In deze scriptie wordt de relatie tussen het eeuwenoude Pyrronistisch Scepticisme en gemoedsrust onderzocht. Aan de hand van Sextus Empiricus worden we meegenomen in de zoektocht naar ataraxia....Show moreIn deze scriptie wordt de relatie tussen het eeuwenoude Pyrronistisch Scepticisme en gemoedsrust onderzocht. Aan de hand van Sextus Empiricus worden we meegenomen in de zoektocht naar ataraxia. Ataraxia oftewel gemoedsrust, is een staat waarin men vrij is van zorgen en angsten. Volgens Sextus is het bereiken van gemoedsrust niet alleen een therapeutische vaardigheid, maar ook een manier van leven. Deze Pyrronistische manier van leven houdt in dat overtuigingen ten aanzien van non-evidente zaken worden opgeschort om zo gemoedsrust te bereiken. In dit onderzoek is onderzocht of de filosofie van het Pyrronisme ons kan helpen in ons dagelijks leven met onze angsten en stress. Om Pyrronisme te meten is er een vragenlijst opgesteld met non-evidente stellingen (NE-Q). Voor het meten van angst is de GAD-7 gebruikt en voor het meten van stress is de PSS gebruikt. De eerste hypothese was dat sterkere overtuigingen een negatieve relatie hebben met gemoedsrust. De tweede hypothese was dat de relatie tussen sterkere overtuigingen en gemoedsrust verzwakt wanneer men aan mindfulness doet. De hoofdrelatie was niet significant met zowel de GAD-7 als de PSS als afhankelijke variabele. Ook was de moderatieanalyse in beider gevallen niet significant. Wel bleek bij verdere visuele inspectie dat het doen van mindfulness leidde tot meer angst en stress, in tegenstelling tot wanneer men niet aan mindfulness deed. Dit onderzoek wijst uit dat de filosofische stroming van het Pyrronisme als psychotherapie niet toepasbaar is voor de behandeling van angsten en stress in de hedendaagse tijd. Ook kan geconcludeerd worden dat mindfulness de relatie tussen het hebben van sterkere overtuigingen en gemoedsrust niet beïnvloedt.Show less
Bachelor thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (BSc)
closed access
Iedereen kent de beelden van de protesten voor Black Lives Matter in de Verenigde Staten. Groepen mensen die massaal bijeen kwamen om zich te verzetten tegen het structureel racisme dat afro...Show moreIedereen kent de beelden van de protesten voor Black Lives Matter in de Verenigde Staten. Groepen mensen die massaal bijeen kwamen om zich te verzetten tegen het structureel racisme dat afro-Amerikanen dagelijks meemaken. Verder zijn er internationaal ook veel demonstraties om het milieu te verbeteren, zoals schilderijen die worden besmeurd door klimaatactivisten. Deze protesten waren te zien op verschillende media’s en hebben een grote indruk achtergelaten. Racisme en milieuvervuiling zijn beide prominente problemen in de maatschappij en deze kunnen elkaar versterken. Dit is terug te zien bij milieuracisme. Bij milieuracisme wordt een bepaalde groep vanwege hun huidskleur meer benadeeld door milieuvervuiling dan witte mensen. Zwarte mensen hebben door structureel racisme al een grotere differentiële kwetsbaarheid. Dit betekent dat zij op de gebieden toegang tot middelen, politiek en bestuur, cultuur en kennis en informatie te kort komen vergeleken met witte mensen in hun omgeving.Show less
Bachelor thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (BSc)
closed access
In dit essay maak ik een vergelijking tussen de manier waarop de aanname van Nederland als een wit land, alsmede het witte Nederlandse zelfbeeld van onschuld worden ervaren in fysieke ruimtes en...Show moreIn dit essay maak ik een vergelijking tussen de manier waarop de aanname van Nederland als een wit land, alsmede het witte Nederlandse zelfbeeld van onschuld worden ervaren in fysieke ruimtes en online ruimtes. Ik gebruik hierbij Gloria Wekker's (2016) interpretatie van het cultureel archief, een concept dat oorspronkelijk afkomstig is van Edward Saïd (1978). Het cultureel archief kan beschreven worden als een repositorium van sentimenten die binnen een samenleving breed worden ervaren. Deze sentimenten zijn zichtbaar in alledaagse interacties. Aan de hand van een aantal tweets beargumenteer ik dat online ruimtes zich spiegelen aan fysieke ruimtes bij het uitdragen van een narratief van een wit Nederland en het witte Nederlandse zelfbeeld van onschuld.Show less
