Introductie: Mensen met kanker kunnen gedurende hun ziekbed in een stadium komen waarin ze niet meer te behandelen zijn. Door de zorgverlener wordt aan de patiënt en zijn of haar naasten...Show moreIntroductie: Mensen met kanker kunnen gedurende hun ziekbed in een stadium komen waarin ze niet meer te behandelen zijn. Door de zorgverlener wordt aan de patiënt en zijn of haar naasten informatiegegeven over de prognose van de patiënt. Tot op heden is er weinig onderzoek gedaan naar de manier waarop naasten informatie willen ontvangen over de prognose van de patiënt. Het doel van het onderzoek is om te kijken of de leeftijd van de naasten een invloed heeft op de hoeveelheid informatie die wenselijk is. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat jongere patiënten meer informatie willen over de prognose dan oudere patiënten. De verwachting is dat jongere naasten meer informatie willen ontvangen over de prognose dan oudere naasten. Methode: Respondenten werden benaderd via sociale media en patiënt organisaties. Met behulp van vragenlijsten werden naasten van patiënten met een ongeneeslijke vorm van kanker onderzocht. De statistische analyse werd uitgevoerd met behulp van SPSS. Resultaten: éénenveertig respondenten werden geïncludeerd in het onderzoek. Uit het onderzoek bleek dat er geen significant verschil zat tussen de twee leeftijdsgroepen en de hoeveelheid informatie over de prognose die wenselijk was. Conclusie: meer onderzoek naar de naasten over de hoeveelheid informatie over de prognose die wenselijk is bij ongeneeslijk zieken patiënten kan een meer personaliseerde aanpak geven, ten gunste van de naasten.Show less
Recent research by Sharon et al. (2020) indicated an activating effect of transcutaneous auricular vagus nerve stimulation (taVNS) on the locus coreleus noradrenergic (LC-NA) system. Given the...Show moreRecent research by Sharon et al. (2020) indicated an activating effect of transcutaneous auricular vagus nerve stimulation (taVNS) on the locus coreleus noradrenergic (LC-NA) system. Given the mixed findings of previous research, we replicated this study to validate and extend their results. Twenty-one subjects participated in a repeated measures design using the same no-task paradigm as Sharon et al. (2020). Additionally, we extended the analysis to explore indicators of LC-NA activity in the EEG time domain. We compared EEG activity between sham (earlobe) and stimulation (cymba conchae) conditions. Our analysis found significantly less alpha activity during taVNS compared to sham stimulation. This confirms the finding of Sharon et al. (2020) - taVNS attenuates alpha oscillations. However, we found no differences in ERPs between conditions. This was likely due to methodological limitations that make the design inappropriate for ERP research. Our results support an effect of taVNS on phasic LC-NA activity, but the effect on tonic LC-NA remains unknown. This is discussed from the perspective of using taVNS as an intervention for disorders such as ADHD. Based on our exploratory analysis and literature findings, recommendations are made for future research.Show less
This paper provides new insight in the influence of the audience size and audience attitudes on the eye gaze frequency toward the audience via a screen display to develop a training program for non...Show moreThis paper provides new insight in the influence of the audience size and audience attitudes on the eye gaze frequency toward the audience via a screen display to develop a training program for non-diagnosed public speaking anxiety. Previous studies mostly used virtual reality head-mounted displays and focused on a clinical sample, where this paper focuses on a non-clinical sample. Forty-four adults that participated met the requirement of speaking English as a second language. They filled in a Personal Report of Public Speaking Anxiety (PRPSA) questionnaire and gave a public speech about movies. The speech was given in front of a small audience of two people or a big audience of six people where they received encouraging or critical feedback depending on the condition they got randomly assigned to. During the speech, the eye gaze of the participant was measured to find out if they made more or less eye contact in the different conditions. The results indicated that participants had more frequent eye gaze toward the audience in the big audience condition compared to the small audience condition, independent of the audience’s appearance and the participant’s PRPSA scores. The eye gaze frequency toward the audience plus looking at the background of the screen (nowhere) resulted in the total screen time (100%). The results of this paper lead to the conclusion that a non-clinical form of virtual exposure training could be helpful to decrease fear of public speaking in the general population when audience size is controlled.Show less
