Curriculum Based Measure (CBM) is an evidence-based approach used widely by educators to measure student progress and the effects of instruction. The CBM maze was designed as an indicator of...Show moreCurriculum Based Measure (CBM) is an evidence-based approach used widely by educators to measure student progress and the effects of instruction. The CBM maze was designed as an indicator of progress and performance in reading comprehension. The current study aimed to investigate the relationship between reading comprehension and the CBM maze by comparing a standard version of the maze with a scrambled version of the maze where coherence of the text is distorted. The study looked further into the effects of intrinsic motivation and desire to understand, by comparing the differences in scores between the standard and scrambled version of the maze. Participants were 40 Dutch bachelor-students in the Netherlands. The relationship between CBM maze and reading comprehension were examined and analyzed using repeated measures ANOVA, with one within factor (maze format: CBM standard maze vs scrambled maze) and between factors (intrinsic motivation: high vs low or desire to understand: high vs low). The results revealed a significant difference between scores on the standard and scrambled version of the maze, indicating that CBM maze scores reflected text-level comprehension. The results also revealed that neither intrinsic motivation nor the desire to understand had an influence on the differences between scores on the standard and scrambled version of the maze. This study provides evidence for CBM maze as a valid and reliable indicator for reading performance. However, it is recommended that this study be replicated with children to allow for generalizability of the targeted population. Further research is needed to determine the relationship between reading fluency, reading comprehension and the CBM maze.Show less
Ontwikkelen kinderen die in een negatieve spiraal van weinig interesse in lezen, weinig lezen en achterblijvende leesvaardigheid zijn beland een leesweerstand? In deze studie worden bij 428...Show moreOntwikkelen kinderen die in een negatieve spiraal van weinig interesse in lezen, weinig lezen en achterblijvende leesvaardigheid zijn beland een leesweerstand? In deze studie worden bij 428 basisschoolkinderen uit groep 6 en 7 de invloed van geslacht, leescultuur, leesmotivatie en leesvaardigheid op de ontwikkeling van een leesweerstand onderzocht. Leesweerstand is middels een selectieve aandachtstaak onderzocht vanuit de verwachting dat angstige kinderen hun aandacht onbewust meer richten op beangstigende stimuli. Met behulp van vragenlijsten zijn verschillende aspecten van lezen gemeten. Kinderen met veel boeken thuis hebben een hogere leesmotivatie en leesvaardigheid. Meisjes zijn gemotiveerder om te lezen dan jongens, maar meisjes en jongens zijn even vaardig in lezen. Tegen de verwachting in hebben kinderen die veel negatieve leeservaringen hebben opgedaan geen leesweerstand. Mogelijk moet een leesweerstand op een andere manier gemeten worden, of bestaat er geen leesweerstand. Deze studie onderstreept het belang van het stimuleren van lezen na het leren lezen, en de aandacht voor leesmotivatie naast leesvaardigheid.Show less
A quarter of the students leaves primary school with an unsufficient reading proficiency. In this study 89 students with reading disabilities from grade five to eight completed a 2-minute Maze...Show moreA quarter of the students leaves primary school with an unsufficient reading proficiency. In this study 89 students with reading disabilities from grade five to eight completed a 2-minute Maze selection reading task weekly. The students’ scores on the Maze selection tasks served as an indicator of reading progress and were reported in a Curriculum-Based Measurement progress graph. Their teachers (N = 23) were asked to interpret the progress graphs to determine effectiveness of their reading instruction for individual students. This led to a correct or incorrect graph interpretation and the decision to adapt the reading instruction or not. The teachers also filled in a questionnaire that assessed their general graph comprehension. The relation between graph comprehension, graph interpretation and adaptation of the reading instruction were examined. In total, teachers interpreted 45 CBM progress graphs; 37 were interpreted correctly and 8 were interpreted incorrectly. Teachers with a low or high level of graph comprehension did not differ in their interpretation of the students’ progress graphs. In accordance with the data displayed on the progress graphs teachers performed an adaptation to the reading instruction or not by 15 of the 35 correctly interpreted progress graphs. Teachers only made an instructional adaptation by one third of the students who were not achieving their goal. Implying that there was no instructional adaptation by two third of the students who did not make enough progress according to their graph. In general, students significantly grew in their reading scores. But there was no difference in progress between students with or without an adaptation of the reading instruction. If we expect teachers to systematically monitor and report the reading progress of their students, they need assistance in the implementation of the CBM measurement system and the interpretation of the graphed reading scores.Show less
