Leerkrachten ervaren een nieuwe vakdidactische uitdaging in het vormgeven van het onderwijs aan NT2-leerlingen in de kleuterklas (Bisschop et al., 2022). In deze scriptie wordt onderzocht wat...Show moreLeerkrachten ervaren een nieuwe vakdidactische uitdaging in het vormgeven van het onderwijs aan NT2-leerlingen in de kleuterklas (Bisschop et al., 2022). In deze scriptie wordt onderzocht wat effectief woordenschatonderwijs is voor NT2-leerlingen in de kleuterklas. Hiervoor zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld: "Wat is er bekend over het geven van effectief woordenschatonderwijs aan NT2-leerlingen in de kleuterklas?" en "In hoeverre wordt wat er bekend is over woordenschatonderwijs aan NT2-leerlingen toegepast op een basisschool?". De eerste onderzoeksvraag is door middel van literatuuronderzoek beantwoord. Uit dat onderzoek zijn drie principes geformuleerd: 1) Het verhogen van het aantal verbale interactiemomenten tussen leerlingen; 2) Het integreren van de eerste taal van de NT2- leerlingen in het onderwijs; en 3) Het aanbieden van directe woordenschatinstructie. De tweede gebruikte onderzoeksmethode is het afnemen van semi-gestructureerde interviews bij vijf individuen die betrokken zijn bij het woordenschatonderwijs van één bepaalde basisschool. Uit de data-analyse is gebleken dat op deze basisschool vaak ingezet wordt op principe 1) verbale interactie tussen leerlingen, bijna niet op principe 2) integratie eerste taal NT2-leerlingen, vanwege gebrek aan kennis over de effectiviteit van deze methode en minder dan wenselijk ingezet wordt op principe 3) directe woordenschatinstructie vanwege tijdgebrek. Voor elk van de drie principes wordt een aantal aanbevelingen geformuleerd om het woordenschatonderwijs aan NT2-leerlingen in de kleuters te verbeteren.Show less
Betrokkenheid is van belang voor het verbeteren van de resultaten van de leerlingen en het gedrag van de leerkracht heeft hier invloed op. Om in kaart te brengen hoe de betrokkenheid verhoogd kan...Show moreBetrokkenheid is van belang voor het verbeteren van de resultaten van de leerlingen en het gedrag van de leerkracht heeft hier invloed op. Om in kaart te brengen hoe de betrokkenheid verhoogd kan worden, is er een literatuuronderzoek gedaan waaruit 14 effectieve factoren naar voren zijn gekomen. Deze factoren zijn onderverdeeld in de volgende vijf categorieën: lesovergang, procesgericht klassenklimaat, instructie, materialen en differentiatie. Om de vraag te beantwoorden in hoeverre deze factoren worden toegepast op een basisschool in Noord-Holland, zijn deze factoren geobserveerd bij zes leerkrachten tijdens twee verschillende rekenlessen. Tijdens het observeren is er gebruik gemaakt van een zelf samengesteld observatie-instrument dat gebaseerd is op verschillende bestaande observatie-instrumenten. Bij dit observatie-instrument konden op de 14 verschillende factoren 0-2 punten worden gescoord. Uit de analyse van de observaties viel op dat er verschillen waren tussen de leerkrachten en dat bij alle factoren niet het volledig aantal punten is gescoord door de leerkrachten, waarbij er vaak minder dan 1 of net 1 punt werd gescoord. Dit houdt in dat er bijvoorbeeld geen gebruik is gemaakt van een motiverende opening, maar ook dat het lesdoel niet benoemd is of niet relevant is gemaakt.Show less
Er is een casus verkregen over basisschool de Meerpaal die kampt met gedragsmatige in groep 4 t/m 8 waardoor er een minder veilig schoolklimaat heerst. De school wil handvatten gericht op hun...Show moreEr is een casus verkregen over basisschool de Meerpaal die kampt met gedragsmatige in groep 4 t/m 8 waardoor er een minder veilig schoolklimaat heerst. De school wil handvatten gericht op hun school om een veiliger schoolklimaat te creëren. Er wordt onderzocht wat leerkrachten kunnen doen om een veiliger klimaat te creëren voor groep 4 t/m 8. Dit is onderzocht door een vragenlijst op te stellen en door de leerkrachten van de Meerpaal in te laten vullen. Deze vragenlijst is opgesteld aan de hand van componenten uit wetenschappelijke onderzoeken en theorieën behaviorisme (Skinner, 1953), sociale leertheorie (Bandura, 1986) en zelfdeterminatietheorie (Ryan & Deci, 2000). Hieruit zijn de volgende componenten gekomen: positive behavior support, sociaal-emotioneel welzijn, schoolregels, omgaan