In dit onderzoek worden de CFI, de TLI, de RMSEA en de SRMR geëvalueerd bij het beoordelen van overall model fit voor onderzoeken met longitudinale data omdat dit niet eerder grondig is gedaan. Een...Show moreIn dit onderzoek worden de CFI, de TLI, de RMSEA en de SRMR geëvalueerd bij het beoordelen van overall model fit voor onderzoeken met longitudinale data omdat dit niet eerder grondig is gedaan. Een Monte Carlo simulatie wordt gebruikt om de invloed te onderzoeken van groepsgrootte, model complexiteit en samenhang tussen constructen op de proportie type 1 en type 2 fouten. Vooraf werd verwacht dat een grotere groepsgrootte voor meer type 1 en minder type 2 fouten zou zorgen, een gecompliceerder model voor meer type 1 en meer type 2 fouten en een hogere samenhang tussen de constructen voor minder type 1 en meer type 2 fouten. Na een beschrijvende analyse wordt de invloed van de verschillende condities verder beoordeeld via een logistische regressie analyse. Een kleinere groepsgrootte bleek zoals verwacht te zorgen voor meer type 1 fouten bij alle model fit indexen, dit effect is sterk. Op de proportie type 2 fouten had het alleen een gematigd effect op de SRMR. Bij de model complexiteit zorgt een toename in het aantal constructen enkel voor meer type 2 fouten. De samenhang tussen de constructen had weinig invloed, alleen op de type 2 fouten van de SRMR was het licht tot gematigd, waar een hogere samenhang zorgt voor meer type 2 fouten. Tot slot worden er aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek.Show less
English The purposeful experience of voluntary musical imagery is common in daily life, yet, little is known about the influence of fundamental individual characteristics on the ability to control...Show moreEnglish The purposeful experience of voluntary musical imagery is common in daily life, yet, little is known about the influence of fundamental individual characteristics on the ability to control this experience. According to a recent model, two aspects of mental control can be distinguished: initiation, which previously has been linked to the personality trait openness, and a management component, referring to changing, modifying or sustaining musical imagery. The current online study examined whether openness can predict musical imagery's controllability using self-report measures. Participants (n = 136) were instructed to fill in a personality questionnaire and perform manipulations on musical imagery. No significant association between openness and voluntary imagery control was found. This can be explained by the distinction between the mentioned types of cognitive control and their connection with the characteristics of an open personality. As open people constantly seek new experiences, openness is positively linked to action initiation. Although the findings show no positive association between openness and the management component of control, the results contribute to the preliminary insight that the controllability of musical imagery may not be tied to a deep-rooted characteristic such as openness. Further research on personality and voluntary musical imagery control is needed to determine whether this suggestion could indicate that one’s controllability is flexible and subject to musical training.Show less
