Palaic shows consistent geminate spelling in certain words. Although the phonetic realization of geminate spelling is commonly reconstructed as a long consonant, little consensus is found...Show morePalaic shows consistent geminate spelling in certain words. Although the phonetic realization of geminate spelling is commonly reconstructed as a long consonant, little consensus is found concerning the other Anatolian languages. This thesis analyzes the evidence found in Palaic texts and concludes that a difference in length is more probable than a difference in voice, as is often suggested.Show less
Onder taalwetenschappers bestaat dan ook nog steeds onenigheid over de oorsprong van sommige Limburgse -(i)ācum/-(in)iācas-toponiemen. P.L.M. Tummers schreef in 1962 zijn proefschrift over de...Show moreOnder taalwetenschappers bestaat dan ook nog steeds onenigheid over de oorsprong van sommige Limburgse -(i)ācum/-(in)iācas-toponiemen. P.L.M. Tummers schreef in 1962 zijn proefschrift over de Romaanse oorsprong van plaatsnamen in Limburg, waarvan een behoorlijk aantal voorheen al door geleerden aangemerkt was als afstammelingen van -(i)ācum. In deze scriptie zal ik deze door Tummers geherëvalueerde plaatsnamen op -(i)ācum onder de loep nemen en onderzoeken of zijn bevindingen van destijds nog wel actueel zijn.Show less
Genetisch bewijs wijst erop dat het DNA van moderne Europeanen voor een substantieel gedeelte tot het Midden-Oosten teruggeleid kan worden. Dit laat zien dat de nagenoeg complete Indo...Show moreGenetisch bewijs wijst erop dat het DNA van moderne Europeanen voor een substantieel gedeelte tot het Midden-Oosten teruggeleid kan worden. Dit laat zien dat de nagenoeg complete Indo-Europeestaligheid van het continent niet het gevolg is van uitroeiing van de eerdere bewoners, maar eerder het gevolg van linguïstische assimilatie. Dat betekent dat er intensieve taalcontactsituaties moeten zijn geweest. Net als in elk geval van taalcontact mogen we verwachten dat dit gepaard ging met ontleningen over en weer. Uit archeologische bronnen weten we dat de landbouw zich in Zuid-Europa onder andere via de zeevaart heeft verspreid, met de Impressed Ware-cultuur. Ervan uitgaande dat de vertegenwoordigers van deze cultuur – en van latere migraties – hun linguïstische sporen hebben achtergelaten, kunnen we op zoek gaan naar de betreffende substraatlagen in de talen aan de noordkust van de Middellandse Zee. Door in dit gebied, waar heden ten dage met name Romaanse talen gesproken worden, het pre-Romaanse bestanddeel van het agrarische lexicon te onderzoeken, ontstaat er een helderder beeld van de prehistorische contactsituaties en linguïstische samenstelling waar rekening mee gehouden moet worden. Met name de Sardijnse dialecten lijken een schat aan informatie over het Middellandse Zeegebied te herbergen - onder andere door hun ogenschijnlijke link met het Baskisch.Show less
It has been debated for decades whether the Italic and Celtic language families could descend from a single common ancestor, usually called Italo-Celtic. Since laryngeal developments are amongst...Show moreIt has been debated for decades whether the Italic and Celtic language families could descend from a single common ancestor, usually called Italo-Celtic. Since laryngeal developments are amongst the earliest phonological developments in both Italic and Celtic, they could shed more light on the evolution of these branches shortly after Proto-Indo-European started disintegrating, and in particular on the possibility of a shared Italo-Celtic stage. This thesis analyzes Celtic and Italic laryngeal developments in three specific environments that have often been connected to the Italo-Celtic question: laryngeals after vowels in pretonic syllables (Dybo’s Law), laryngeals between consonants in word internal syllables, and laryngeals in CRHC clusters. On the basis of these, it is concluded that laryngeal developments offer some possible shared Italo-Celtic developments, and no strong arguments against an Italo-Celtic linguistic unity. The final chapter of the thesis proposes a chronology of laryngeal related sound changes that could explain both the similarities and the divergences between Italic and Celtic.Show less
