Het werkgeheugen is belangrijk voor tekstbegrip (Daneman & Carpenter, 1980). Enkele onderzoeken tonen aan dat er ook een relatie is tussen werkgeheugentraining en tekstbegrip (Carretti,...Show moreHet werkgeheugen is belangrijk voor tekstbegrip (Daneman & Carpenter, 1980). Enkele onderzoeken tonen aan dat er ook een relatie is tussen werkgeheugentraining en tekstbegrip (Carretti, Cornoldi, De Beni, & Romanò, 2004; Dahlin, 2010). Het doel van dit onderzoek is om meer duidelijkheid te creëren over het verschil van het effect van werkgeheugentraining op zwakke en goede lezers. Er hebben 41 mensen deelgenomen aan het onderzoek. Er waren vier groepen die opgedeeld zijn in een experimentele en controle conditie en op basis van leesvaardigheid in een groep goede en zwakke lezers. Elke proefpersoon onderging een vijftiendelige training met een voor en na-test. Uit het onderzoek bleek dat goede lezers op de verbale werkgeheugentaak meer vooruitgang hebben geboekt dan zwakke lezers. Bij de verbale werkgeheugentaak is ook een interactie-effect gevonden. Goede lezers in de controle groep zijn meer vooruit gegaan dan de goede lezers in de experimentele groep en de zwakke lezers in de controle groep. Ook zijn de goede lezers meer vooruit gegaan in de snelheid waarmee de numerieke werkgeheugentaak is gemaakt. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat er een verband is tussen het werkgeheugen en de mate van leesvaardigheid. Goede lezers presteren sneller beter op werkgeheugentaken dan zwakke lezers. Beperkingen van dit onderzoek is dat er een kleine steekproef is gebruikt. Er zal in de toekomst nog meer onderzoek moeten worden gedaan naar dit onderwerp.Show less
In Dutch education increasing attention is being given to the talent of gifted students. In this research the learning conditions, the social well-being and the intrinsic motivation are central. 56...Show moreIn Dutch education increasing attention is being given to the talent of gifted students. In this research the learning conditions, the social well-being and the intrinsic motivation are central. 56 gifted students from grades 4, 5, and 6 (age 8-12) in primary education have been tested. The students have filled out two questionnaires. One questionnaire was made for this research and focuses on the learning needs of gifted students. The other is a standardized questionnaire, and called in Dutch, de Competentie Belevingsschaal voor Kinderen (CBSK). In addition, an interview has been done about the learning needs of gifted students. The results show no significant differences among gifted students from grade 4 and 6 (age 8-12) as far as social well-being and intrinsic motivation are concerned. Besides, no significant differences were found with regard to the social well-being and the intrinsic motivation and visiting the ‘plusklas’. A regression analysis was used to test if there was a connection between the CBSK and the intrinsic motivation. Nothing significant was found. A regression correlation did show a connection between the CBSK and the social well-being. Additional research could focus on the social well-being and the (intrinsic) motivation of the gifted pupil in relation to the teacher and a way of deepening the teaching material. The latter one could be offered by taking an empiric cycles and by teaching an exploring attitude with gifted students in order to develop their talent as much as possible and being intrinsic motivated.Show less
Motivatie blijkt een belangrijke rol te spelen als het gaat op de deelname aan professionaliseringsactiviteiten. Middels een semigestructureerd interview bij twintig basisschoolleerkrachten is...Show moreMotivatie blijkt een belangrijke rol te spelen als het gaat op de deelname aan professionaliseringsactiviteiten. Middels een semigestructureerd interview bij twintig basisschoolleerkrachten is nagegaan hoe verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten worden ervaren. Aan de hand van cognitieve valenties (persoonlijk, school en voor de leerlingen) en subjectieve normen, twee motivatievariabelen uit het taak-specifieke motivatiemodel, is onderzocht of er verschillen in motivatie aspecten waren tussen verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten. Voor beide variabelen geldt dat deze zowel een positieve als negatieve lading kunnen hebben. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat er verschillen zijn in cognitieve valenties tussen verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten. Positieve cognitieve valenties voor de leerkracht persoonlijk werden door leerkrachten veruit het meest genoemd. Negatieve cognitieve valenties voor de leerkracht persoonlijk werden ervaren bij zelfgekozen leeractiviteiten vanwege het gemis aan praktische aspecten. Een ander verschil tussen verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten heeft betrekking op positieve cognitieve valenties voor de school. Bij een verplichte setting werd de doorgaande lijn voor de school en inzicht op teamniveau als positief ervaren terwijl leerkrachten bij zelfgekozen activiteiten spraken over persoonlijke winst in vaardigheden die ten goede kwam aan de school. Voor subjectieve normen zijn er verschillen gevonden binnen verplichte activiteiten. Leerkrachten spraken daarbij over negatieve subjectieve normen zoals een sceptische houding van collega’s of het team en het gevoel dat collega’s of het team niet wilden meewerken aan de professionaliseringsactiviteit. Wat betreft aanbevelingen zouden toekomstige professionaliseringsactiviteiten moeten inspelen op de vraagstukken en problemen van leerkrachten die zij ervaren binnen en buiten de klas. Wanneer professionaliseringsactiviteiten persoonlijk leerwinst bieden voor de leerkrachten zou het eveneens ten goede komen aan de school en aan de leerlingen zo menen de leerkrachten in dit onderzoek.Show less