Abstract Coping kan veerkracht in mensen vergroten. Muziek kan een vorm zijn van coping. Mensen kunnen muziek gebruiken om emoties te reguleren of hun perspectief te verbreden. Op basis van deze...Show moreAbstract Coping kan veerkracht in mensen vergroten. Muziek kan een vorm zijn van coping. Mensen kunnen muziek gebruiken om emoties te reguleren of hun perspectief te verbreden. Op basis van deze informatie wordt in dit onderzoek getest of mensen die muziek als copingstijl gebruiken veerkrachtiger zijn. Uit de literatuur blijken optimisme en veerkracht gecorreleerd. Daarom wordt rekening gehouden met de invloed van optimisme als covariaat. Aan het onderzoek worden resultaten van 127 respondenten tussen de 18 en 65 jaar meegenomen, die geen last hebben van onoplosbare gehoor- en/of zichtschade. Om de invloed van muziek als copingstijl op veerkracht te testen, wordt een multipele regressieanalyse met optimisme als covariaat uitgevoerd. Uit de multipele regressieanalyse blijkt dat muziek als copingstijl geen significante voorspeller is op de mate van veerkracht. Wat wel wordt bevestigd is dat optimisme een significante voorspellende waarde heeft op de mate van veerkracht. Uit dit onderzoek blijkt dus niet dat mensen die muziek als copingstijl gebruiken een grotere veerkracht hebben. Wel blijkt optimisme een sterke voorspeller voor veerkracht en dus is het belangrijk hier rekening mee te houden in onderzoek naar veerkracht. Coping can increase resilience. Music can rule as coping for people. They can use music to regulate their emotions or to expand their thoughts and behaviors. Based on this information, this study tests whether people that use music as copingstyle are more resilient against stressors. Literature states a correlation between optimism and resilience, for this reason the study will add optimism as a covariate. Results of 127 people between the age of 18 and 65 are taken into account for the study, with an inclusion criterium that respondents cannot have problems in hearing and/or sight that cannot be fixed. To test the influence of music as copingstyle on resilience, a multiple regression analysis will be performed, with optimism as a covariate. The multiple regression analysis does not reveal music as copingstyle as predictor for resilience. So apparently from this study we cannot conclude that people that use music as a copingstyle are more resilient. Though what does appear is that optimism is a strong predictor for resilience, which means it is important to take the influence of optimism in account when doing research to resilience.Show less
Financiële stress kom steeds vaker voor in de huidige maatschappij met de huidige inflatie-piek, stijgende energieprijzen. Steeds meer huishoudens hebben hier last van en staan voor moeilijke...Show moreFinanciële stress kom steeds vaker voor in de huidige maatschappij met de huidige inflatie-piek, stijgende energieprijzen. Steeds meer huishoudens hebben hier last van en staan voor moeilijke financiële keuzes. Aan de ene kant is een hedonistische levensstijl aantrekkelijk en ontspannend, zeker na de corona-jaren, maar het moet ook bekostigd worden. Dit zorgt conflicterende gedachten tussen financiële stress en het mentaal welbevinden. Daarbij kan de prijs van het hedonisme ook het genot beïnvloeden omdat duurder vaak als beter wordt beoordeeld. Het doel van dit onderzoek is ontdekken wat de invloed van financiële stress op het ervaren genot is. Via een online vragenlijst hebben 137 respondenten antwoord gegeven op hun ervaren financiële stress (PIFS), vermogen om te genieten (THC) en het verwachtte genot van vier hedonistische activiteiten met twee prijzenklassen, duur en goedkoop (COH). De analyse is gedaan met een herhaalde meting ANOVA met de PIFS, THC en Prijs als voorspellende waarde voor het ervaren genot (COH). Het hoofdeffect van de PIFS was significant en een positief significant resultaat werd gevonden tussen de goedkope activiteit en het genot ervan. De voorkeur voor de dure activiteit bleef (deels) uit. Ook zijn er significante resultaten gevonden tussen PIFS en COH en dit wijst er op dat mensen met financiële stress minder genieten van dure hedonistische activiteiten. De hypotheses betreft THC zijn niet significant gebleken, wél is er exploratief een significant effect gevonden tussen THC en de hoogte van het maandelijkse spaarbedrag wat men opzij zet voor hedonistische activiteiten, wat reden geeft voor vervolgonderzoek.Show less