Het afgelopen studiejaar is er onderzoek gedaan naar de methode Buts en Bofn door studenten aan de Universiteit van Leiden. Tijdens een sessie met Buts en Bofn wordt er gewerkt met blokjes in...Show moreHet afgelopen studiejaar is er onderzoek gedaan naar de methode Buts en Bofn door studenten aan de Universiteit van Leiden. Tijdens een sessie met Buts en Bofn wordt er gewerkt met blokjes in verschillende vormen en kleuren. De blokjes kunnen kinderen helpen om hun gevoelens zichtbaar en bespreekbaar te maken (Buts en Bofn, 2023). In overeenstemming met de opdrachtgever, Jeanette van Tricht, is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘In welke mate is er een verband tussen een sessie met de methode Buts en Bofn en het vermogen om emoties te herkennen bij anderen, bij kinderen in de leeftijdsgroep van 6 tot 12 jaar?’. Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, is er data verzameld met behulp van de Emotion Recognition Task (ERT). Deze test is gebaseerd op en gevalideerd door wetenschappelijk onderzoek (Metrisquare, 2023; Kessels & Montagne, 2017). Bij het invullen van de ERT kregen de participanten gezichten te zien, die wisselende emoties uitdrukten. Van de participanten werd gevraagd om te beoordelen welke emotie bij de getoonde gezichtsuitdrukking hoort. Er is zowel een voor- als nameting afgenomen bij de participanten. Tussen deze twee metingen zat tenminste één sessie waarin de methode Buts en Bofn is ingezet. De resultaten van de ERT suggereren dat er een kleine vooruitgang is in het vermogen om emoties te herkennen van de participanten na een behandeling met Buts en Bofn. Dit wijst op een eventueel positief verband tussen Buts en Bofn en emotieherkenning. Daarnaast lijkt de emotie blijheid gemiddeld genomen het beste te wordt herkend. Naast dat de vooruitgang in testscores een verband kan hebben met de methode Buts en Bofn, zijn er ook andere mogelijke verklaringen voor de vooruitgang. Een mogelijke andere verklaring is bijvoorbeeld dat er sprake is van een leereffect. Er zou sprake zijn van een leereffect wanneer de prestaties van participanten op de ERT verbeteren doordat ze geleerd hebben om de emoties van specifieke gezichten te herkennen tijdens de voormeting (Leary, 2012). Verder kan de vooruitgang die is gevonden verklaard worden door een andere therapievorm die gelijktijdig werd gegeven of de kwaliteiten van de professionals. Voor het onderzoek werd er gestreefd naar minimaal 20 participanten. Dit aantal is niet gehaald. Uiteindelijk zijn er vijf participanten die de ERT volledig hebben afgerond. Een verklaring hiervoor is dat de professionals geen tijd of mogelijkheid hadden om mee te werken aan het onderzoek. Doordat de steekproefgrootte klein was, moesten de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd worden. Daarnaast konden er geen statistische toetsen gedaan worden. De resultaten van de ERT zijn daarom visueel gemaakt om mogelijke patronen zichtbaar te maken. Op basis van de onderzoeksresultaten is er een advies gegeven aan de opdrachtgever. De kern hiervan is om te investeren in de gebruikerscommunity, zodat er in eventueel vervolgonderzoek meer duidelijk is over de frequentie en de manier waarop professionals Buts en Bofn inzetten. Dit kan gedaan worden door online feedbackformulieren, die de professionals naar de opdrachtgever sturen. Voor vervolgonderzoek moet er rekening gehouden worden met de beperkingen vanuit het huidige onderzoek. Zo werd er veel van de professionals gevraagd en was het gebruik van de ERT lastig. Door meer inzicht te krijgen in de gebruikerscommunity zou er in vervolgonderzoek een gerichtere onderzoeksvraag kunnen worden gesteld, waarbij mogelijke beperkingen al van tevoren kunnen worden voorkomen. Een ander advies is om kinderen die nog niet hebben gewerkt met Buts en Bofn, kennis te laten maken met de methode door te beginnen met makkelijk herkenbare emoties, zoals blijdschap en boosheid.Show less