In dit onderzoek is de rol van aandachtsprocessen bij de ontwikkeling van begrijpend lezen onderzocht door kinderen (N = 23) van tien tot dertien jaar oud te vergelijken met volwassen (N = 21) van...Show moreIn dit onderzoek is de rol van aandachtsprocessen bij de ontwikkeling van begrijpend lezen onderzocht door kinderen (N = 23) van tien tot dertien jaar oud te vergelijken met volwassen (N = 21) van 19 tot 25 jaar oud. Het vermogen de aandacht te richten tijdens begrijpend lezen is onderzocht door participanten een baseline tekst en vier experimentele teksten met afleiderwoorden te laten voorlezen. De afleiderwoorden moesten worden genegeerd. Vervolgens moesten begripsvragen over de gelezen teksten worden beantwoord. Daarop volgde een Remote Associates Task (RAT). De RAT bestaat uit items met een afleiderwoord uit de gelezen teksten als antwoord en controle items. Uit de data blijkt dat kinderen gemiddeld een langere leestijd per lettergreep hebben dan volwassenen. Daarnaast blijkt dat bij kinderen het verschil in leestijd per lettergreep tussen de baseline en de experimentele teksten groter is. Kinderen hebben een groter nadeel van de afleiderwoorden bij het lezen dan volwassenen. Uit de RAT blijkt dat volwassenen gemiddeld meer opgaven goed beantwoorden, maar het verschil in de gemiddelde score tussen afleider items en controle items is groter voor kinderen dan voor volwassenen, kinderen hebben en een groter voordeel van de afleiderwoorden bij het maken van de RAT wat aangeeft dat zij die woorden gemiddeld minder goed hebben kunnen negeren dan volwassenen. Op basis van deze resultaten concluderen we dat een toename in het vermogen de aandacht te reguleren tijdens het lezen mogelijk bijdraagt aan de ontwikkeling van leesbegrip.Show less
This study has made a serious attempt to uncover in which domains of feedback misperceptions arise during the mentoring process of feedback by means of reciprocal communication between mentors and...Show moreThis study has made a serious attempt to uncover in which domains of feedback misperceptions arise during the mentoring process of feedback by means of reciprocal communication between mentors and their students, what possible causes are of these misperceptions, and which effect this miscommunication has on the actual usage of feedback. The domains have been examined regarding differences and possible mutual relations between and within the student populations, as well as between the student populations and their corresponding mentors. Feedback functions as a powerful instrument when it is actually brought into practice by the students to progress and develop themselves towards academic and social maturity during their self regulated study process. However, during the past few years the problem has gradually come to the surface that the received feedback is interpretated by the students in a different manner than apparently was meant by the teacher of mentor. This difference in perception of the given and received feedback has therefore been studied in detail by this study, because of its crucial importance in the student’s self regulated learning process. In line with this is studied which part four different mentoring styles play in this communication process, as well as which elements enhance the ultimate usage of the received feedback. The study comprised four third-year groups (two MBO groups and two HBO groups) with a total of 68 students (37 MBO Teaching Assistant students and 31 HBO Teacher Primary School students) and their four corresponding mentors of a secondary and a higher vocational school in the province of North Holland, The Netherlands. The educational settings of all groups studied were identical, namely based on the internships of the students. Of the four groups and their corresponding four mentors, three groups and their three mentors showed significant differences in perception concerning various feedback domains, while the perception of the mentoring styles were significantly different between all four groups and their four corresponding mentors. Clarity is marked by both student populations as the most important influencer of the usage of feedback. Both the MBO as the HBO students indicated the mentoring style Imperator to have a positive effect on Clarity. The two groups MBO students recognized in their mentors the mentoring style Imperator, and at the same time the MBO students indicated the mentoring style Imperator to have a significant influence on the actual usage of feedback. The two groups HBO students recognized in their mentors the mentoring style Initiator, and the way the mentoring styles are perceived by the HBO students is significantly affected by their fit with the education. During this study also the robustness of the three questionnaires was examined, with the question if the questionnaires are valid instruments to be utilized in MBO and HBO settings, and it can be stated that the validity and reliability of the questionnaires has been proven solid for usage in MBO and HBO populations.Show less