De hoofdvraag van deze scriptie luidt: “Hoe kan er, via het matchen van pleegkinderen met pleegouders, voor worden gezorgd dat pleegzorgplaatsingen stabieler worden, gelet op kindproblematiek en...Show moreDe hoofdvraag van deze scriptie luidt: “Hoe kan er, via het matchen van pleegkinderen met pleegouders, voor worden gezorgd dat pleegzorgplaatsingen stabieler worden, gelet op kindproblematiek en pleegouderbegeleiding?” Deze vraag werd onderzocht door middel van een praktijkonderzoek en literatuuronderzoek. Het praktijkonderzoek bestond uit een enquête die voorgelegd werd aan matchingexperts en wetenschappers met een overkoepelende expertise ten aanzien van pleegzorg in Nederland. Het doel van deze enquête was het achterhalen welke factoren in het matchingsproces prioriteit moeten krijgen. Voor deze scriptie werd alleen gekeken naar de prioriteiten van verschillende soorten kindproblematiek. Gehechtheidsproblematiek kreeg de hoogste gemiddelde prioriteit, en leerstoornissen de laagste. In het literatuuronderzoek werd onderzocht welke soorten begeleiding voor pleegouders belangrijk zijn. Hieruit kwam naar voren dat ondersteuning op het gebied van gedragsproblematiek belangrijk is, omdat dit een factor is waardoor veel pleegzorgplaatsingen verbroken worden. De koppeling tussen beide studies kwam voort uit de uitkomst van het praktijkonderzoek. Omdat gehechtheidsproblematiek de meeste prioriteit kreeg werd in de literatuur gezocht naar interventies voor deze problematiek. De verwachting is dat er (succesvolle) interventies voor gehechtheidsproblematiek bestaan. Het bleek dat gehechtheidsproblematiek vaak eenonderliggende oorzaak van externaliserende gedragsproblematiek is. Pleegzorgplaatsingen lopen vaak fout door externaliserende gedragsproblemen. Gehechtheidsproblematiek kan verminderd worden door de sensitiviteit van pleegouders te verhogen. Er bestaan enkele interventies die de sensitiviteit van pleegouders verhogen (VIPP-SD: bewezen effectief, en Basic Trust: goed onderbouwd), waardoor gehechtheidsproblematiek (hopelijk) zal verminderen en plaatsingen stabieler kunnen worden. Show less
Coping verwijst naar de manier waarop mensen emoties, cognities en gedragingen die ontstaan door stressvolle gebeurtenissen of stressvolle situaties proberen terug te dringen of in toom te houden....Show moreCoping verwijst naar de manier waarop mensen emoties, cognities en gedragingen die ontstaan door stressvolle gebeurtenissen of stressvolle situaties proberen terug te dringen of in toom te houden. In deze scriptie werd onderzocht welke factoren samenhangen met het gebruik van actieve en vermijdende coping strategieën bij volwassen internationaal geadopteerden. Er werd in een aselecte steekproef van 115 respondenten onderzocht of probleemgedrag, zelfvertrouwen, gevoelens over de adoptie en de leeftijd op het moment van plaatsing samenhangt met actieve en vermijdende coping. Meer zelfvertrouwen bleek samen te hangen met het gebruik van meer actieve coping en minder vermijdende coping. Negatieve gevoelens over de adoptie correleerden met het gebruik van meer actieve coping strategieën. Zelfvertrouwen bleek het sterkst samen te hangen met actieve coping. Voor het meten van actieve en vermijdende coping is echter gebruik gemaakt van slechts enkele items uit de Utrechtse Coping Lijst, in verder onderzoek moet van de gehele vragenlijst gebruik worden gemaakt.Show less
Doelstelling De impliciete en expliciete gender-stereotypische denkbeelden van ouders met twee kinderen zijn onderzocht en in verband gebracht met de leeftijd en het opleidingsniveau van ouders....Show moreDoelstelling De impliciete en expliciete gender-stereotypische denkbeelden van ouders met twee kinderen zijn onderzocht en in verband gebracht met de leeftijd en het opleidingsniveau van ouders. Methode De steekproef van 100 gezinnen is onderdeel van een grootschaliger onderzoek die bestaat uit 390 gezinnen. Alle participerende gezinnen bestonden uit vader, moeder en twee kinderen (twee jongens, twee meisjes of een jongen en een meisje). Alle jongste kinderen hadden de leeftijd van 12 maanden, de oudste kinderen waren tussen de 2,5 en 3,5 jaar. De expliciete gender-stereotypische denkbeelden van ouders zijn gemeten door middel van de vragenlijst Childrearing Sex Role Attitude Scale (CRSRAS; Adapted from Burge, 1981). De impliciete gender-stereotypische denkbeelden zijn gebaseerd op verschillen in reactietijd, voortkomend uit de Gender-Carrière Impliciete Associatie Test. Resultaten De expliciete gender-stereotypische denkbeelden van beide ouders correleren significant met elkaar, tevens hebben vaders sterkere expliciete gender-stereotypische denkbeelden dan moeders. Uit de regressieanalyse blijkt dat het hebben van een meisje als jongste kind zwakkere expliciete gender-stereotypische denkbeelden voorspelt bij ouders dan het hebben van een jongen als jongste kind. Daarbij blijken jongere vaders sterkere expliciete gender-stereotypische denkbeelden te hebben dan oudere vaders. Het opleidingsniveau van moeders beïnvloedt als moderator de relatie tussen leeftijd en expliciete gender-stereotypische denkbeelden van moeders. Conclusie Gezinsfactoren zoals geslacht van het jongste kind en de leeftijd en het opleidingsniveau van ouders blijken van invloed te zijn op gender-stereotypische denkbeelden van ouders. De gender-stereotypische houding van ouders komt dus niet enkel voort uit eigen opvoeding of persoonlijkheid van de ouder, maar wordt ook beïnvloed door externe (gezins)factoren. Deze factoren zijn de oorzaak van verschillen tussen vaders en moeders binnen één gezin en tussen ouders uit verschillende gezinnen.Show less