met gedrag, klassenmanagement en oudercontact. Dit is in de vragenlijst omgezet naar schalen met stellingen die worden beantwoord op een 7-punts Likertschaal en er zijn open vragen gesteld. De data zijn geanalyseerd door gemiddelden en standaarddeviaties te berekenen en de open vragen te categoriseren. De gemiddelden zijn relatief hoog (5), wat betekent dat de vragenlijst overwegend positief is ingevuld. Hierdoor is gekeken naar subschalen binnen een schaal. Hieruit kwam dat de school kan werken aan positief klimaat, veilig klimaat, omgaan met ongewenst, sociaal-emotioneel welzijn en klassenmanagement. Er wordt aangeraden om aan alle componenten te werken, omdat bij alle componenten er ruimte is voor verbetering. De aanbevelingen aan de school zijn om hieraan te werken en dit schoolbreed te doen waarbij alle betrokkenen op school deelnemen aan het maken van beslissingen.Show less
Met de toenemende vraag naar opvang en veranderende doelen van onderwijs groeien opvang en onderwijs in Nederland naar elkaar toe. Een voorbeeld van een organisatie waarbij opvang en onderwijs...Show moreMet de toenemende vraag naar opvang en veranderende doelen van onderwijs groeien opvang en onderwijs in Nederland naar elkaar toe. Een voorbeeld van een organisatie waarbij opvang en onderwijs samenwerken is een integraal kindcentrum (IKC). Beide partijen werken binnen een IKC interprofessioneel samen (IPS) aan de ontwikkeling van kinderen. In dit onderzoek werd gekeken naar de geambieerde mate van IPS bij schoolteams die in de transitie zitten van basisschool naar IKC. Hiervoor zijn drie kernconcepten opgesteld: de pedagogische visie, doorlopende leerlijn en praktische organisatie. Er is een vragenlijst afgenomen bij 43 respondenten. De vragenlijst bestond uit vier vignetten met in totaal elf vragen. Zowel de huidige als de geambieerde situatie van de participanten werd uitgevraagd. Uit het onderzoek bleek dat de ambities voor IPS van de schoolteams hoger waren dan de mate van IPS in de huidige situatie. Binnen de teams werd geen opvallende spreiding of gepiektheid gevonden. Verder waren de ambities van de directies over het algemeen hoger dan die van de schoolteams, hoewel dit per school en kernconcept verschilde. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn o.a. het houden van focusgroepen om de resultaten te duiden en het opnieuw afnemen van de vragenlijst op een later punt in de transitie.Show less
In Nederland ontwikkelen steeds meer scholen zich richting een integraal kindcentrum. Een integraal kindcentrum is een organisatie waarbij school en opvang nauw samenwerken. Deze transitie brengt...Show moreIn Nederland ontwikkelen steeds meer scholen zich richting een integraal kindcentrum. Een integraal kindcentrum is een organisatie waarbij school en opvang nauw samenwerken. Deze transitie brengt met zich mee dat ambities binnen een schoolteam zullen veranderen. Daarom wordt in deze scriptie onderzocht welke ambitie het schoolteam en de directie hebben. Het onderzoek is uitgevoerd onder 43 teamleden van drie scholen in Haarlemmermeer. Middels vragenlijsten gebaseerd op de vragenlijst van Verheijen-Tiemstra is een antwoord gevonden op de volgende vraag: “Wat ambiëren schoolteams in de transitie van school naar IKC?” Het bleek dat veel schoolteams op één of meerdere kernconcepten een significant verschil vertonen met de directie, waarbij de directie een hogere mate van integratie van samenwerking tussen onderwijs en opvang ambieert. Het onderzoek impliceert dat schoolteams en directie met elkaar in gesprek gaan om zo één visie en en één missie op te zetten voor hun kindcentrum om zo de transitie zo soepel mogelijk te laten verlopen en de beste ontwikkeling van het kind mogelijk te maken. Er is meer onderzoek nodig naar de begeleiding van schoolteams in transitie van school naar IKC.Show less