Het is bekend dat het mede door de coronacrisis slecht is gesteld met het welzijn van jongeren. Om dit welzijn van jongeren in kaart te kunnen brengen, is het nuttig om inzicht te verkrijgen in de...Show moreHet is bekend dat het mede door de coronacrisis slecht is gesteld met het welzijn van jongeren. Om dit welzijn van jongeren in kaart te kunnen brengen, is het nuttig om inzicht te verkrijgen in de factoren die volgens jongeren bijdragen aan hun draagkracht en draaglast. Daarom is er behoefte aan het ontwikkelen van een balansmeter voor jongeren. Deze balansmeter kan bijdragen aan de vroegsignalering en mogelijke preventie van latere problematiek, om zo het welzijn van jongeren te kunnen verhogen. Dit onderzoek vormt de eerste stap in het proces richting het ontwikkelen van een balansmeter. De vraag die centraal staat in dit onderzoek is welke factoren Nederlandse jongeren van 13 tot en met 15 jaar ervaren als belangrijk voor het definiëren van hun draagkracht en draaglast. Om dit te meten is een online vragenlijst ontwikkeld waarin de domeinen mentaal welzijn, fysiek welzijn, sociale relaties, schoolbeleving, leefomgeving en vrijetijdsbesteding zijn uitgevraagd. Op basis van de resultaten blijken factoren met betrekking tot sociale relaties, met name in de thuissituatie, van belang te zijn voor draagkracht. Factoren met betrekking tot het mentaal welzijn worden als belangrijkst ervaren voor draaglast. Er wordt geadviseerd om aan de hand van voorgaande factoren in te zetten op preventie en vroegsignalering van problematiek onder jongeren. Ook kan aanvullend kwantitatief onderzoek uitgevoerd worden onder een andere representatieve steekproef om zo de resultaten beter te kunnen generaliseren. Daarnaast wordt geadviseerd om door middel van kwalitatief onderzoek het belang van de gevonden factoren uit te laten diepen door jongeren. Ten slotte is het interessant om de onderzochte leeftijdscategorie te vergelijken met de leeftijd van 16 tot en met 18 jaar wat betreft de ervaren draagkracht en draaglast. Daarmee kan onderzocht worden of het nuttig is om voor elke leeftijdscategorie apart een balansmeter te ontwikkelen.Show less
Dit onderzoek bestaat uit een literatuur- en observationeel onderzoek. De twee onderzoeksvragen die hierbij centraal staan, luiden als volgt: “Welke leselementen die het probleemoplossend vermogen...Show moreDit onderzoek bestaat uit een literatuur- en observationeel onderzoek. De twee onderzoeksvragen die hierbij centraal staan, luiden als volgt: “Welke leselementen die het probleemoplossend vermogen stimuleren bij basisschoolleerlingen zijn bekend in de literatuur?” en “Hoe vaak komen deze leselementen voor tijdens de bovenbouwvakateliers van de Noordwijkse Methode?” Bij de Noordwijkse Methode krijgen leerlingen in de ochtend les over de basisvakken en in de middag wordt tijd besteed aan de overige vakken in vakateliers onder leiding van gespecialiseerde leerkrachten. Tijdens de vakateliers werken leerlingen binnen een overkoepelend thema en wordt gebruik gemaakt van de denkbubbels die centraal staan in de Noordwijkse Methode. Dit zijn een set vragen waarmee alle aspecten van onderzoekend leren aan bod komen (De Noordwijkse Methode, 2021a). Binnen de denkbubbels wordt gestreefd om probleemoplossend vermogen te stimuleren. De eerste onderzoeksvraag wordt beantwoord middels het literatuuronderzoek, waarvoor in de literatuur is gezocht naar stimulerende leselementen voor het probleemoplossend vermogen. Er zijn verschillende zoekmachines en zoektermen