Het Verzorger Verslag (hierna: VV) is een aanvulling op de PEP-3 in de vorm van een vragenlijst voor de verzorger van het kind. Het VV brengt het functioneren van het kind op het gebied van...Show moreHet Verzorger Verslag (hierna: VV) is een aanvulling op de PEP-3 in de vorm van een vragenlijst voor de verzorger van het kind. Het VV brengt het functioneren van het kind op het gebied van Probleemgedrag, Persoonlijke Verzorging en Adaptief Gedrag in kaart, voor het gebied Persoonlijke Verzorging wordt dit ook uitgedrukt in een ontwikkelingsleeftijd. In het kader van een pilotstudie naar de PEP-3 is het VV vertaald en hebben ouders/verzorgers van kinderen met en zonder ontwikkelingsstoornis het VV ingevuld. In dit onderzoek is de validiteit van het VV onderzocht. Een goede validiteit geeft aan dat het instrument meet wat het volgens de meetpretentie ook zou moeten meten. De meetpretentie van het VV is het geven van een beeld van het functioneren van het kind en het geven van een ontwikkelingsleeftijd van het kind. De centrale onderzoeksvraag luidde dan ook: Is het Verzorger Verslag van de PEP-3 een valide instrument om de ontwikkelingsleeftijd te meten en een beeld te geven van het functioneren van het kind? De indruksvaliditeit is goed met als kanttekening dat de items eenduidiger en concreter kunnen voor een betere validiteit. De gevraagde achtergrondinformatie lijkt te subjectief en de resultaten dienen met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. De concurrente validiteit is goed gebleken voor de domeinen Probleemgedrag en Adaptief Gedrag. De resultaten van deze domeinen toonden een significant verschil tussen de resultaten van de klinische en niet-klinische groepen. De resultaten van het domein Persoonlijke Verzorging toonden geen significant onderscheid tussen de scores van kinderen met en zonder een ontwikkelingsstoornis. Om de convergente validiteit te onderzoeken zijn de resultaten van het VV vergelijken met de Vineland Screener 0-12 jaar (hierna: VS). Alle domeinen vertonen significant positieve correlaties met minstens één domein van de VS. De totaalscores van beide instrumenten toonden eveneens een significant positieve correlatie. Bij de gepaarde vergelijking van de ontwikkelingsleeftijden van het VV en de VS zijn significante verschillen gevonden. De ontwikkelingsleeftijden van het VV en de VS zijn niet gelijk. De conclusie is dat het VV niet valide is voor het berekenen van een ontwikkelingsleeftijd, maar wel valide is om een beeld te geven van het huidige functioneren van het kind. Verklaringen hiervoor kunnen zijn dat het domein Persoonlijke Verzorging te beperkt is om een algehele ontwikkelingsleeftijd te kunnen geven en daarnaast wordt de doelgroep van het VV, kinderen van 2 tot 7,5 jaar, vaak geholpen door hun ouders bij hun persoonlijke verzorging.Show less
This research describes the correlation and predictability of social functioning and cognitive functioning of men with Klinefelter’s syndrome. In this research, data from an ongoing study by the...Show moreThis research describes the correlation and predictability of social functioning and cognitive functioning of men with Klinefelter’s syndrome. In this research, data from an ongoing study by the University of Leiden was used and combined with new data that was recruited. The study was performed on 64 men, ranging in age between 16 and 57 years old (M = 37.98, SD = 11.22). Several t-tests for independent samples, MANOVA’s, Pearson’s r correlations coefficients and a multiple regression was used. The results show more impairments in social functioning for men with Klinefelter’s syndrome than for the control group. With regard to the cognitive functions, the results show no significant difference for sustained attention between the Klinefelter group and the control group. The quality of language was different for the Klinefelter group and results show a correlation for social functioning within the Klinefelter group, which means the more restrictions there are in social functioning, the lower the quality of language. The quality of language was however not a significant predictor for the social functioning of men with Klinefelter. Also the social-cognitive functioning was significantly different between the Klinefelter group and the control group, however no correlations were found. Due to a lack of literature about cognitive functioning and social functioning of men with Klinefelter’s syndrome, more research is needed on this subject. In future studies there is also more research needed about the correlation between quality of language and social functioning, so more is known about the impairments and needs of men with Klinefelter’s syndrome. Results from future studies can be used to adjust the interventions, and probably early interventions, to the needs of men with Klinefelter’s syndrome.Show less
