The Bachelor Thesis depicts the theory of Securitization applied to the HIV/AIDS epidemic in South Africa. It looks towards the societal effects of securitizing certain high risk groups in the...Show moreThe Bachelor Thesis depicts the theory of Securitization applied to the HIV/AIDS epidemic in South Africa. It looks towards the societal effects of securitizing certain high risk groups in the epidemic, such as sex workers and men who have sex with men. The societal effects are mostly the discrimination and stigmatization of these groups.Show less
Master thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (MSc)
closed access
The rise of camera phones, particularly smartphones, has changed personal photography and online image sharing practices. This thesis offers an anthropological view on these changes and researches...Show moreThe rise of camera phones, particularly smartphones, has changed personal photography and online image sharing practices. This thesis offers an anthropological view on these changes and researches cultural differences and similarities in user behavior.Show less
Ouders die zelf als kind mishandeld werden zouden op latere leeftijd eerder hun eigen kinderen gaan mishandelen, dan ouders waarbij dit niet het geval is. Dit wordt de intergenerationele overdracht...Show moreOuders die zelf als kind mishandeld werden zouden op latere leeftijd eerder hun eigen kinderen gaan mishandelen, dan ouders waarbij dit niet het geval is. Dit wordt de intergenerationele overdracht van kindermishandeling genoemd. In deze bachelorscriptie wordt het doorbreken en in stand houden van de transmissie van kindermishandeling besproken. Bij een empirische studie werd een groep van 60 moeders willekeurig geselecteerd om het verband tussen meegemaakte en huidige mishandeling te toetsen. Meegemaakte kindermishandeling werd gemeten door middel van de ‘Jeugd Trauma Vragenlijst’ (JTV) en huidige kindermishandeling met de ‘Conflict Tactics Scale’. Meegemaakte emotionele verwaarlozing was gerelateerd aan huidige psychische agressie. Er werd geen significant verband gevonden tussen meegemaakte mishandeling en huidige mishandeling. Er werden verder ook geen significante verbanden gevonden tussen de overige subtypen van meegemaakte en huidige mishandeling. Door literatuuronderzoek werd vanuit de gehechtheidstheorie en de sociale leertheorie bekeken hoe de intergenerationele overdracht van kindermishandeling in stand gehouden wordt en hoe de transmissie doorbroken kan worden. Uit de resultaten bleek dat de kans op transmissie van kindermishandeling minder groot is bij moeders die een coherente gehechtheidsrepresentatie en een beter zelfbeeld hebben, dit is in overeenstemming met de gehechtheidstheorie. Een slechte kwaliteit van de gehechtheidsrelatie zorgt voor een groter risico op de intergenerationele overdracht van kindermishandeling. Een ondersteunende opvoeder in de kindertijd, therapie en een ondersteunende partnerrelatie in de volwassenheid zijn beschermende factoren die kunnen bijdragen aan het doorbreken van de intergenerationele overdracht van kindermishandeling. In consistentie met de sociale leertheorie is gebleken dat agressief gedrag richting het kind door de ouder een risicofactor kan zijn voor agressief gedrag door het kind zelf in de volwassenheid. Lichamelijke straffen door de ouder zijn van invloed op agressief gedrag bij het kind. Delinquenten schijnen het negatieve gedrag uit hun kindertijd tevens te imiteren. Het onderzoek dat tot nu toe gedaan is naar kindermishandeling is veelal retrospectief. Er zou meer prospectief onderzoek gedaan moeten worden naar de intergenerationele overdracht van kindermishandeling, waarbij gekeken wordt in hoeverre preventie en interventies kunnen bijdragen aan de doorbraak van de intergenerationele overdracht van kindermishandeling.Show less
This research aims to examine and elaborate on possible changes in the degrees of respect for human rights in Libya and Tunisia before and after the events that took place in 2011, which are known...Show moreThis research aims to examine and elaborate on possible changes in the degrees of respect for human rights in Libya and Tunisia before and after the events that took place in 2011, which are known as the Arab Spring uprisings. By examining the spiral model by Risse and Sikkink (1999) this research is set up to trace a process of change in the degree of respect for human rights towards compliance to human rights norms in both countries. Results show in the case of Libya that the mobilization of both national as well as international actors evidently contributed to regime change during the Arab Spring and improved human rights conditions to a certain extent. Comparable transnational mobilization took place in Tunisia, where domestic opposition was likewise blocked. Tunisia’s post-Arab Spring period marks a time of considerable improvements in human rights conditions and the general respect for human rights. Although human rights violations are still occurring in both countries, the evaluation of past research and the tracing of current transnational involvement with respect to human rights conditions can contribute to the scientific and public understanding of the importance of human rights advocacy. In the long run, the mobilization and support of transnational human rights organizations continues to contribute to future compliance to human rights norms, in these countries and around the globe.Show less