gebruikt om de betrouwbaarheid van het literatuuronderzoek te waarborgen. Vervolgens is op basis van dit onderzoek een observatieformulier van vijftien observatiepunten opgesteld dat gebruikt is tijdens de observaties. Aan de hand van de verkregen data van dit observatieonderzoek is de tweede onderzoeksvraag beantwoord. Tijdens zeven vakateliers zijn zeven verschillende leerkrachten geobserveerd, deze observaties duurden tussen de 60 en 105 minuten. De geobserveerde vakateliers bestonden uit zowel reguliere vakateliers als verwerkingslessen. Bij verwerkingslessen moeten leerlingen laten zien welk leerdoel zij geleerd hebben, als afsluiting van het thema en krijgen zij geen uitleg. Uit de observaties bleek dat leerkrachten sommige leselementen, zoals inspelen op voorkennis, conceptuele uitleg en scaffolding vaak toepasten. De leselementen het aanbieden van realistische problemen, toepassen van modeling door de leerkracht, samenwerken van leerlingen, visueel denken van leerlingen, en het gebruik van wijsgebaren door de leerkracht werden echter door weinig leerkrachten toegepast. Voor het leselement motivatie geldt dat sommige leerkrachten dit leselement vaak toepasten en anderen zelden. Daarnaast is onderzocht of er een verschil was tussen de leselementen die werden toegepast in een regulier vakatelier en in een verwerkingsles. Hieruit bleek dat bij de leselementen inspelen op voorkennis, probleem identificeren, en scaffolding een significant verschil was. Deze leselementen kwamen gemiddeld vaker voor tijdens de reguliere vakateliers dan in de verwerkingslessen. Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat leerkrachten van de Noordwijkse Methode veel stimulerende leselementen van probleemoplossend vermogen toepassen. Een aantal leselementen worden echter onvoldoende toegepast. Dit zijn onder andere realistische problemen, modeling, samenwerken, visueel denken, en wijsgebaren. Daarom wordt geadviseerd om leerkrachten de mogelijkheid te geven om hun kennis te vergroten en te oefenen met het toepassen van alle stimulerende leselementen. Dit geldt zowel voor de reguliere vakateliers als voor de verwerkingslessen. De Noordwijkse Methode kan dit realiseren door de self-efficacy van leerkrachten te vergroten, bijpassende studiedagen in te richten, en de leselementen in de denkbubbels te implementeren.Show less
Aangezien de helft van de Nederlanders onvoldoende beweegt, is het van belang om nieuwe manieren te vinden om plezier te vinden in het sporten, waardoor de sportmotivatie vergroot. Het gebruik van...Show moreAangezien de helft van de Nederlanders onvoldoende beweegt, is het van belang om nieuwe manieren te vinden om plezier te vinden in het sporten, waardoor de sportmotivatie vergroot. Het gebruik van Playful Sport Design (PSD) (Verwijmeren et al., 2023) biedt nieuwe mogelijkheden in het speels inrichten van sporttrainingen, en het gebruik van fantasie tijdens sporten is een belangrijk element van PSD waar nog nauwelijks onderzoek naar gedaan is. In dit onderzoek werd daarom gekeken naar (1) of er onderliggende thema’s te vinden zijn in het gebruik van fantasie tijdens sporten, (2) of het gebruik van fantasie het sportplezier en hierdoor de motivatie vergroot, en (3) of het gebruik van fantasie voor meer sportplezier en -motivatie zorgt wanneer iemand al fantasievol is vergeleken met iemand die niet fantasievol is. Dit werd gedaan met behulp van een dagboekstudie, waarbij door de respondenten (die minstens twee keer per week sportten) gedurende één maand elke week een vragenlijst over hun sportervaringen ingevuld diende te worden. De onderliggende thema´s werden geanalyseerd met behulp van inductieve analyse, en uit de resultaten bleek dat variatie/creativiteit, visualisatie met competitieve elementen en visualisatie van doelen de grootste thema’s waren in het gebruik van fantasie. Verder werd het voorgestelde gemodereerde mediatiemodel (gebruikt voor het testen van hypothese 2 en 3) door regressieanalyses in PROCESS (model 7) (Hayes, 2013) niet bevestigd, maar er werd wel aangetoond dat het gebruik van fantasie (1) direct leidt tot meer sportmotivatie en (2) leidt tot meer trainingsplezier wanneer iemand fantasievol is. Het speels gebruik maken van fantasie binnen sporttrainingen is daarom een mogelijke manier om plezier en sportmotivatie te vergroten. Binnen de sportpsychologie heeft dit onderwerp veel potentie, en meer onderzoek zou moeten volgen.Show less