Many studies have shown increased social anxiety in children with autism spectrum disorders (ASD). This anxiety can result from a combination of factors, including poor social skills. This study...Show moreMany studies have shown increased social anxiety in children with autism spectrum disorders (ASD). This anxiety can result from a combination of factors, including poor social skills. This study will examine if social skill rates will affect the levels of social anxiety. A total of 114 children participated in the study, 86 children in the control group, 28 children in de ASD-group. To measure social anxiety we used the Social Anxiety Scale for Children (SAS-K). Social skills were measured with the Social Cognitive Skills Test (SCST). We found no significant difference in the levels of social anxiety and the rates of social skills between the two groups. For children with ASD, there appeared to be no relation between social anxiety and social skills, social skills did not predict social anxiety. We did find a significant (but weak) relation between these variables for the control group, social skills proved to be a significant predictor of social anxiety for these children. False comorbidity in previous studies could be the cause of these contradicting results. The non-significant difference in social skills between the groups could mean that children with ASD do possess social cognitive skills, but cannot apply these in social situations. There are also limitations to the study which could affect the results.Show less
Uit onderzoek is gebleken dat er een verband bestaat tussen emotionele problemen en slaapproblemen bij kinderen. Er is echter nog maar weinig onderzoek gedaan naar welke specifieke processen van...Show moreUit onderzoek is gebleken dat er een verband bestaat tussen emotionele problemen en slaapproblemen bij kinderen. Er is echter nog maar weinig onderzoek gedaan naar welke specifieke processen van emotionele informatieverwerking er worden verstoord door slaapproblemen bij kinderen. Dit onderzoek richt zich op in hoeverre slaapproblemen samenhangen met emotionele problematiek bij kinderen tussen de 9 en de 11 jaar oud, welke type slaapproblemen wel en welke niet samenhangen met emotionele problematiek, welke type slaapproblemen hoeveel invloed heeft op de slaapduur en welk type emotionele problemen met name gevoelig zijn voor slaapproblemen. De steekproef bestaat uit 96 kinderen, waarvan de ouders de Slaapverstoringsschaal voor kinderen, een vragenlijst over het slaapgedrag van kinderen, en de Sterke kanten en Moeilijkheden: Vragenlijst voor ouder of leerkracht, een vragenlijst over het gedrag van kinderen, hebben ingevuld over hun kind. Kinderen bleken, zoals verwacht, vaker slaapproblemen te hebben, wanneer zij ook emotionele problemen hebben (ρ = 0.31, p = 0.01). Met name de slaapproblemen die invloed hebben op de slaapduur, en in mindere mate de slaapproblemen die invloed hebben op de slaapkwaliteit, hangen samen met emotionele problemen. Met name kinderen met lichamelijke klachten (ρ = 0.28, p = 0.01) en die zich veel zorgen maken (ρ = 0.31, p = 0.01) hebben vaak ook slaapproblemen, terwijl dit niet het geval is bij angst of negatieve stemming. Met al deze uitkomsten kan ook in de klinische praktijk rekening gehouden worden. Daarnaast levert dit onderzoek een belangrijke bijdrage aan de vergroting van kennis op het gebied van slaapproblemen en emotionele problemen bij kinderen.Show less
Er is onderzoek gedaan naar het verband tussen slaap en internaliserende problemen als state¬-kenmerk en internaliserende problemen als trait-kenmerk. Het verschil tussen beide verbanden is...Show moreEr is onderzoek gedaan naar het verband tussen slaap en internaliserende problemen als state¬-kenmerk en internaliserende problemen als trait-kenmerk. Het verschil tussen beide verbanden is onderzocht om te achterhalen of er verschil bestaat tussen de twee vormen internaliserende problemen. Slaap wordt uiteengezet als slaapkwantiteit en slaapkwaliteit. De steekproef bestaat uit 97 kinderen op het basisonderwijs in de leeftijd van negen tot 11 jaar (M= 10.00, SD= 0.791). Er wordt gebruik gemaakt