Het Feuerstein Centrum Nederland houdt zich bezig met de behandeling en begeleiding van mensen met leerproblemen en/of ontwikkelingsstoornissen. De methode is gericht op het ontwikkelen van leer-...Show moreHet Feuerstein Centrum Nederland houdt zich bezig met de behandeling en begeleiding van mensen met leerproblemen en/of ontwikkelingsstoornissen. De methode is gericht op het ontwikkelen van leer- en denkstrategieën vanuit de theorie van Reuven Feuerstein. Bij aanvang van de behandeling met deze methode wordt er een dynamische toets afgenomen, waarbij er een analyse wordt gemaakt van de verschillende cognitieve functies van de cliënt. Tijdens de behandeling wordt er getracht de onderontwikkelde cognitieve functies te ontwikkelen door middel van interactie met een tussenpersoon. Deze rol wordt bij de behandeling vervuld door een zogeheten mediator, die als bemiddelaar tussen de wereld en het kind staat en helpt om betekenis te geven aan alle indrukken en prikkels vanuit de omgeving van de cliënt. Deze mediator doet verschillende soorten oefeningen met de cliënt en focust hierbij voornamelijk op het denkproces in plaats van op de uitkomsten van de oefening. De mediatoren werken vanuit de gedachte dat elk kind effectief kan 'leren leren' door middel van de juiste begeleiding. Het centrum wil met de Feuerstein methode zo veel mogelijk kinderen en jongvolwassenen helpen met achterstanden en leerproblematiek. Om dit te realiseren zou het gunstig zijn als scholen en ouders op de hoogte zijn van de methode en de effectiviteit hiervan, zodat de methode meer bekendheid krijgt. In huidig onderzoek is getracht om de door leerkrachten waargenomen effectiviteit van de methode te onderzoeken. Daarnaast is er onderzocht hoe de methode beter overgedragen kan worden naar de leersituatie in de klas (transfer). Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: “In hoeverre zien leerkrachten effecten op het leergedrag van de kinderen die met de Feuerstein methode behandeld worden in de klas en hoe kunnen volgens de leerkrachten de mediatoren transfer - van wat geleerd is tijdens de behandeling - naar de klas bevorderen?” Om tot beantwoording van de onderzoeksvraag te komen is er een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Deze bestond uit een literatuuronderzoek en semigestructureerde interviews. In totaal zijn er vier participanten geïnterviewd; twee leerkrachten en twee mediatoren. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat voor een goede transfer er zo veel mogelijk overeenkomsten gecreëerd moeten worden tussen de leersituatie en de situatie waarin het geleerde toegepast moet worden. Daarnaast is het hebben van een growth mindset bij zowel leerkrachten als leerlingen bevorderlijk voor de leerprestaties van leerlingen. Uit de interviews is gebleken dat alle participanten een goed contact tussen het Feuerstein centrum en de leerkracht belangrijk achten, maar sommigen hierin tekorten hebben ervaren. Aan de hand van de literatuur en de interviews zijn de volgende adviezen opgesteld voor het Feuerstein centrum: (1) verbeteren van het contact tussen het centrum en de leerkracht (2) de leerkracht informeren over de behandeling met de Feuerstein methode en (3) concrete tips aanreiken aan de leerkrachten. Uit dit onderzoek blijkt dat goede communicatie tussen het centrum en de leeromgeving belangrijk is. Wanneer zowel de mediatoren als de leerkrachten voldoende op de hoogte zijn van de doelen van de cliënt, kunnen zij efficiënter aan dit gezamenlijke doel werken. Door het informeren van de leerkracht en het aanbieden van praktische tips kan het centrum de leerkracht ondersteunen om de contexten beter op elkaar te laten aansluiten, wat de transfer bevorderd. Een limitatie aan dit onderzoek is dat er slechts vier participanten hebben deelgenomen aan het onderzoek. Een advies voor vervolgonderzoek zou zijn om dit onderzoek op een grotere schaal uit te voeren. Met een grotere steekproef kan er meer duidelijkheid ontstaan over de visie van leerkrachten en mediatoren omtrent de methode.Show less