Dit onderzoek gaat over betrokkenheid van leerlingen op basisschool Paschalis. Hier presteren leerlingen op cognitief gebied bovengemiddeld. Leerkrachten willen graag dat de cognitief sterkste...Show moreDit onderzoek gaat over betrokkenheid van leerlingen op basisschool Paschalis. Hier presteren leerlingen op cognitief gebied bovengemiddeld. Leerkrachten willen graag dat de cognitief sterkste leerlingen ook betrokken zijn, en zochten naar tools om de betrokkenheid te vergroten. Het doel van dit onderzoek was om de betrokkenheid van bovenbouwleerlingen op de Paschalis te peilen en om handvatten toe te reiken om de betrokkenheid te vergroten. Dit is onderzocht middels de volgende onderzoeksvraag: Hoe ervaren bovenbouwleerlingen op de Paschalis hun betrokkenheid tijdens de lessen waarbij expliciete directe instructie wordt gegeven? Komt dit overeen met hoe hun leerkrachten dit ervaren en hoe kunnen zij de betrokkenheid van hun leerlingen vergroten? Bovenbouwleerlingen en -leerkrachten vulden een vragenlijst in. De vragenlijsten bestonden uit gesloten en open vragen. De gesloten vragen hadden betrekking op de vormen van betrokkenheid, en de open vragen op de huidige situatie en hoe betrokkenheid vergroot kan worden. De algemene betrokkenheid van leerlingen op de Paschalis is relatief hoog. De vier vormen van betrokkenheid verschillen significant van elkaar, waarbij agentic engagement als het laagst wordt ervaren. Leerlingen en leerkrachten lieten hierbij een soortgelijke verdeling zien. Er is onderzocht of het vaardigheidsniveau van leerlingen invloed had op de betrokkenheid, wat voor zowel taal als rekenen niet significant bleek te zijn. In de open vragen van de vragenlijst zijn er suggesties gegeven om de betrokkenheid te vergroten, waarbij spelletjes en actieve werkvormen genoemd werden. Om betrokkenheid te vergroten kan er ingespeeld worden op het vergroten van agentic engagement, en op suggesties van de leerlingen.Show less
Abstract In dit paper werd onderzocht in hoeverre een relatie bestaat tussen de loopbaanfase van leerkrachten en hun cognitieve valenties met betrekking tot professionaliseringsactiviteiten. Onder...Show moreAbstract In dit paper werd onderzocht in hoeverre een relatie bestaat tussen de loopbaanfase van leerkrachten en hun cognitieve valenties met betrekking tot professionaliseringsactiviteiten. Onder professionaliseringsactiviteiten vallen formele en informele activiteiten die bedoeld zijn om de professionaliteit van de leerkracht te verbeteren en te borgen. Het onderzoek omvatte 90 respondenten die een vragenlijst hebben ingevuld, waarvan 71 vrouwen en 19 mannen. De gemiddelde was 42 jaar. De leerkrachten werden verdeeld in drie groepen naar aanleiding van hun loopbaanfase. De leerkrachten in loopbaanfase één waren nul tot zeven jaar actief in het onderwijs(N=27), de leerkrachten in loopbaanfase twee waren acht tot en met 23 jaar actief (N=31) en de leerkrachten in loopbaanfase 3 waren meer dan 23 jaar actief in het onderwijs(N=32). Achttien leerkrachten namen ook deel aan een semi-gestructureerd interview. De data werd geanalyseerd door middel van vier ANOVA’s, die uitgevoerd zijn voor positieve, negatieve, persoonlijke en niet-persoonlijke cognitieve valenties. De uitkomsten werden vergeleken. Er zijn geen verschillen geconstateerd tussen leerkrachten in verschillende loopbaanfasen als het gaat om cognitieve valenties ten opzichte van professionaliseringsactviteiten. De leerkrachten scoren gemiddeld hetzelfde op alle cognitieve valenties die in dit onderzoek onderzocht zijn. Aan de hand van de interviews is onderzocht of leerkrachten in loopbaanfase 2 en 3 vaker deelnemen aan een professionaliseringsactiviteit gericht op het leerlingvolgsysteem vergeleken met leerkrachten in loopbaanfase 1. Daarnaast is gekeken of leerkrachten in de verschillende loopbaanfasen de activiteit anders hebben ervaren. Dit was een zeer kleine steekproef van vijf respondenten en te klein om een conclusie aan te verbinden.Show less
Er is in het verleden weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen intelligentie en verveling op school. Het doel van dit onderzoek is meer kennis te vergaren over de relatie tussen intelligentie...Show moreEr is in het verleden weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen intelligentie en verveling op school. Het doel van dit onderzoek is meer kennis te vergaren over de relatie tussen intelligentie, verveling en schoolprestaties zodat deze toegepast kunnen worden in de onderwijspraktijk. Aan dit onderzoek namen 245 leerlingen uit groep acht deel, geworven onder 12 basisscholen. Gemeten zijn: verveling in het algemeen, verveling bij rekenen en intelligentie met de Raven SPM. Als indicator van schoolprestaties zijn Cito-scores gebruikt. Er was een