De relatie tussen opleidingsfactoren van pabostudenten en de mate van rekenangst bij pabostudenten is onderzocht. De opleidingsfactoren ‘vooropleiding’, ‘het aantal benodigde pogingen voor het...Show moreDe relatie tussen opleidingsfactoren van pabostudenten en de mate van rekenangst bij pabostudenten is onderzocht. De opleidingsfactoren ‘vooropleiding’, ‘het aantal benodigde pogingen voor het behalen van de WISCAT-pabo’ en het ‘wel of niet gevolgd hebben van wiskunde in de bovenbouw van de havo’ zijn onderzocht. Nederlandse pabostudenten namen deel aan deze studie (N = 334) en de mate van rekenangst is gemeten door middel van de MAS, AMAS en stellingen over rekenen/wiskunde in niet-academische situaties. Uit de resultaten blijkt dat pabostudenten met een mbo-vooropleiding gemiddeld een hogere mate van rekenangst hebben dan pabostudenten afkomstig van de havo of het vwo. Verder is gevonden dat rekenangst een voorspeller is voor het aantal benodigde pogingen voor het behalen van de WISCAT-pabo, waarbij een hogere mate van rekenangst kan zorgen voor een hoger aantal benodigde pogingen. Tot slot is gebleken dat pabostudenten afkomstig van de havo en in de bovenbouw geen wiskunde gevolgd hadden, gemiddeld rekenangstiger zijn dan pabostudenten afkomstig van de havo en in de bovenbouw wel wiskunde gevolgd hadden. Deze bevindingen suggereren dat er sprake is van een relatie tussen opleidingsfactoren van pabostudenten en de mate van rekenangst. Om de generaliseerbaarheid van de gevonden resultaten te garanderen, is vervolgonderzoek nodig waarbij de groepsgroottes van meer gelijke grootte zijn. Verder is vervolgonderzoek naar de kwaliteit van het (reken)onderwijs in (voor)opleidingen belangrijk, omdat dit een bijdrage kan leveren aan het verkrijgen van inzicht in het verminderen van rekenangst bij pabostudenten.Show less
Symbolische vaardigheden, het vermogen getallen verbaal en/of visueel weer te geven, en niet-symbolische vaardigheden, zoals kennis van een hoeveelheid stippen, spelen een belangrijke rol bij het...Show moreSymbolische vaardigheden, het vermogen getallen verbaal en/of visueel weer te geven, en niet-symbolische vaardigheden, zoals kennis van een hoeveelheid stippen, spelen een belangrijke rol bij het optellen. Over de onderlinge relatie tussen symbolische en niet-symbolische vaardigheden bestaan verschillende ideeën. Eén van de opkomende theorieën is dat kennis van niet-symbolische hoeveelheden essentieel is voor de koppeling van cijfersymbolen en cijferwoorden aan niet-symbolische hoeveelheden. Als dit zo is, dan zouden niet-symbolische vaardigheden een mediator kunnen zijn in de relatie tussen symbolische vaardigheden en optelvaardigheid. Om dit te onderzoeken zijn een receptieve taaltaak, een getalgrootte vergelijkingstaak en een optelvaardigheidstaak afgenomen bij kleuters. In totaal bestond de onderzoeksgroep uit 94 kinderen van gemiddeld 5.8 jaar (SD = 5.1). Uit de resultaten blijkt dat niet-symbolische vaardigheden een voorspeller zijn voor eenvoudige optelvaardigheden, p = .005, f 2 = .09. Daarnaast voorspellen de symbolische en de niet-symbolische vaardigheden algehele en complexe optelvaardigheden, p < .05, f2 < .27. Er is daarentegen geen bewijs voor mediatie van niet-symbolische vaardigheden, omdat de scores op de symbolische vergelijkingstaak de scores op de niet-symbolische taak niet kunnen voorspellen, p = .14, 1-β = .27. Er is hiermee dus niet gevonden dat de koppeling van symbolen aan niet-symbolische hoeveelheden essentieel is voor het optellen. Het huidige onderzoek biedt wel ondersteuning voor de stelling dat symbolische en niet-symbolische vaardigheden belangrijk zijn voor de ontwikkeling van optelvaardigheid. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen wat de specifieke rol is van symbolische en niet-symbolische vaardigheden bij optelsommen van verschillende moeilijkheidsgraden.Show less
Hoewel er veel onderzoek verricht is naar de ontwikkeling van geletterdheid, is er tot op heden nauwelijks onderzoek gedaan naar het fixeren op key features bij niet-conventionele lezers. Het...Show moreHoewel er veel onderzoek verricht is naar de ontwikkeling van geletterdheid, is er tot op heden nauwelijks onderzoek gedaan naar het fixeren op key features bij niet-conventionele lezers. Het huidige onderzoek tracht duidelijkheid te verschaffen in de manier waarop niet-conventionele lezers geletterd worden. In totaal werden er 80 proefpersonen onderzocht. De deelnemerspopulatie bestond uit 60 niet-conventionele lezers en 20 expertlezers. De niet-conventionele lezersgroep bestond uit 26 meisjes (43%) en 34 jongens (57%). Deze respondenten waren tussen de 4 en de 6 jaar. De expertlezers groep bestond uit 12 vrouwen (60%) en 8 mannen (40%). Deze respondenten waren tussen de 18 en de 25 jaar. Binnen het onderzoek stonden een aantal elementen centraal. Allereerst stond het fixeren op key features centraal, dit werd onderzocht door middel van een Letterperceptie Taak. Daarnaast stonden de receptieve- en expressieve letterkennis centraal, dit werd onderzocht door middel van twee gedragstaken. Tot slot stond de geletterdheid van de thuisomgeving centraal, dit werd onderzocht door middel van de Auteur- en Prentenboekenherkenningstest. Op basis van het huidige onderzoek kan geconcludeerd worden dat niet-conventionele lezers met een gemiddelde leeftijd van vijf jaar even lang fixeerden op key features van letters als expertlezers. Daarnaast werd er een significant verschil gevonden tussen niet-conventionele lezers met meer receptieve letterkennis en niet-conventionele lezers met minder receptieve letterkennis. De gevonden effectgrootte was klein. Een vermoedelijke reden voor het vinden van een kleine effectgrootte, was de mate van letterkennis van de niet-conventionele lezersgroep. Beide groepen hadden namelijk enige mate van letterkennis. Deze letterkennis komt waarschijnlijk doordat niet-conventionele lezers vaak in aanraking komen met boeken. Hoe vaker niet-conventionele lezers letters te zien krijgen, hoe eerder zij een letter gaan herkennen.Show less