Sporten geeft mensen belangrijke mentale en fysieke gezondheidsvoordelen. Toch bestaat er vaak moeite om blijvende motivatie op te brengen. In dit onderzoek is er gekeken naar de rol van Playful...Show moreSporten geeft mensen belangrijke mentale en fysieke gezondheidsvoordelen. Toch bestaat er vaak moeite om blijvende motivatie op te brengen. In dit onderzoek is er gekeken naar de rol van Playful Sport Design (PSD) als proactieve cognitief-gedragsmatige manier om een sporttraining met behulp van plezierige- en competitie elementen in te richten. De steekproef bestaat uit zowel mannen (n = 40) als vrouwen (n = 78) boven de achttien jaar die minstens een keer per week sporten. In deze studie zijn er een vijftal vragenlijsten opgestuurd waarvan de respondenten iedere week gevraagd werd deze in te vullen. Zo kon er gekeken worden naar het effect van PSD op self-efficacy en doelprogressie. En daarbij de mate van uitdaging als mediërende factor voor de relatie tussen PSD en self-efficacy en tussen PSD en doelprogressie. Op basis van literatuur werd er verwacht dat er een positieve relatie bestaat voor PSD en self-efficacy en doelprogressie. Lineaire regressie analyses laten zien dat deze verwachting klopt. Dit betekent dat hoe meer een sporter PSD toepast in zijn/haar training, hoe meer geloof in eigen kunnen er bestaat en hoe meer er een gevoel bestaat van het behalen van doelen. Ook werd er verwacht dat ‘uitdaging’ voor beide relaties een mediërende factor is. Met behulp van de SPSS-extensie PROCESS werd dit onderzocht en bleek de mate van uitdaging inderdaad de relatie tussen PSD en doelprogressie te mediëren. Hoe meer PSD wordt toegepast, hoe meer uitdaging er bestaat en hoe meer het gevoel bestaat van het behalen van doelen. Daarentegen geldt uitdaging niet als mediatie bij PSD en selfefficacy, hier is mogelijk een ander mechanisme verantwoordelijk. Uit deze studie blijkt dat PSD bij kan dragen aan verhoogde prestatie en geloof in eigen kunnen wat betreft sportprestaties.Show less
Het interhemisferische tekort theorie van dyslexie gaat er vanuit dat moeilijkheden met lezen beginnen door ontregeling van informatieoverdracht in het corpus callosum (Badzakova-Trajkov, Hamm, ...Show moreHet interhemisferische tekort theorie van dyslexie gaat er vanuit dat moeilijkheden met lezen beginnen door ontregeling van informatieoverdracht in het corpus callosum (Badzakova-Trajkov, Hamm, & Waldie, 2005; Monaghan & Shillcock, 2008). Bradshaw et al. hebben in 2020 hier een replicatie onderzoek naar gedaan, waarbij er is gekeken naar de interhemisferische overdracht van orthografische informatie bij dyslecten en typisch ontwikkelde volwassenen. Zij hadden gekeken naar het overbodig bilateraal effect en vonden een niet significante p-waarde. Door middel van een multiverse analyse is er opnieuw gekeken naar dit effect om te kijken hoe robuust het is tegen logische alternatieve routes. De resultaten toonden aan dat het effect relatief robuust is voor variaties in de scoreregels, de steekproefgrootte, het opnemen versus uitsluiten van bepaalde participanten en het toevoegen van covariabele in de analyses. Geen een van de 40 alternatieve paden bleek significant te zijn. Wel is er door de onderzoekers afgeweken van hun pre-registratie wat had kunnen leiden tot een type I fout, maar dat bleek niet het geval te zijn. Aan het einde worden nog wat suggesties gedaan voor onderzoek in de toekomst.Show less