zeer zwak negatief verband tussen verveling in het algemeen en schoolprestaties. Zowel verveling in het algemeen als verveling bij rekenen bleken niet gerelateerd te zijn aan intelligentie. Bij rekenen bleek controle en intelligentie bij te dragen aan de voorspelling van schoolprestaties, verveling speelde wel een kleine rol. Dit significante verband was echter klein. Verveling speelde bij de voorspelling van de rekenprestaties door intelligentie geen rol. Het vragen van actieve toestemming heeft mogelijk een vertekende steekproef opgeleverd. Voor leerkrachten in groep acht is het niet noodzakelijk om rekenonderwijs aan te passen, om de verveling te verminderen.Show less
In dit onderzoek is de invloed van de loopbaanfase van leerkrachten in het primair onderwijs op cognitieve valenties voor professionele ontwikkelingsactiviteiten onderzocht. De cognitieve valenties...Show moreIn dit onderzoek is de invloed van de loopbaanfase van leerkrachten in het primair onderwijs op cognitieve valenties voor professionele ontwikkelingsactiviteiten onderzocht. De cognitieve valenties zijn gemeten met behulp van vragenlijsten, die door 90 leerkrachten zijn ingevuld, en kwalitatieve interviews, die zijn afgenomen bij achttien leerkrachten. Leerkrachten waren ingedeeld in drie loopbaanfasen. Loopbaanfase 1: leerkrachten met 0-7 jaar werkervaring (N = 27), loopbaanfase 2: leerkrachten met 8-23 jaar ervaring (N = 31) en loopbaanfase 3: leerkrachten met 24 jaar of meer ervaring (N = 32). Met behulp van eenweg-ANOVA’s is aangetoond dat er zowel bij de positieve, negatieve, persoonlijke en niet-persoonlijke cognitieve valenties met betrekking tot professionele ontwikkeling geen significante verschillen gevonden zijn tussen de loopbaanfasen. De antwoorden uit de interviews zijn exploratief op terugkomende thema’s geanalyseerd die verschillen tussen loopbaanfase 1 (N = 8) en loopbaanfase 3 (N = 7). De thema’s die terugkwamen bij loopbaanfase 1 waren: kennis vergaren, effectieve tijdbesteding, verbetering didactiek, resultaten van de leerlingen, verbetering van de school en de slechte uitvoering van de professionaliseringsactiviteiten. De thema’s die bij loopbaanfase 3 vooral terugkwamen waren: administratieve eenvoud, gedrag van leerlingen, voldoen aan de randvoorwaarden voor school en een slechte uitvoering van professionaliseringsactiviteiten in de praktijk. Het blijkt dus dat leerkrachten in verschillende loopbaanfase niet verschillen wat betreft de richting van de cognitieve valenties. De leerkrachten hebben wel verschillende ideeën over de inhoud van cognitieve valenties; er zijn thema’s aanwezig waarin een verschil tussen leerkrachten in loopbaanfase 1 en 3 is te zien.Show less
In deze studie onderzoeken wij begripsmonitoring bij goede en zwakke begrijpend lezers. Het doel van het onderzoek is om erachter te komen of goede en zwakke begrijpend lezers verschillen in hun...Show moreIn deze studie onderzoeken wij begripsmonitoring bij goede en zwakke begrijpend lezers. Het doel van het onderzoek is om erachter te komen of goede en zwakke begrijpend lezers verschillen in hun vaardigheid om inconsistenties te detecteren tijdens het lezen (online) en na het lezen (offline), ook wanneer het aantal fillerzinnen toeneemt. Met behulp van de inconsistentietaak hebben wij onderzocht of goede en zwakke begrijpend lezers, zowel tijdens als na het lezen monitoren of zij de gelezen verhaaltjes nog begrijpen. De steekproef bestaat uit 29 basisschoolleerlingen uit groep zeven, waarvan 20 goede en negen zwakke begrijpend lezers. Alle proefpersonen hebben 32 verhaaltjes gelezen, waarvan 16 consistente en 16 inconsistente informatie bevatten en het aantal fillerzinnen varieerde van drie, vier, vijf of zes fillerzinnen. Offline begripsmonitoring is getest door het beantwoorden van een consistentievraag na afloop van het verhaaltje. Online begripsmonitoring is getest tijdens het lezen door de leestijden van de targetzin te meten en te vergelijken tussen de consistente en inconsistente condities. Uit ons onderzoek blijkt dat goede en zwakke begrijpend lezers niet verschillen op de maat van offline en online begripsmonitoring. Dit betekent dat zowel tijdens als na het lezen, goede en zwakke begrijpend lezers niet verschillen in hun vaardigheid om inconsistenties op te merken.Show less