Ondanks dat het vaststaat dat het Anatolisch binnen de Indo-Europese taalfamilie valt, zijn er belangrijke verschillen tussen het Anatolisch en de Kern-IE-talen. Een voorbeeld hiervan is een...Show moreOndanks dat het vaststaat dat het Anatolisch binnen de Indo-Europese taalfamilie valt, zijn er belangrijke verschillen tussen het Anatolisch en de Kern-IE-talen. Een voorbeeld hiervan is een verschil in het aantal geslachten. Het Anatolisch heeft twee geslachten, commune en onzijdig, terwijl de klassieke Kern-IE-talen drie geslachten laten zien, mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Op basis van onder andere dit verschil zijn er taalwetenschappers die denken dat het Anatolisch eerder dan de andere taalfamilies is afgescheiden van het PIE. In deze zogenaamde Indo-Hittitische hypothese hebben de Kern-IE-talen gezamenlijke innovaties ondergaan. Eén van deze innovaties is het vrouwelijk geslacht. Het PIE had volgens deze hypothese dus geen vrouwelijk geslacht. De klassieke hypothese stelt daarentegen dat het Anatolisch tegelijkertijd met de andere taalfamilies is afgescheiden. Het PIE had wel een vrouwelijk geslacht. Dit geslacht is later weggevallen in het Anatolisch. Het verschil in geslacht dient binnen deze discussie een belangrijke rol, omdat geslacht binnen de morfologie valt en omdat het bij de Indo-Hittitische hypothese om een gezamenlijke innovatie gaat. Omdat geslacht zo belangrijk is binnen deze discussie, luidde mijn hoofdvraag als volgt: Is het ontbreken van het vrouwelijke geslacht in het Anatolisch terug te voeren op een Indo-Europees stadium of is het vrouwelijk geslacht oorspronkelijk en in het Anatolisch weggevallen? Om deze vraag te beantwoorden, heb ik de Agreement Hierarchy van Corbett (1979) toegepast op de vraag of het Anatolisch ooit een vrouwelijk geslacht zou kunnen hebben gehad. Deze hiërarchie laat zien welke onderdelen van een taal het meest gevoelig en welke onderdelen het minst gevoelig zijn voor geslachtsverlies. Nomina zijn niet opgenomen, omdat markering op nomina nog geen congruentie laat zien. Congruentie is essentieel voor het bestaan van een geslachtssysteem. In deze hiërarchie is het nominale geslacht het meest gevoelig voor geslachtsverlies en het pronominale geslacht minst gevoelig. Voor dit onderzoek is daarom het pronominale geslacht het belangrijkst. Immers, de onderdelen van een taal die het minst gevoelig zijn voor geslachtsverlies, laten het langst een oorspronkelijk geslacht zien. Vervolgens heb ik de Agreement Hierarchy toegepast op de situatie in het Anatolisch, beginnend met het nominale geslacht. Ondanks dat deze vorm van geslacht minder relevant is dan het pronominale geslacht, is deze vorm in de literatuur het meest besproken. Eventuele geslachtsmarkering op het nomen is irrelevant, omdat dit geen congruentie met andere delen van de zin laat zien. Bij de aanwijzende voornaamwoorden was geen spoor van het vrouwelijke geslacht te vinden. Bij de bijvoeglijke naamwoorden is de meeste discussie gevoerd. Starke (1982) stelde namelijk de relatie voor tussen het i-motionsuffix van het Anatolisch met het vrouwelijk markerende suffix *-ih2/-ieh2 van de Kern-IE-talen. Dit i-motionsuffix verschijnt verplicht in het Luwisch, Lycisch en Lydisch bij veel bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden in de nominativus en accusativus, maar alleen als ze in het commune geslacht staan. Oettinger (1987) liet vervolgens zien dat zowel het i-motionsuffix als *-ih2/-ieh2 de themavocaal vervangen en Melchert (1990) toonde daarna aan dat de distributie van deze suffixen tussen thematische en athematische stammen vrijwel overeenkomt. Ondanks deze argumenten, acht ik echter het scenario van Rieken heel waarschijnlijk. In dit scenario is het i-motionsuffix niet gerelateerd aan het vrouwelijke suffix *-ih2/-ieh2 in de Kern-IE-talen, maar is de beperkte distributie van het i-motionsuffix een gevolg van analogische processen binnen de i-adjectieven. Het paradigma dat volgde uit deze processen heeft zich vervolgens uitgebreid over de andere thematische adjectieven. Dit suffix kan dus niet als