In this thesis the ways in which power is shaped in the Arctic among the ‘Arctic five’ states are analyzed. It is argued that the Arctic is a multipolar region, in which Russia is the most dominant...Show moreIn this thesis the ways in which power is shaped in the Arctic among the ‘Arctic five’ states are analyzed. It is argued that the Arctic is a multipolar region, in which Russia is the most dominant and other actors adopt strategies towards Russia such as soft balancing, bandwagoning, and appeasement. The thesis shows that traditional conceptions of power do not apply unequivocally to the Arctic region, because it is hard to control effectively due to its unique geographical composition. Power in the Arctic is based on the recognition of sovereign rights over an area, which will give states economic opportunities (control over waterways and resources) in the future due to melting ice. The ideal of permanence underlying modern sovereignty is absent in the changing Arctic, and sovereign rights for exploitation of an area do not give states actual sovereignty. Sovereignty disputes are therefore often unclear and create interesting power dynamics. They are resolved through institutional procedures based on international law and political geography, yet states have opportunities for negotiation and can adopt their own viewpoints on sovereignty based on what suits the national interest. Thus the Arctic provides a unique example of ‘structural power’ and the interaction between structure and agency. Due to the ever-changing nature of the Arctic, states’ interests are more future-oriented than elsewhere. The thesis concludes that while security and sovereignty have become more important in the Arctic in recent years, there is no ‘security dilemma’ because capacity building does not directly threaten other states, and military conflict does not lead to gains and is highly unlikely. Security issues are rather more specific and less concerned with warfare, and more with the environment and emergencies. The difficulty of operating in the Arctic environment compels states to cooperate through international institutions, but the ‘Arctic five’ do this to further their national interests. The interdependence of the Arctic with the system-level is traced, and it is found that states are limited in their options in the Arctic due to mutual commitments on a global scale and possible precedent effects of agreements in the Arctic.Show less
Achtergrond: BoekStart geeft ouders informatie over het belang van voorlezen en talige interactie wanneer hun baby’s drie maanden oud zijn. Door een vroege start met voorlezen kan onder andere de...Show moreAchtergrond: BoekStart geeft ouders informatie over het belang van voorlezen en talige interactie wanneer hun baby’s drie maanden oud zijn. Door een vroege start met voorlezen kan onder andere de taalontwikkeling van kinderen beïnvloed worden. Doel: het doel van deze scriptie is vaststellen of de hypothese klopt dat BoekStart invloed heeft op het taalbegrip van kinderen en de hoeveelheid gesproken ouderlijke taal. Methode: de effecten van BoekStart zijn onderzocht bij 36 kinderen tussen de 10 en 14 maanden oud (M = 11.8, SD = 1.2), 19 kinderen kwamen uit gemeentes waar BoekStart was ingevoerd en 17 kinderen uit gemeentes zonder BoekStart. Het taalbegrip van de kinderen is gemeten met behulp van een eye-trackertest. Door middel van opnames met de Language ENvironment Analysis system Digital Language Processor (LENA DLP) is vastgesteld hoeveel woorden ouders gemiddeld spreken op een dag. Daarnaast is het opleidingsniveau vastgesteld van de ouder die het kind het meest verzorgt. Resultaten: uit de analyses blijkt dat er geen significant verschil bestaat tussen het taalbegrip van kinderen uit gemeentes met en zonder BoekStart. Daarnaast spreken ouders uit BoekStartgemeentes gemiddeld evenveel als ouders uit gemeentes zonder BoekStart en zijn er geen significante verschillen gevonden tussen ouders van verschillende opleidingsniveaus qua hoeveelheid gesproken taal. Ook heeft de hoeveelheid gesproken ouderlijke taal geen invloed op het taalbegrip van de kinderen. Conclusie: het invoeren van BoekStart in een gemeente blijkt niet voldoende te zijn om een significante positieve invloed te hebben op het taalbegrip van kinderen uit die gemeente.Show less
