This master thesis analyses a group of anonymous silver pennies commonly attributed to Frisia. These coins are characterized by find location and low weight of less than 0.5 grams. Due to the fact...Show moreThis master thesis analyses a group of anonymous silver pennies commonly attributed to Frisia. These coins are characterized by find location and low weight of less than 0.5 grams. Due to the fact that they lack comprehensible legends or bear ambiguous or degenerated ones it is difficult to date them or assign them to a known mint like Stavoren or Dokkum. Traditionally they have been separated into two groups: one showing a worldly ruler, and the other showing a cleric or bishop. Previous research has laid much emphasis on the deciphering of the legends, and discerned the name of a certain Otto on several types. However, while the “worldly” types appear to date slightly earlier, there appears to have been considerable overlap between the two. This indicates that the divide between the two types may not be as historically important as once thought. The fact that the name of this Otto appears in both groups argues against it being the name of the issuing authority at the time of striking. Important in researching this series of coins is the quick increase in reported finds. Metal detectors have become widely available to the general public, and databases such as NUMIS and PAN have been set up to register these new finds. The databases mentioned are freely accessible and have proven to be valuable tools in the field of archaeology and numismatics in particular. Newly discovered types and an increasing number of find locations provide relevant information for Dutch numismatists. Included in this thesis is an overview of the largest and most important hoards containing these anonymous Frisian pennies, as well as an overview of the various types considered “Frisian”. Of those types a database has been made containing over 250 individual pieces that have appeared in digitised public collections and databases, several private collections and certain European auctions. The find locations, weights and other characteristics of these examples have been noted down when available.Show less
Samenvatting Twee veelvoorkomende aardewerkcategorieën in Nederland zijn Low Lands Ware (LLW) en Bataafs Grijs Waar (BGW). Er zijn overeenkomsten tussen de twee: reducerend gebakken LLW en BGW zijn...Show moreSamenvatting Twee veelvoorkomende aardewerkcategorieën in Nederland zijn Low Lands Ware (LLW) en Bataafs Grijs Waar (BGW). Er zijn overeenkomsten tussen de twee: reducerend gebakken LLW en BGW zijn allebei grijs, werden regionaal geproduceerd maar zijn afgeleid van Romeins vormen, en werden gebruikt als voorraadpotten. Een opmerkelijk verschil tussen de twee aardewerkcategorieën is de distributie. In de Romeinse tijd waren het huidige Zuid-Holland en het westen van Noord-Brabant gelegen in een civitas genaamd Cananefatium. Het oostelijke rivierengebied en het oosten van Noord-Brabant waren gelegen in de civitas Batavorum. Bestaand onderzoek concludeert dat LLW voorkomt in zowel Cananefatium als Batavorum terwijl BGW enkel voorkomt in Batavorum. De kaarten van de distributiegebieden uit huidig onderzoek geven echter enkel weer waar LLW en BGW is aangetroffen met een stip. Er is verder geen informatie bekend over wat er precies is aangetroffen. Ook is het niet bekend wat de oorzaak is achter deze verschillen in distributie. In dit onderzoek is eerst de distributiegebieden van LLW en BGW in kaart gebracht met kwantitatieve data om een completer beeld te krijgen over de distributie. Vervolgens is gekeken of het Romeinse landschap en de transportroutes van invloed zijn geweest op deze distributie. Hiervoor is het onderzoek van Van Lanen (2017) gebruikt waarin hij door middel van het netwerkfrictiemodel (NFM) een relatie heeft gevonden tussen het landschap, de ligging van nederzettingen, en de infrastructuur. Het onderzoekskader bestaat uit het huidige Zuid-Holland, Noord-Brabant, en het oostelijke rivierengebied tussen het eind eerste en derde eeuw. Voor de kwantitatieve kaarten van de distributiegebieden is data verzameld van verschillende nederzettingstypes in het onderzoeksgebied, namelijk kleine rurale nederzettingen, rurale centra, kastell-vici, militaire nederzettingen, en steden. Van die nederzettingen is de volgende kwantitatieve data verzameld: absolute aantallen fragmenten, gewicht gedeeld door opgravingsoppervlak, en minimaal aantal exemplaren (MAE). De kwantitatieve kaarten geven een veel genuanceerder beeld over de distributie van LLW en BGW hoewel de conclusie van het huidige onderzoek grotendeels overeind blijft staan. Vervolgens zijn de nieuwe distributiekaarten gecombineerd met het onderzoek van Van Lanen om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen het landschap, de transportroutes, de ligging van de nederzettingen, en de distributie van LLW en BGW. Eerst is er gekeken naar de relatie tussen transportroutes en de distributie en vervolgens naar de relatie tussen het landschap en de distributie. Er lijkt wel degelijk een relatie te zijn: dichterbij de transportroutes en in goed toegankelijk landschap werden meer nederzettingen en meer LLW en BGW aangetroffen. Echter, het 101 verklaart niet waarom LLW wel in Cananefatium voorkomt en BGW niet. Alleen op grond van het landschap en transportroutes zou distributie van BGW in Cananefatium mogelijk kunnen zijn. Er is daar echter vrijwel geen BGW aangetroffen.Show less