Dit onderzoek is uitgevoerd om meer te weten te komen over de invloed van financiële stress op het genot bij hedonistische activiteiten. Uit onderzoek van Bernecker en Becker (2021) blijkt dat het...Show moreDit onderzoek is uitgevoerd om meer te weten te komen over de invloed van financiële stress op het genot bij hedonistische activiteiten. Uit onderzoek van Bernecker en Becker (2021) blijkt dat het genot bij hedonistische activiteiten verstoord kan worden door indringende gedachten over conflicterende lange-termijn doelen. In dit onderzoek zijn deze indringende gedachten gerelateerd aan financiële stress. Het onderzoek is uitgevoerd onder Nederlandse volwassenen (N = 137) die een enquête hebben ingevuld via Qualtrics. Deze enquête bestond uit verschillende vragenlijsten, namelijk de Psychological Inventory of Financial Scarcity (PIFS), de Trait Hedonic Capacity (THC) en een eigen opgestelde vragenlijst: de Cost Of Hedonism (COH). De PIFS meet de financiële stress die iemand ervaart en de THC meet de hedonistische capaciteit, met andere woorden: het vermogen om te genieten. De COH meet de verwachte hoeveelheid genot bij vier hedonistische activiteiten, opgedeeld in een goedkoop- en een duur scenario. Uit de resultaten blijkt dat er over het algemeen meer wordt genoten van goedkope, dan van dure activiteiten. Daarnaast is er bewijs voor het effect van financiële stress op genot, waarbij er minder wordt genoten van duurdere activiteiten wanneer er financiële stress wordt ervaren. Echter is er geen significant effect gevonden van de hedonistische capaciteit op de mate van genot bij financiële stress. In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van denkbeeldige scenario’s, waarbij vervolgonderzoek zich zou kunnen richten op de uitvoering van deze scenario’s. Dit zal extra informatie opleveren over de hoeveelheid ervaren genot na afloop van een hedonistische activiteit.Show less
Dit onderzoek focust zich op de invloed van de persoonlijkheidseigenschap ‘trait hedonic capacity’ (THC), financiële stress en van de prijs op het kunnen genieten van hedonistische activiteiten ...Show moreDit onderzoek focust zich op de invloed van de persoonlijkheidseigenschap ‘trait hedonic capacity’ (THC), financiële stress en van de prijs op het kunnen genieten van hedonistische activiteiten (activiteiten met genot als korte termijn doel). Het kunnen genieten van hedonistische activiteiten is positief gerelateerd aan het mentale welbevinden, dat mensen in staat stelt een zinvol, betrokken en productief leven te leiden. Factoren die deze mate van genot beïnvloeden, hebben dus indirect invloed op het mentale welbevinden. Om de invloed van deze factoren te onderzoeken is er een digitale vragenlijst afgenomen onder een sample Nederlanders van 18 jaar of ouder (N = 137). De vragenlijst bestaat uit drie schalen: de PIFS (financiële stress), de THC-schaal (THC) en vragen over het kunnen genieten van dure vs. goedkope hedonistische activiteiten (prijs en genot). Uit de resultaten is gebleken dat mensen meer kunnen genieten van goedkope hedonistische activiteiten en dat mensen die meer financiële stress ervaren minder kunnen genieten van de dure dan van goedkope hedonistische activiteiten. Er is geen relatie gevonden tussen de mate van genot en de persoonlijkheidseigenschap THC. Ook is er geen sprake van een interactie-effect tussen THC en financiële stress vs. de mate van genot. Deze bevindingen kunnen ingezet worden om het mentale welbevinden te bevorderen door het ondernemen van hedonistische activiteiten. Het verschaft daarnaast kennis omtrent de gevolgen van financiële stress, wat ingezet kan worden om mensen met financiële stress te ondersteunen bij het nastreven van hedonistische doelen, wederom ter bevordering van het welbevinden.Show less
Background Many children are being maltreated; this causes a lot of psychological problems, such as low self-esteem. A low self-esteem can cause lifelong negative consequences. Goal This study...Show moreBackground Many children are being maltreated; this causes a lot of psychological problems, such as low self-esteem. A low self-esteem can cause lifelong negative consequences. Goal This study examined the relation between different types of child maltreatment and self-esteem in adolescence and the effect of gender. Methods The data is acquired from a Dutch multi-method two-generation research called RE-PAIR (Janssen et al., 2021). The Childhood Trauma