Depressie is één van de meest voorkomende psychische stoornissen onder jongeren en brengt vele risico’s en gevolgen met zich mee die de kwaliteit van het leven van de depressieve jongeren kunnen...Show moreDepressie is één van de meest voorkomende psychische stoornissen onder jongeren en brengt vele risico’s en gevolgen met zich mee die de kwaliteit van het leven van de depressieve jongeren kunnen schaden. Om dit te voorkomen is er onderzoek nodig naar de risicofactoren van een depressie. Factoren die mogelijk een belangrijke rol spelen in de mentale gezondheid van kinderen, zijn zowel de mate van ouderlijke warmte die de kinderen ontvangen, als de mate van cognitieve empathie van het kind. De huidige studie onderzoekt of ouderlijke warmte een beschermende factor speelt tegen het ontwikkelen van depressieve klachten bij kinderen, en onderzoekt of de mate van cognitieve empathie van het kind hierin een mediërende rol speelt. De steekproef bestond uit 115 adolescenten (gemiddeld 15.80 jaar waarvan 37 jongens en 78 meisjes) vanuit een grotere studie over depressie, die binnen dit onderzoek drie vragenlijsten invulden over ervaren ouderlijke warmte, cognitieve empathie en depressieve klachten. Resultaten van de regressieanalyses laten zien dat ouderlijke warmte inderdaad negatief geassocieerd was aan depressieve klachten bij kinderen (β = -0.546, p <.001). Cognitieve empathie speelde echter geen significant mediërende rol binnen deze relatie. De resultaten suggereren dus dat een hoge mate van ouderlijke warmte een beschermende factor kan zijn tegen het ontwikkelen van depressieve klachten bij kinderen, maar de rol van (cognitieve) empathie hierin is nog niet duidelijk. De bevindingen van dit onderzoek bieden aanknopingspunten in het verbeteren van behandelstrategieën voor depressieve adolescenten, en benadrukken het belang van opvoedingsstrategieën die op populatieniveau gestimuleerd zouden kunnen worden.Show less
Uit eerdere virusuitbraken is gebleken dat pandemieën op de lange termijn mentale klachten kunnen veroorzaken. Recent onderzoek toont aan dat tijdens de COVID-19 pandemie de mentale gezondheid...Show moreUit eerdere virusuitbraken is gebleken dat pandemieën op de lange termijn mentale klachten kunnen veroorzaken. Recent onderzoek toont aan dat tijdens de COVID-19 pandemie de mentale gezondheid afgenomen was, vooral onder jongvolwassenen. Psychologische flexibiliteit kan echter mogelijk de negatieve impact bufferen, met name tijdens stressvolle periodes zoals een pandemie. In de huidige studie werd getest of de mentale gezondheid het laagst was tijdens de pandemie – in vergelijking met de periode ervoor en erna – en dat dit met name voor jongvolwassenen (18-32 jaar) het geval was, ten opzichte van volwassenen (33-62 jaar) en ouderen (63+ jaar). Daarnaast werd onderzocht of mensen met een hoge psychologische flexibiliteit een betere mentale gezondheid hebben dan mensen met een lage psychologische flexibiliteit, met name tijdens de pandemie in uitdagende tijden. In een herhaald cross-sectioneel ontwerp werd data verzameld in Nederland vóór (2018, n = 531), tijdens (2020 & 2021, n = 3813) en na de pandemie (2022 & 2023, n =2143). Jongvolwassenen hadden een verlaagde mentale gezondheid tijdens de pandemie, maar de gemiddelde mentale gezondheid van alle deelnemers tijdens de pandemie bleef verrassend stabiel. Na de pandemie had iedere leeftijdsgroep een hogere mentale gezondheid dan tijdens én voor de pandemie. De mogelijke bijdrage van psychologische flexibiliteit aan de mentale gezondheid was tijdens de pandemie even relevant als na de pandemie. De kwetsbare mentale gezondheid van jongvolwassenen in crisissituaties moet in overweging worden genomen in de strategievorming van toekomstig crisisbeleid.Show less