relict van het vrouwelijk geslacht worden beschouwd. Wat echter essentieel is, is dat het pronominale geslacht geen enkel spoor heeft van een vrouwelijk geslacht. In de talen van de wereld is dit juist de categorie, waarin relicten van geslachten te vinden zouden moeten zijn. Bij de persoonlijke pronomina is er beargumenteerd dat de mannelijke en vrouwelijke uitgangen fonologisch zijn samengevallen. Maar Lycische data laten zien dat de mannelijke en vrouwelijke uitgangen een andere vorm moeten hebben gehad in het Proto-Anatolisch. Vandaar dat ik de Indo-Hittitische hypothese aanhang en denk dat het PIE geen vrouwelijk geslacht bezat. Ik denk dat de Kern-IE-talen gezamenlijk het vrouwelijk geslacht ontwikkeld hebben.Show less
Er is onderzocht of het Noordwest-Indo-Europese taalgebied (Balto-Slavisch, Germaans, Italisch, Keltisch) naast een geografische eenheid ook een taalkundige fase geweest is. Hiervoor zijn 65...Show moreEr is onderzocht of het Noordwest-Indo-Europese taalgebied (Balto-Slavisch, Germaans, Italisch, Keltisch) naast een geografische eenheid ook een taalkundige fase geweest is. Hiervoor zijn 65 vermoedelijke lexicale overeenkomsten etymologisch onderzocht. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een dergelijke Noordwest-Indo-Europese taalfase.Show less
In this thesis I evaluate the debate on the question whether the Gaulish language influenced Breton, and whether Gaulish was still alive at the time of the Breton migrations. François Falc'hun...Show moreIn this thesis I evaluate the debate on the question whether the Gaulish language influenced Breton, and whether Gaulish was still alive at the time of the Breton migrations. François Falc'hun argued for Gaulish influence on Breton at various occasions, but I showed that his argumentation is not very convincing.Show less
Vooralsnog is er geen eenduidigheid of het Oudengels en het Oudfries samen een tak vormen binnen het Noordzeegermaans, ook wel bekend als het Ingweoons, of dat het Oudsaksisch tegelijkertijd met...Show moreVooralsnog is er geen eenduidigheid of het Oudengels en het Oudfries samen een tak vormen binnen het Noordzeegermaans, ook wel bekend als het Ingweoons, of dat het Oudsaksisch tegelijkertijd met deze groepen is afgesplitst. In dit onderzoek kijk ik voornamelijk naar fonologische innovaties en de relatieve chronologie van deze innovaties om te kijken of er een Anglo-Friese tak heeft bestaan binnen het Ingweoons. Hierbij kijk ik allereerst naar het in de jaren 90 gevoerde debat tussen Stiles, Fulk en Kortlandt en vervolgens naar de later verworven inzichten in dit debat.Show less
This thesis tries to resolve the problematic development of PIE *s after r,u,k,i in Lithuanian. First it summarizes how the ruki-rule works in other branches of PIE and why one would expect it to...Show moreThis thesis tries to resolve the problematic development of PIE *s after r,u,k,i in Lithuanian. First it summarizes how the ruki-rule works in other branches of PIE and why one would expect it to work in Lithuanian as well. Then it gives an overview of the development of PIE *s after r,u,k,i in Lithuanian and goes deeper into the opinions of several scholars on how to solve the irregularities. The two main positions are that either the ruki-rule did or it did not work in Lithuanian and examples that prove the opposite are usually explained by both sides as being new formations, borrowings or possibly of different origin. However, the evidence that ruki did take place is much bigger. The last chapter researches a selection of words that show *s after r,u,k,i to possibly find out how these can be explained. Unfortunately, a proper explanation for all the words could not be found, only for some examples new, significant points were obtained. Therefore it could very well be that the variation in s after r,u,k,i is due to older dialects, where the ruki-rule perhaps did not take place, but this cannot be proven. Therefore the author prefers the explanation that the ruki-rule originally did take place in Lithuanian, but that there are cases where it appears it didn't because of flection, borrowings, or association with suffixes in -s.Show less