In dit onderzoek worden belemmerende en stimulerende factoren in het dagelijkse leven van jongeren van zestien tot en met achttien jaar onderzocht. Dit wordt gemeten aan de hand van de twee...Show moreIn dit onderzoek worden belemmerende en stimulerende factoren in het dagelijkse leven van jongeren van zestien tot en met achttien jaar onderzocht. Dit wordt gemeten aan de hand van de twee constructen draaglast en draagkracht.Show less
In het onderwijs wordt het belang van differentiatie groter door de invoering van Passend Onderwijs en het toenemen van het aantal combinatieklassen. Hierdoor wordt er een groter beroep gedaan op...Show moreIn het onderwijs wordt het belang van differentiatie groter door de invoering van Passend Onderwijs en het toenemen van het aantal combinatieklassen. Hierdoor wordt er een groter beroep gedaan op de vaardigheden van leerkrachten om te voorzien in alle (onderwijs)behoeften van leerlingen. Daarom wordt in deze bachelorscriptie onderzocht wat het verband is tussen gedifferentieerd lesgeven en motivatie van leerlingen. Motivatie is bekend als de sleutel tot leren. Volgens de determinatietheorie van Deci en Ryan (2000) ontstaat intrinsieke motivatie indien de psychologische basisbehoeften zijn vervuld: de behoefte aan competentie, autonomie en verbondenheid. Gedifferentieerd lesgeven waarbij scaffolding en monitoring worden toegepast door de leerkracht, kan een rol spelen bij het afstemmen op (onderwijs)behoeften van leerlingen. Het onderzoek is uitgevoerd bij 277 basisschoolleerling uit groep 7 en/of 8 (M = 11 jaar; SD = .717) en hun leerkrachten (N = 20, M = 35 jaar; SD = 10.342) met behulp van vragenlijsten. Uit een enkelvoudige regressie is gebleken dat differentiatie niet samenhangt met intrinsieke motivatie (β = -.226, SEβ = .505, r = -.13) als met extrinsieke motivatie (β = .353, SEβ = .606, r = .017). Onafhankelijke t-toetsen wijzen uit dat leerlingen uit combinatieklassen significant verschillen van leerlingen uit reguliere klassen in scores op extrinsieke motivatie (t(11) = 2.772, p = .018, d = 1.61), maar niet op intrinsieke motivatie (t (11) = -.857, p = .410, d = -.54). Leerkrachten uit combinatieklassen blijken niet significant te verschillen van leerkrachten uit reguliere klassen wat betreft differentiatie (t (11) = 1.401, p = .189, d = .85). Deze bevindingen zouden kunnen betekenen dat gedifferentieerd lesgeven door leerkrachten weinig bijdraagt aan de motivatie van leerlingen, hoewel leerlingen uit combinatieklassen meer extrinsiek gemotiveerd zijn.Show less
In eerder wetenschappelijk onderzoek zijn verbanden gevonden tussen werkgeheugen en rekenen. In dit onderzoek wordt de vraag gesteld of er transfer is van een werkgeheugentraining naar...Show moreIn eerder wetenschappelijk onderzoek zijn verbanden gevonden tussen werkgeheugen en rekenen. In dit onderzoek wordt de vraag gesteld of er transfer is van een werkgeheugentraining naar rekenvaardigheden. Tevens is onderzocht of verbetering op de getrainde taken verband heeft met transfer naar ongetrainde taken en of schoolniveau bij aanvang van invloed is op de effecten van de training. 19 kinderen volgden de werkgeheugentraining en de andere 19 kinderen ontvingen een taaltraining als controletraining. Er werd een voor- en een nameting gedaan, waarin rekentoetsen en werkgeheugentesten werden afgenomen. De training bestond uit 12 sessies verdeeld over een periode van 4 tot 6 weken. Ondanks een verbetering op de getrainde taken is er geen verbetering gevonden op de ongetrainde taken. De training is mogelijk minder effectief dan gedacht. Wel is er een positief verband gevonden tussen rekenniveau bij aanvang en verandering in verbaal werkgeheugen, gemeten met de Digit Span Backward. Om meer duidelijkheid te krijgen omtrent de gevonden resultaten is vervolgonderzoek nodig. Het is van belang dat hierbij gebruik gemaakt wordt van bewezen effectieve trainingen, zodat meer aandacht kan worden gericht op de onderliggende processen van de training.