Het accuraat diagnosticeren van de ziekte van Alzheimer (AD) is van belang voor symptoombehandeling en onderzoek. Eén manier waarop deze diagnose kan worden gesteld is met behulp van Magnetic...Show moreHet accuraat diagnosticeren van de ziekte van Alzheimer (AD) is van belang voor symptoombehandeling en onderzoek. Eén manier waarop deze diagnose kan worden gesteld is met behulp van Magnetic Resonance Imaging (MRI). Momenteel wordt AD bij mannen en vrouwen volgens dezelfde structurele MRI-maten vastgesteld. Er bestaan echter structurele verschillen tussen de hersenen van gezonde mannen en vrouwen. Daarnaast lijken mannen en vrouwen met AD te verschillen in hersenstructuur en cognitief functioneren. Dit zou kunnen wijzen op voordeel bij het gebruik van verschillende MRI-maten bij het classificeren van mannelijke en vrouwelijke Alzheimerpatiënten. Deze scriptie onderzoekt daarom middels een logistische regressieanalyse met een LASSO penalty of er geslachtsverschillen bestaan in de classificatie-accuratesse van structurele MRI-maten bij AD. Verwachtingen waren dat grijze stofdichtheid en corticale dikte een hogere classificatie-accuratesse zouden hebben voor vrouwen dan voor mannen, omdat vrouwen gemiddeld over een hogere grijze stofdichtheid en corticale dikte beschikken en sneller hersenatrofie laten zien bij AD. De classificatie- accuratesse van subcorticale volumes en ventrikelvolume werd ook onderzocht. Eventuele geslachtsverschillen in classificatie-accuratesse werden voor de vier hierboven genoemde MRI-maten onderzocht. De steekproef van deze analyse bestond uit 30 mannen met AD, 46 vrouwen met AD, 74 mannelijke controles en 99 vrouwelijke controles. Corticale dikte, grijze stofdichtheid en subcorticale volumes bleken een hogere classificatie-accuratesse voor AD op te leveren bij mannen dan bij vrouwen. De classificatie-accuratesse van ventrikelvolume bleek hoger voor vrouwen dan voor mannen. Mannen en vrouwen met de ziekte van Alzheimer zouden wellicht middels verschillende MRI-maten geclassificeerd moeten worden, zodat zij een tijdige en accurate diagnose kunnen krijgen.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar het effect van de Cool Little Kids interventie op het overbeschermend opvoedgedrag van ouders. Cool Little Kids is een programma dat zich richt op de preventie van...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar het effect van de Cool Little Kids interventie op het overbeschermend opvoedgedrag van ouders. Cool Little Kids is een programma dat zich richt op de preventie van angstproblemen bij verlegen en teruggetrokken kinderen van 3 tot 6 jaar. De Cool Little Kids interventie focust onder andere op het verminderen van overbeschermend opvoedgedrag van de ouders. Het effect van de Cool Little Kids interventie is vergeleken met de controle conditie, waarbij ouders een boek ontvingen met opvoedingstips. In het onderzoek hebben ouders voor en na de interventie een vragenlijst ingevuld over ouderlijk overbeschermend opvoedgedrag (N = 113). Aan de hand van de scores op deze vragenlijsten is het effect van de experimentele en controle conditie op overbeschermend opvoedgedrag bepaald, en de verschillen tussen beide condities op de voormeting en nameting zijn met elkaar vergeleken. Uit de resultaten is gebleken dat er een significante vermindering was in overbeschermend opvoedgedrag na de Cool Little Kids interventie, maar ook na de controle interventie. Ook heeft het huidige onderzoek aangetoond dat er een significant interactie-effect bestaat in de scores op overbeschermend opvoedgedrag van beide condities tussen de voormeting en nameting, wat impliceert dat er een verschil zit in de effectiviteit van beide condities. De afname van overbeschermend opvoedgedrag was significant groter voor de Cool Little Kids interventie in vergelijking met de controle conditie. De Cool Little Kids interventie is dus effectiever in het verminderen van overbeschermend opvoedgedrag dan het lezen van een boek met opvoedingstips.Show less