Questionnaire Short Form (Bernstein & Fink, 1997) and the Rosenberg Self-Esteem Scale (Avison & Rosenberg, 1981) are completed by 115 respondents (78 girls and 37 boys), of which 80 non-clinical adolescents and 35 adolescents with depression. The relations and moderation are researched via regression analyses. Results Child maltreatment accounts a significant part of the variance in self-esteem (R2=.130; p < .05). Emotional abuse is the strongest negative predictor of self-esteem (β = -.293; t(86) = -2,287; p < .05). In addition, there was an interaction-effect of gender (t(88) = - 2,554; p < .05). In girls, emotional maltreatment is significant negative related to self-esteem (β = -.443; t(61) = -3.856; p = < .001), but not in boys (β = .048; t(27) = .249; p = .805). Discussion Child maltreatment has a negative relation with self-esteem, in which emotional maltreatment in particular plays a key role. Girls’ self-esteem decreases when they have experienced maltreatment. As a next step, we should try to reduce or prevent low self-esteem in maltreated populations.Show less
Depressie onder adolescenten leidt vaak tot ernstige gevolgen op verschillende gebieden, zoals een groter risico op alcohol- en drugsgebruik en suïcide. Hierom is het belangrijk om aspecten die...Show moreDepressie onder adolescenten leidt vaak tot ernstige gevolgen op verschillende gebieden, zoals een groter risico op alcohol- en drugsgebruik en suïcide. Hierom is het belangrijk om aspecten die depressie veroorzaken te onderzoeken, zodat deze aanknopingspunten kunnen geven voor interventies die gericht zijn op zowel de preventie als behandeling van depressie onder jongeren. Zelfvertrouwen en een verstoorde band met ouders lijken risicofactoren voor het ontwikkelen van depressieve symptomen of zelfs een depressie. Tegelijkertijd kan de band met ouders, met name de zorg- en warmte die ouders aan hun kinderen geven, invloed hebben op het zelfvertrouwen van het kind. In dit onderzoek toetsen wij of het verband tussen de band met ouders en depressieve symptomen bij het kind gemedieerd wordt door een laag zelfvertrouwen van het kind. Deze relaties zijn onderzocht met behulp van vragenlijstdata van 80 gezonde en 35 met depressie gediagnostiseerde adolescenten tussen de 11 en 17 jaar oud. Uit de regressieanalysen, is gebleken dat adolescenten die minder zorg en warmte krijgen van hun ouders een lager zelfvertrouwen hebben én dat zij vaker depressieve symptomen hebben. Ook is er gebleken dat een laag zelfvertrouwen het verband tussen de band met ouders en depressieve klachten partieel medieert, wat betekent dat kinderen die minder zorg en warmte hebben gehad van hun ouders, meer depressieve symptomen hebben door hun lage zelfvertrouwen. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het verband tussen de band met ouders en depressieve symptomen bij het kind partieel gemedieerd wordt door het lage zelfvertrouwen van het kind. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen aanknopingspunten geven voor professionals in het diagnosticeren en verminderen van depressie onder adolescenten.Show less
Nadat begin 2020 het coronavirus uitbrak, volgde een, voor veel mensen, moeilijke periode waarin scholen, winkels en andere faciliteiten gesloten werden en er strenge regels waren voor sociale...Show moreNadat begin 2020 het coronavirus uitbrak, volgde een, voor veel mensen, moeilijke periode waarin scholen, winkels en andere faciliteiten gesloten werden en er strenge regels waren voor sociale contacten. Onder andere hierdoor heeft de pandemie niet alleen fysieke maar ook mentale gevolgen gehad voor een groot deel van de studenten. In dit onderzoek wordt het verband tussen angst- en stemmingsproblemen en kwaliteit van leven onder studenten biologie en psychologie van de Universiteit Leiden, en een aantal studenten van de campus Den Haag tijdens de Covid-19 pandemie onderzocht. Daarnaast hebben we gekeken naar genderverschillen in angst- en stemmingsproblemen en kwaliteit van leven en de verbanden hiertussen. De data is verzameld door middel van een vragenlijst. Uiteindelijk waren er 478 participanten met een gemiddelde leeftijd van 22.3. Hiervan was 55.6 procent vrouw. Er is een correlatie tussen angst- en stemmingsproblemen en (verminderde) kwaliteit