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar hoe samenwerkingsverbanden en de engagement van leerlingen zich binnen een schooljaar ontwikkelen en wat de relatie tussen beiden is. Hiervoor is gebruik gemaakt...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar hoe samenwerkingsverbanden en de engagement van leerlingen zich binnen een schooljaar ontwikkelen en wat de relatie tussen beiden is. Hiervoor is gebruik gemaakt van sociale netwerk analyse voor het analyseren van de samenwerkingsverbanden van de leerlingen en een vragenlijst met betrekking tot engagement en disaffection. Er is een multiple case studie gedaan van vier leerlingen uit het eerste jaar van het VMBO Theoretische Leerweg. Uit de resultaten kwam naar voren dat van het najaar tot de winter de ontwikkeling van de wederkerigheid van de verbindingen lijkt samen te gaan met de ontwikkeling van de engagement. Hoe minder wederkerige relaties een actor heeft, hoe lager de engagement. Binnen de samenwerkingsnetwerken lijkt in eerste instantie geen samenhang te bestaan in mate van engagement. Dit wijst erop dat er geen sprake is van een selectie effect. In de winter ging de engagement van de cases steeds meer lijken op die van de samenwerkingspartners. Tot slot kan er worden opgemerkt dat er een daling van de engagement zichtbaar was van het najaar tot de winter, welke ongeacht van de invloeden van het samenwerkingsnetwerk leek. In toekomstig onderzoek zou grootschaliger onderzoek naar deze bevindingen interessant kunnen zijn.Show less
Nederland verliest langzamerhand haar internationale positie wat betreft het rekenonderwijs en dit komt door de hervormingen van het traditionele rekenonderwijs naar het realistische rekenonderwijs...Show moreNederland verliest langzamerhand haar internationale positie wat betreft het rekenonderwijs en dit komt door de hervormingen van het traditionele rekenonderwijs naar het realistische rekenonderwijs, waar de nadruk op adaptiviteit in strategiekeuze ligt. In het huidige onderzoek zijn door middel van de Choice-no-choice methode (Siegler & Lemaire, 1997) de geslachtsverschillen in de spontane strategiekeuze en adaptiviteit onderzocht. De uitwerkingen zijn geclassificeerd in verschillende strategieën. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat er geen verschillen zijn tussen jongens en meisjes in spontane strategiekeuze en adaptiviteit naar opgavekenmerken. Uit het huidige onderzoek blijkt wel dat meisjes significant meer gebruik maken van geschreven uitwerkingen dan jongens. Als laatste blijkt dat zowel jongens als meisjes hun strategiekeuze baseren op accuratesse en niet op oplossingssnelheid.Show less
In dit onderzoek is bij 38 universitaire studenten (M = 20.29, SD = 2.60) onderzocht hoe informatie verwerkt wordt bij het lezen van meerdere teksten. Er is gekeken of verbanden tussen teksten...Show moreIn dit onderzoek is bij 38 universitaire studenten (M = 20.29, SD = 2.60) onderzocht hoe informatie verwerkt wordt bij het lezen van meerdere teksten. Er is gekeken of verbanden tussen teksten invloed hebben op de verwerking van informatie. Ook is er onderzocht of het toevoegen van afstand tussen twee bij elkaar horende teksten de verwerking van informatie beïnvloedt. Dit onderzoek is gedaan aan de hand van een leestaak met vijf verschillende condities. Twee condities hadden betrekking op het aanbod van informatie en drie condities hadden betrekking op het aanbieden van teksten met en zonder verbanden. Verder zijn een werkgeheugentaak (Swanson Sentence Span Task) en een leesvaardigheidstaak (CBM Maze) gebruikt. Er werden geen significante resultaten gevonden voor afstand en verbanden. Ook werd geen effect gevonden voor werkgeheugen en leesvaardigheid op verwerking van informatie. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er sprake was van interferentie bij de opslag van informatie uit de gelezen teksten. Aanbevolen wordt om in verder onderzoek minder verschillende onderwerpen te gebruiken in de leestaak om interferentie te verminderen.Show less