Onderzocht is de invloed van executieve functies op woordenschatontwikkeling na het kijken van een digitaal prentenboek op het smartboard waar gebruik wordt gemaakt van Print Refencing. Daarnaast...Show moreOnderzocht is de invloed van executieve functies op woordenschatontwikkeling na het kijken van een digitaal prentenboek op het smartboard waar gebruik wordt gemaakt van Print Refencing. Daarnaast is er een vergelijking gemaakt tussen de gevalideerde Dimensional Change Card Sort en de ‘nieuwe’ Dimensional Change Card Match om te onderzoeken of de Dimensional Change Card Match een valide instrument is om de executieve functies te meten. Aan dit onderzoek hebben 32 kleuters van een basisschool in Leiden mee gedaan. De kinderen waren 57 tot 71 maanden oud (M = 64.50; SD = 3.45) en spraken Nederlands als eerste taal. De kleuters keken klassikaal naar drie verschillende digitale prentenboeken op het smartboard. Deze digitale prentenboeken werden aangeboden in drie onderscheidende condities: zonder tekst, met tekst en met Print Referencing. Kleuters werden voor en na het zien van de drie digitale prentenboeken individueel getest op woordenschatontwikkeling door middel van de Actieve Boekspecifieke Vocabulaire Test. Ook werden zij getest op het controle boekje, deze kregen de kleuters niet te zien. Daarnaast werden de executieve functies getest door middel van de DCCM, de DCCS, de Stroop- Like Task (opposites), de Backward Digit Span Test en de Digit Span Words. Geconcludeerd werd dat kleuters nieuwe woorden leren na het zien van een digitaal prentenboek op het smartboard waarbij de vorm van de digitale prentenboeken irrelevant was voor de woordenschatontwikkeling. De executieve functies bleken van invloed op de woordenschatontwikkeling na het kijken van een boekje met Print Referencing. Hierbij hebben kinderen geen negatieve gevolgen van de Print Referencing ondervonden. Kinderen die laag scoorden op bepaalde dimensies van de executieve functies (inhibitie en cognitieve flexibiliteit) hadden er zelfs meer profijt van in het opdoen van nieuwe woorden. Naar aanleiding van deze resultaten wordt er aangeraden kinderen een boekje met Print Referencing aan te bieden. Uitkomsten van dit onderzoek hebben meer duidelijkheid geboden over welke vorm van digitale prentenboeken, met of zonder Print Referencing, het beste aan kinderen aangeboden kan worden, om het meest efficiënt hun woordenschat uit te breiden.Show less
In dit onderzoek is de relatie tussen letterperceptie en letterkennis onderzocht, omdat dit twee belangrijke vaardigheden zijn bij het lezen. Letterperceptie is de waarneming en de onderscheiding...Show moreIn dit onderzoek is de relatie tussen letterperceptie en letterkennis onderzocht, omdat dit twee belangrijke vaardigheden zijn bij het lezen. Letterperceptie is de waarneming en de onderscheiding van letters. Letterkennis is het herkennen van bepaalde kenmerken van een letter, waardoor de letter geïdentificeerd kan worden. De hoofdvraag is: Is er een relatie tussen het fixeren op de key van een letter en de hoeveelheid letterkennis? De key is het deel van een letter waarop gemiddeld het meest op gefixeerd wordt in korte tijd. Er is correlationeel onderzoek gedaan bij drie- en vierjarige kinderen (verdeeld in de groepen: ‘Geen letterkennis’, ‘Beginnende letterkennis’ en ‘Enige letterkennis’) en volwassenen (Volledige letterkennis). Met een eyetracker is de letterperceptie van de letters R, M, S, Z, P, en K gemeten. Er is gevonden dat volwassenen met volledige letterkennis, meer fixeren op de key van een letter dan kinderen met minder letterkennis. Dit is echter niet bij de letters R en S gevonden. Tevens zijn alleen verschillen tussen kinderen en volwassenen gevonden, maar niet tussen de drie groepen van Letterkennis bij kinderen. Er zal verder onderzocht moeten worden welke letters van het alfabet in verband staan met letterkennis en waarom er een verschil is tussen de lettersShow less
Achtergrond: In dit onderzoek werd gekeken naar kinderen met agressieproblematiek. Agressie is geassocieerd met minder empathisch vermogen of het hebben van psychopathische trekken. Uit...Show moreAchtergrond: In dit onderzoek werd gekeken naar kinderen met agressieproblematiek. Agressie is geassocieerd met minder empathisch vermogen of het hebben van psychopathische trekken. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat kinderen met agressieproblematiek meer psychopathische trekken kunnen hebben en minder empathisch kunnen zijn. Er werd aan de hand van eerdere onderzoeken verwacht dat meer agressieve kinderen hoger scoren voor psychopathische trekken en lager scoren voor empathisch vermogen. Methode: In dit onderzoek werden 103 kinderen onderzocht. De vragenlijsten die in dit onderzoek aan bod kwamen zijn: de ‘Antisocial Processing Screening Device-Parent Form’ (APSD-PF) om psychopathische trekken te meten, de ‘Basic EmpathyScale’ (BES) voor empathie en de ‘Instrument for Reactive and ProacticveAgression’(IRPA) voor agressie. Resultaten: Zoals verwacht werd in dit onderzoek een significante negatieve correlatie gevonden tussen totale empathie scores en agressie(r(101) = -.240, p = .016). Er werd ook een significante positieve correlatie gevonden tussen psychopathische trekken en proactieve agressie (r(101) = .548, p< .001). Er werd echter geen significante correlatie gevonden tussen psychopathische trekken en reactieve agressie. Uit de multipele regressie is gebleken dat de mate van impulsiviteit, de mate van agressie bij kinderen voorspelt(β = .430, t(73) = 3.52, p = .001). Discussie: De gevonden resultaten kwamen overeen met eerdere onderzoeken. Zoals verwacht kon op basis van de resultaten geconcludeerd worden dat kinderen met agressie problematiek een hogere mate van psychopathische trekken vertonen en minder empathisch vermogen hebben.Show less
Inleiding – Onderzoek naar de etiologie van antisociaal van gedrag heeft belangrijke aanwijzingen opgeleverd over verschillende subgroepen van adolescenten en kinderen met ernstig probleemgedrag....Show moreInleiding – Onderzoek naar de etiologie van antisociaal van gedrag heeft belangrijke aanwijzingen opgeleverd over verschillende subgroepen van adolescenten en kinderen met ernstig probleemgedrag. De aanwezigheid van CU-trekken is een onderscheidende factor, evenals het onderliggende gebrek aan angst of ‘fearlessness’. Dit verkennende onderzoek begeeft zich op het snijvlak van kind-temperament en ouderlijk opvoedgedrag om een aangrijpingspunt voor interventie te localiseren. Verwacht wordt dat jongens met zowel een lage als hoge angstgevoeligheid onder invloed van een positieve ouderlijke opvoedingsstijl lager scoren op de aanwezigheid van psychopathische trekken. Voor de laag-angstgevoelige groep geldt deze verwachting vooral voor de dimensie CU-trekken, voor de hoog-angstgevoelige groep voor de dimensies Grandioos-Manipulatief en Impulsief-Onverantwoordelijk. Methode – 64 jongens van 8-12 jaar (M = 9.66, SD = 1.29), waarvan 53,2% met en 46,8% zonder gedragsproblemen (DBD), werden met behulp van de MASC, SOG-KM, SOG-KV en YPI bevraagd over angstgevoeligheid, ouderlijke positieve opvoedingsstijl en psychopathische trekken. Resultaten – Er werd alleen een hoofdeffect gevonden voor angst op psychopathische trekken, V = 0.13, F(3, 58) = 2.98, p = .039. Dit effect betrof de dimensie Grandioos-Manipulatief, F(1, 63) = 9.19, p = .004, met een significant hogere score op deze schaal voor de hoog-angstige jongens. Daarnaast was er een trend te zien op de dimensie Callous-Unemotional, F(1, 63) = 3.87, p = .054. Laag-angstgevoelige jongens scoorden lager op CU-trekken bij een positieve opvoedingsstijl. Conclusie – Het uitblijven van het verwachte hoofdeffect van positief opvoedgedrag kan verklaard worden door een onevenwichtige vertegenwoordiging van de kinderen met DBD in de hoogangstige groep. Uit literatuur blijkt dat kinderen met DBD hoger scoren op angst en hiermee de overige uitkomsten kunnen vertekenen.Show less
Een belangrijk onderdeel van opgroeien is het leren van taal. Het begrijpen en gebruiken van taal zijn twee hoofdvaardigheden die kinderen verwerven in de eerste drie jaar van hun leven (Linebarger...Show moreEen belangrijk onderdeel van opgroeien is het leren van taal. Het begrijpen en gebruiken van taal zijn twee hoofdvaardigheden die kinderen verwerven in de eerste drie jaar van hun leven (Linebarger & Vaala, 2010). De ontwikkeling van taal is opgebouwd uit twee aspecten: het biologische aspect en het omgevingsaspect (Hoff, 2006). Dit houdt in dat de mogelijkheid om taal te leren een aangeboren vaardigheid is, maar ook de omgeving speelt een grote rol. In dit stuk zal de aandacht worden gevestigd op de invloed van de omgeving. De ontwikkeling van taal gebeurt niet in isolatie. Door sociale interactie kunnen kinderen kennismaken met de verschillende vormen en kenmerken van taal (Hoff, 2006). Door te observeren leren kinderen taal voordat ze zelf kunnen spreken (Linebarger & Vaala, 2010).De sociale omgeving is dus belangrijk voor jonge kinderen wanneer zij taal verwerven.Hierbij zijn natuurlijk ouders en andere opvoeders erg belangrijk, maar de omgeving van kinderen betrekt meer dan dat. Tegenwoordig vormt televisie een belangrijk onderdeel van de omgeving van kinderen. Zo blijkt uit een studie dat kinderen jonger dan drie jaar gemiddeld 2,2 uur per dag televisie kijken en kinderen van 3-5 jaar brengen ongeveer 3,3 uur per dag door voor de televisie (Zimmerman & Christakis, 2005).Wat voor invloed heeft dit tv kijken op de ontwikkeling van kinderen?Show less