep zes, acht en brugklassers. De reactie tijden en accuratesse op een getalgevoeligheidstest vormden indicatoren voor het gevoel voor hoeveelheden. De andere uitkomstmaten werden weergegeven met de Weberfractie (w). De w is verkregen door het contrast uit te zetten tegen de reactietijd (RT) ofwel de accuratesse (Acc). Een rekentest onderscheidde kinderen met rekenproblemen van kinderen zonder rekenproblemen. Uit dit onderzoek blijkt dat kinderen met rekenproblemen en kinderen zonder rekenproblemen niet significant verschilden in hun algehele gevoel voor hoeveelheden en in hun getalgevoeligheid. Dit gold voor de prestaties op de rekentaken gemiddelde reactietijden (p = .06, d = 0.50, 1-β = .46) en de gemiddelde accuratesse (p =.07, d = 0.47, 1-β = .23), maar ook voor de Weber reactietijd (p = .20, d = 0.27, 1-β = .20) die met de laptoptaak gemeten is. Dit onderzoek biedt geen reden om aan te nemen dat een verstoring van het gevoel voor hoeveelheden voorspeller is van latere rekenproblemen. De waarneming van contrasten speelt wellicht een geringere rol dan werd verondersteld.Show less
This paper deals with the territorial conflicts in the South-China Sea. These conflicts appear to be deteriorating which gives reason to suggest preventive diplomacy is failing. It is the how and...Show moreThis paper deals with the territorial conflicts in the South-China Sea. These conflicts appear to be deteriorating which gives reason to suggest preventive diplomacy is failing. It is the how and why of this failing that this paper is focused on. This paper will argue that because of the rising Chinese threat, ASEAN has tried to reform itself but this reform does not work as well in practice as in theory. ASEAN is having trouble finding a suitable role for itself in the conflicts. Instead of choosing to confront a state and settling the matter once and for all, ASEAN has always chosen a more avoidance-based tactic. This is however not working now as one state does not play by these rules and seems prepared to push the conflicts to the limits.Show less
Er is onderzocht in hoeverre opvoedingsgedragingen van ouders samenhangen met probleemgedrag van kinderen tussen de zes en tien jaar in Nederland. Er zijn bij 107 gezinnen huisbezoeken afgelegd...Show moreEr is onderzocht in hoeverre opvoedingsgedragingen van ouders samenhangen met probleemgedrag van kinderen tussen de zes en tien jaar in Nederland. Er zijn bij 107 gezinnen huisbezoeken afgelegd waarvan 98 gezinnen meegenomen zijn in de analyses. Voor de dataverzameling is er gebruik gemaakt van de CBCL en de APQ. Uit de resultaten bleek tegen de verwachtingen in dat er geen verband is tussen de dimensies positieve betrokkenheid, gebruik van positieve discipline technieken en probleemgedrag bij kinderen tussen de zes en tien jaar in Nederland. Overeenkomstig met de literatuur en vooropgestelde verwachtingen werden er positieve verbanden vastgesteld tussen de dimensies gebrek aan supervisie en monitoring, inconsistent gebruik van discipline technieken, lichamelijke straffen en probleemgedrag bij kinderen tussen de zes en tien jaar in Nederland. Dit kan mogelijk implicaties bieden voor het ontwikkelen of aanbieden van preventieve interventies waardoor probleemgedrag bij kinderen wellicht verminderd of voorkomen kan worden.Show less