In this experimental research is examined whether there is a relationship between the quality of the working memory and the degree of creativity of gifted students with their educational needs. For...Show moreIn this experimental research is examined whether there is a relationship between the quality of the working memory and the degree of creativity of gifted students with their educational needs. For this research are used the Guilford’s Alternative Uses Test (GAUT), the Sentence Span Measure (SSM) and an interview for 56 pupils from nine different elementary schools in the Netherlands. The pupils were in grade 6, 7 and 8 and the average age was 10.3 years. Through correlational analysis, cluster analysis and variance analysis is determined that there are, accept of one small relationship between the SSM and fluency on the GAUT, no significant relationships between the quality of the working memory and the degree of creativity of gifted students with their educational needs. The answers of the pupils at the interview are qualitatively analysed; in the conclusion some practical recommendations for education are done as a result of this analysis.Show less
In deze studie wordt onderzocht of elaboratie op belangrijke informatie in een tekst invloed heeft op het leerproces en het leerproduct na het lezen van meerdere teksten. Het onderzoek is...Show moreIn deze studie wordt onderzocht of elaboratie op belangrijke informatie in een tekst invloed heeft op het leerproces en het leerproduct na het lezen van meerdere teksten. Het onderzoek is uitgevoerd bij 32 proefpersonen met een gemiddelde leeftijd van 20.7 jaar. Het is een experimenteel design met vier condities waarvoor onder andere een leestaak met 70 teksten gebruikt is. De resultaten laten zien dat informatie uit een eerdere tekst wordt gebruikt om in de latere tekst een probleem op te lossen. Elaboratie heeft geen significant effect gehad op het leerproces, maar wel op het leerproduct. Er is geen verband gevonden tussen het leerproces en het leerproduct. Het niveau van werkgeheugen en de leesvaardigheid van de proefpersonen blijken geen invloed te hebben op de gevonden resultaten.Show less
Uit onderzoek van Beker, van den Broek en Lorch (2013) bleek dat proefpersonen spontaan kennis uit een eerste tekst konden opdoen en vervolgens konden toepassen in een tweede tekst. In deze...Show moreUit onderzoek van Beker, van den Broek en Lorch (2013) bleek dat proefpersonen spontaan kennis uit een eerste tekst konden opdoen en vervolgens konden toepassen in een tweede tekst. In deze vervolgstudie is onderzoek gedaan naar in welke mate afstand tussen teksten invloed heeft op leren. In een experimenteel within-subject design participeerden 40 studenten (M = 19.8 jaar, SD = 1.6). Zij voerden een leestaak gebaseerd op het inconsistentieparadigma uit. Aan de hand van het meten van de leessnelheid werd onderzocht of proefpersonen kennis uit een eerder gelezen tekst konden toepassen in een tweede tekst, waarbij gevarieerd werd in de afstanden tussen deze teksten. Daarnaast werden de Sentence Span Measure gebaseerd op Swanson en de CBM Maze afgenomen om de invloed van werkgeheugencapaciteit en leesvaardigheid te onderzoeken. Er werd geen leereffect gevonden, ook niet, in tegenstelling tot wat gevonden werd in het voorgaande onderzoek, wanneer twee teksten elkaar vrijwel direct opvolgden. Ook werd geen invloed van werkgeheugencapaciteit en leesvaardigheid op leren gevonden. Mogelijke verklaringen voor deze resultaten en suggesties voor toekomstig onderzoek worden beschreven.Show less