van leven onder deze studenten tijdens de coronaperiode (τb = 0.197; p < 0.001 en τb = 0.074; p = 0.040). Er zijn geen significante verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke studenten gevonden. We kunnen hieruit concluderen dat studenten met angst- en stemmingsproblemen tijdens de Covid-19 pandemie een slechtere kwaliteit van leven rapporteren (en andersom) en dat hierin geen verschil is tussen mannen en vrouwen. Dat we geen genderverschillen gevonden hebben, is op verschillende manieren te verklaren. Mogelijk ligt het aan het type man wat zich in onze populatie bevond. In verder onderzoek kunnen onder andere blijvende gevolgen, andere bevolkingsgroepen en de effecten van strenge maatregelen worden onderzocht. After the coronavirus broke out in the beginning of 2020, for most people, a difficult time followed; schools, shops and other facilities closed down and there were strict rules for social contacts. Partly because of this, the pandemic had, not only physical, but also mental consequences for a lot of students. In this research we examine the correlation between anxiety and mood problems and quality of life among biology and psychology students of Leiden University, and some students from Campus The Hague during the pandemic. We also looked at gender differences in anxiety and mood problems and quality of life and the correlations between them. We collected the data through a questionnaire. We ended up with 478 participants with an average age of 22.3. 55.6 percent of participants were female. We found a significant correlation between anxiety and mood problems and (worsened) quality of life among these students during the pandemic (τb = 0.197; p < 0.001 en τb = 0.074; p = 0.040). No significant gender differences were found. Our conclusion is that students with anxiety and mood problems during the pandemic report a lower quality of life (and the other way around) and that there is no difference between male and female students. Not finding any gender differences can be explained in different ways. Possibly our population included a specific type of man that is more prone to depression and/or anxiety. In further research lasting effects, other populations and the effects of strict regulations can be examined.Show less
Achtergrondinformatie: er is een grote variabiliteit bij kinderen waargenomen in de normatieve ontwikkeling van slaap, wat suggereert dat diverse factoren individuele verschillen in slaappatronen...Show moreAchtergrondinformatie: er is een grote variabiliteit bij kinderen waargenomen in de normatieve ontwikkeling van slaap, wat suggereert dat diverse factoren individuele verschillen in slaappatronen beïnvloeden en bijdragen aan het ontstaan van slaapproblemen. Een van de sleutelfactoren die invloed heeft is het temperament van het kind. Uit onderzoek buiten Nederland blijkt dat kinderen bij wie hun temperament gekenmerkt wordt door een negatieve stemming, een hoge mate teruggetrokkenheid en een slecht zelfregulerend vermogen ‘s nachts meer last hebben van slaapproblemen. Dit gedragskenmerk wordt ook wel gedragsinhibitie genoemd en zegt iets over de sociabiliteit dimensie van temperament. Ongeacht deze bevindingen, is er geen studie gedaan die deze relatie heeft onderzocht onder Nederlandse kinderen. Doel: dit exploratief onderzoek zal de relatie tussen gedragsinhibitie en slaapproblemen opnieuw bestuderen onder Nederlandse kinderen. Ook wordt er gekeken naar verschillen op geslacht. Methode: de Behavioral Inhibition Questionnaire – Short Form (BIQ-SF vragenlijst) en de Kinder Slaap Diagnose Lijst (KDSL-vragenlijst) is ingevuld door 5003 ouders van kinderen tussen 4 en 7 jaar. Data van deze twee vragenlijsten werden gebruikt om diverse analyses uit te voeren in IBM SPSS Statistics 28. Resultaten: er is een significante samenhangt tussen gedragsinhibitie en de mate van slaapproblemen. Er is ook een significant verschil tussen Nederlandse jongens en meisjes en hun mate van slaapproblemen. Discussie: van dit onderzoek kunnen we concluderen dat er een positieve relatie aanwezig is tussen gedragsinhibitie en slaapproblemen en dat er een verschil is tussen Nederlandse jongens en meisjes in hun mate van ervaarde slaapproblemen, maar niet hun niveau van gedragsinhibitie.Show less