van vier vragenlijsten die ouders en kinderen thuis invullen. Het slaaplogboek gedurende zeven dagen en de Sleep Disturbance Scale (SDSC) om slaapkwantiteit en slaapkwaliteit te meten. De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) is gebruikt om internaliserende problemen als state-kenmerk te onderzoeken en de Early Adolescent Questionnaire, Revised (EATQ-R) om internaliserende problemen als trait-kenmerk te meten. Uit de resultaten is gebleken dat internaliserende problemen als state-kenmerk een verband vertonen met maten van slaapkwaliteit. Namelijk met uitgeslapen gevoel (R=0.405; p<0.001), stoornissen bij het inslapen en doorslapen (R=0.222; p=0.029) en overmatige slaperigheidsproblemen (R=0.252; p=0.013). Internaliserende problemen als trait-kenmerk vertonen geen verband met maten van slaapkwaliteit. Beide vormen van internaliserende problemen vertonen geen verband met slaapkwantiteit. De conclusie is dat er een verschil bestaat tussen de vormen van internaliserende problemen wat betreft slaapkwaliteit; internaliserende problemen als state-kenmerk vertoont in tegenstelling tot internaliserende problemen als trait-kenmerk wel een verband met slaapkwaliteit. Mogelijk komt dit doordat internaliserende gedragsproblemen (als state-kenmerk) het gevolg zijn van slaapproblemen, maar dat internaliserende gedragsproblemen geen invloed hebben op slaapproblemen (als trait-kenmerk). Er kunnen echter ook diverse methodologische verklaringen een rol spelen die worden besproken in deze scriptie.Show less
Kinderen met ADHD en/of ASS in de leeftijd van 4-12 jaar hebben problemen met de ontwikkeling van adaptieve vaardigheden. Sekse en leeftijd blijken geen effect te hebben op het adaptief...Show moreKinderen met ADHD en/of ASS in de leeftijd van 4-12 jaar hebben problemen met de ontwikkeling van adaptieve vaardigheden. Sekse en leeftijd blijken geen effect te hebben op het adaptief functioneren, de aanwezigehid van een stoornis wel: combormiditeit leidt tot ernstigere problemen in de omgang met anderen. Over het algemeen kan worden gesteld dat kinderen met ADHD een gunstiger beeld laten zien w.b. adaptief functioneren dan kinderen met ASS. Uitzondering vormt het onderdeel zelfsturing, waarop ASS kinderen beter scoren.Show less
Het doel van het onderzoek is te onderzoeken in hoeverre jongeren met een Autismespectrumstoornis (ASS) problemen ervaren op het gebied van de adaptieve vaardigheden. Dit is onderzocht door...Show moreHet doel van het onderzoek is te onderzoeken in hoeverre jongeren met een Autismespectrumstoornis (ASS) problemen ervaren op het gebied van de adaptieve vaardigheden. Dit is onderzocht door jongeren tussen de 12 en 18 jaar met en zonder een ASS (M = 15.06, SD = 2.08) en ouders van een jongere (M = 14.26, SD = 1.77) met en zonder een ASS onderling te vergelijken aan de hand van de experimentele vragenlijst Algemene Vaardigheden Jeugdigen (AVJ). Daarnaast wordt onderzocht of ouders mogelijk waardevolle informanten zijn bij het in kaart brengen van de adaptieve vaardigden van hun jongere. Het onderzoek is uitgevoerd onder 90 ouders van een jongere en 28 van deze jongeren die de AVJ zelf hebben ingevuld. Op basis van de Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) die de ouders hebben ingevuld, worden de jongeren en de ouders van een jongere onderverdeeld in een klinische groep met een ASS en een niet-klinische groep. Door middel van een onafhankelijke t-toets zijn de groepen met elkaar vergeleken. De pearson’s correlatie is berekend om de samenhang tussen de AVJ resultaten van de jongeren en hun ouders te onderzoeken. De resultaten wezen uit dat jongeren met een ASS significant meer problemen ervaren op de AVJ hoofdschalen ‘Omgang met leeftijdsgenoten’ en ‘Autoriteit en zelfsturing’. In de oudergroep bleek de klinische groep op alle hoofdschalen significant meer problemen te ervaren. Onderzoek naar de samenhang wees uit dat alleen bij de jongeren met een ASS op de hoofdschalen ‘School, werk en toekomst’ en ‘Autonomie en zelfsturing’ een sterke en significante samenhang was met hun ouders. Hieruit kan worden geconcludeerd dat jongeren met een ASS meer problemen ervaren met de adaptieve vaardigheden in het dagelijkse leven en dat de hun ouders deze problemen ook constateren. Behandeling en begeleiding die gericht is op de adaptieve vaardigheden van deze jongeren zou daarom gewenst zijn. Tevens blijkt dat ouders van jongeren met een ASS niet op alle adaptieve gebieden dezelfde problemen ervaren als hun kinderen.Show less