Onderzoek heeft aangetoond dat het werkgeheugen een rol speelt in de vaardigheid begrijpend lezen. In het huidige onderzoek werd het verband tussen de werkgeheugencapaciteit en de vorming van een...Show moreOnderzoek heeft aangetoond dat het werkgeheugen een rol speelt in de vaardigheid begrijpend lezen. In het huidige onderzoek werd het verband tussen de werkgeheugencapaciteit en de vorming van een mentaal model bij kinderen in groep zes en groep acht onderzocht. De hoofdleestaak voor begrijpend lezen bestond uit zinnen met de voegwoorden ‘voordat’, ‘nadat’ en ‘terwijl’ die zowel een chronologische als niet-chronologische volgorde van gebeurtenissen aangaven. Om het werkgeheugen te onderzoeken werden werkgeheugentaken met verbale en numerieke onderdelen afgenomen. Deelnemers uit groep acht presteerden beter op de taak van begrijpend lezen dan de deelnemers uit groep zes. Er was onderscheid te zien in hoe de deelnemers presteerden op de verschillende typen zinnen uit de taak. Zinnen met het voegwoord ‘terwijl’ bleken het makkelijkst te begrijpen, vervolgens zinnen met ‘voordat’ en zinnen met het voegwoord ‘nadat’ waren het moeilijkst om te begrijpen. Alleen bij zinnen met het voegwoord ‘nadat’ had de plaats van het voegwoord een effect op het begrijpen van de zin. Zinnen die met ‘nadat’ begonnen werden slechter begrepen dan zinnen waar ‘nadat’ in het midden van de zin stond. Tussen de werkgeheugentaak met numerieke onderdelen en de taak voor begrijpend lezen waren significante verbanden aanwezig. Tussen de werkgeheugentaak met betrekking tot verbale informatie en de taak voor tekstbegrip waren echter geen significante correlaties gevonden. Dit kan komen doordat de begrijpend lezen taak op een vergelijkbare manier gepresenteerd werd als de numerieke werkgeheugentaak. De presentatie van de verbale werkgeheugentaak was daarentegen anders.Show less
Dit onderzoek analyseert de invloed van de opleidingstrajecten PABO en PABO+ op het gevoel van persoonlijke competentie en de waargenomen externe ondersteuning van leerkrachten in het primair...Show moreDit onderzoek analyseert de invloed van de opleidingstrajecten PABO en PABO+ op het gevoel van persoonlijke competentie en de waargenomen externe ondersteuning van leerkrachten in het primair onderwijs bij professionaliseringsactiviteiten. Hierbij zijn de factoren onderwijservaring, collegialiteit en de soorten: praktijkgerichte, theoriegerichte, vakinhoudelijke en vakdidactische professionaliseringsactiviteiten geanalyseerd. Er hebben 106 leerkrachten in het primair onderwijs de vragenlijst ingevuld, daarnaast zijn er 10 leerkrachten geïnterviewd. Na analyse van de kwantitatieve en kwalitatieve data kan geconcludeerd worden dat het gevoel van persoonlijke competentie hoger is bij leerkrachten uit de PABO+ groep. Verder zijn er geen significante verschillen gevonden in gevoel van persoonlijke competentie tussen de onderwijservaringsgroepen tussen de verschillende soorten professionaliseringsactiviteiten. Er is geen significante relatie gevonden tussen collegialiteit en het gevoel van persoonlijke competentie, maar wel een significante positieve relatie tussen collegialiteit en waargenomen externe ondersteuning. De waargenomen externe ondersteuning verschilt significant tussen de verschillen de onderwijservaringsgroepen en tussen de verschillende soorten professionaliseringsactiviteiten. Leerkrachten met meer jaren onderwijservaring ervaren meer externe ondersteuning. De waargenomen externe ondersteuning verschilt significant tussen vakinhoudelijke en vakdidactische professionaliseringsactiviteiten en is het grootst bij vakinhoudelijke professionaliseringsactiviteiten. Er is geen significant verschil gevonden in waargenomen externe ondersteuning tussen praktijkgerichte en theoriegerichte professionaliseringsactiviteiten. Ook het toespitsen van het verschil in de waargenomen externe ondersteuning en in het gevoel van persoonlijke competentie tussen de verschillende professionaliseringsactiviteiten naar de groepen PABO en PABO+ leverde geen significante resultaten op. Onderzoek met een omvangrijker steekproef zou gedaan moeten worden voor een duidelijker beeld van de invloed van het opleidingstraject.Show less
De huidige studie is een replicatie van eerder onderzoek van Valkenburg en Saab (2013) naar het effect van peer-modeling met betrekking tot samenwerkend leren op motivatie. De modeling bestond uit...Show moreDe huidige studie is een replicatie van eerder onderzoek van Valkenburg en Saab (2013) naar het effect van peer-modeling met betrekking tot samenwerkend leren op motivatie. De modeling bestond uit een korte film waarin peers samenwerkend leren demonstreren en vertellen wat het inhoudt. Een groep van 143 havo/vwo brugklasleerlingen deed mee met het onderzoek, waarvan 75 leerlingen de peer-modeling film te zien kreeg. De overige leerlingen keken een andere film. De resultaten van de experimentele conditie zijn vergeleken met de controlegroep. De leerlingen hebben voor en na het zien van de film een vragenlijst ingevuld over hun intrinsieke motivatie, competentiebeleving en nuttigheidsconcepties van samenwerkend leren. Vervolgens werkten zij in viertallen aan een jigsaw samenwerkingstaak. Uit de resultaten blijkt dat peer-modeling een klein positief effect heeft op nuttigheidsconcepties. Voor intrinsieke motivatie en competentiebeleving zijn geen effecten gevonden.Show less
Background. Knowledge about online comprehension processes, which take place during reading, becomes more and more important to understand reading problems of poor comprehenders and reading...Show moreBackground. Knowledge about online comprehension processes, which take place during reading, becomes more and more important to understand reading problems of poor comprehenders and reading strengths of good comprehenders. Inference making is part of the online comprehension processes. Inferences are pieces of information not mentioned in the text and made by the reader. Working memory capacity and general cognitive ability are other components of the online comprehension processes. Aim. The purpose of this study was to determine differences between good en poor comprehenders in primary school in inference making, working memory ability and general cognitive ability. Methods. Twenty-one poor comprehenders and 28 good comprehenders from five primary schools were selected for an experiment where a Think Aloud procedure was used to measure inference making. Working memory capacity was assessed using the Swanson Reading Span Task and general cognitive ability was assessed using the Raven Standard Progressive Matrices test. Percentages from both the amount of different inferences, total score on Swanson Task and total score on Raven SPM were compared by t-tests and Pearson’s correlations. Results. Analyses indicates that poor and good comprehenders draw different percentages of inferences with regard to Text Repetitions, Elaborative inferences and Invalid inferences, but not with regard to Paraphrases and Predictive inferences. Good comprehenders has a higher level on the Swanson Task and a higher level on the Raven SPM than poor comprehenders. Pearson correlation analyses showed that children with high working memory capacity made fewer Text Repetitions and made more Elaborative inferences. Pearson correlation analyses showed that children with high general cognitive ability made fewer Text Repetitions and Invalid inferences and made more Elaborative inferences. Conclusion. This study underlines the importance of knowledge about online comprehension processes and the need for differentiated interventions for poor comprehenders and challenging tasks for good comprehenders.Show less