Hoewel fysieke activiteit vaak wordt geassocieerd met een vermindering van angstsymptomen, is er beperkt onderzoek naar de specifieke effecten van krachttraining en de rol van zelfeffectiviteit...Show moreHoewel fysieke activiteit vaak wordt geassocieerd met een vermindering van angstsymptomen, is er beperkt onderzoek naar de specifieke effecten van krachttraining en de rol van zelfeffectiviteit hierin. Deze studie onderzoekt de relatie tussen krachttraining en angstsymptomen, en de mogelijke mediërende rol van zelfeffectiviteit. Een steekproef van 111 volwassenen tussen 18 en 30 jaar werd geanalyseerd. Deelnemers voltooiden vragenlijsten over hun krachttrainingsgewoonten, zelfeffectiviteit en angstsymptomen. De relaties tussen deze variabelen werden onderzocht met behulp van correlatie- en regressieanalyses, inclusief de Sobel-test voor mediatie. De resultaten toonden een significante negatieve relatie tussen sportdeelname en angstsymptomen. De relatie tussen krachttraining en zelfeffectiviteit was echter niet significant, en zelfeffectiviteit medieerde niet significant de relatie tussen krachttraining en angst. Desondanks was zelfeffectiviteit significant negatief gerelateerd aan angstsymptomen. Hoewel de Sobel-test geen significant mediërende rol vond, wees de proportie gemedieerd effect op een mogelijke, maar niet significante, invloed van zelfeffectiviteit. Krachttraining is geassocieerd met lagere angstsymptomen, maar deze relatie wordt niet significant gemedieerd door zelfeffectiviteit. Dit suggereert dat andere mechanismen, zoals sociale interactie of biochemische veranderingen, mogelijk belangrijker zijn. Toekomstig onderzoek zou longitudinale designs en een breder scala aan mechanismen moeten overwegen om de complexe relatie tussen fysieke activiteit, zelfeffectiviteit en angst verder te onderzoeken.Show less
Angststoornissen en depressieve stoornissen hebben een diepe impact op onder andere jongvolwassenen. Fysieke activiteit, zoals krachttraining, als interventie hiervoor blijkt veelbelovend....Show moreAngststoornissen en depressieve stoornissen hebben een diepe impact op onder andere jongvolwassenen. Fysieke activiteit, zoals krachttraining, als interventie hiervoor blijkt veelbelovend. Specifieke effectieve aspecten, zoals type sport en frequentie, zijn echter minder duidelijk. Deze studie onderzocht de correlatie tussen sport (krachttraining en CrossFit) en de mate van angst en depressie, evenals de invloed van sportfrequentie. Hypothese I stelde dat de volgorde van lage naar hoge mate van depressie en angst zou zijn: krachttraining (KT), CrossFit (CF), geen sport (GS), getest met twee one-way ANOVA’s. Hypothese II veronderstelde dat sportfrequentie per week een negatieve relatie zou hebben met angst- en depressiesymptomen, getest middels twee lineaire regressieanalyses. Hypothese I werd gedeeltelijk ondersteund; van laag naar hoog waren de groepsgemiddelden voor depressie en angst: CF, KT, GS. Het enige significante verschil was tussen KT en GS in angstscores. CF had nog een lager gemiddelde, maar was waarschijnlijk door de kleine groepsgrootte niet significant. Gemiddelden van KT en CF lagen dicht bij elkaar en verschilden niet significant, wat kan suggereren dat ze een vergelijkbaar effect hebben op angst en depressie, en dat mensen simpelweg hun voorkeurssport kunnen kiezen om hun mentale gezondheid te verbeteren. Vervolgonderzoek moet experimenteel zijn, een grotere CF-categorie hebben, en een GS-groep die alleen uit niet-sporters bestaat. Hypothese II werd niet ondersteund; er was geen significante correlatie tussen sportfrequentie per week en angst- en depressiescores. Dit kan suggereren dat interventies van één keer per week sport voldoende zijn. Toekomstig onderzoek kan ook lagere frequenties onderzoeken om dit te testen.Show less
Het Cool Little Kids (CLK) programma is een oudergericht interventieprogramma met als doel om angst en geïnhibeerd gedrag te verminderen bij jonge kinderen. Wanneer de ouders echter angstig van...Show moreHet Cool Little Kids (CLK) programma is een oudergericht interventieprogramma met als doel om angst en geïnhibeerd gedrag te verminderen bij jonge kinderen. Wanneer de ouders echter angstig van aard zijn, zou dit de effectiviteit van de interventie negatief kunnen beïnvloeden. Tot op heden beschrijft onderzoek echter tegenstrijdige resultaten, verzameld bij vooral oudere kinderen. De doelstelling van het hier gepresenteerde onderzoek was om (i) middels een paired samples T-toets te onderzoeken of de angstvermindering bij kinderen in de interventiegroep (n = 54) groter was dan die van de controlegroep (n = 38) en (ii) middels een moderatie-analyse te onderzoeken of de angst bij de ouder als moderator optreedt voor het verschil in angst bij de kinderen in de interventiegroep bij de voor- en nameting. Het verschil in angst bij het kind werd gemeten als verschilscore op de Preschool Anxiety Scale-Revised (PAS-R) en angst bij de ouder werd gemeten met de Spielberger State-Trait Anxiety Inventory (STAI). De resultaten ondersteunen de eerste hypothese (p = .033), maar niet de tweede (p = .436). In conclusie bleek het CLK programma effectief te zijn voor angstvermindering bij jonge, geïnhibeerde kinderen en lijkt een hogere angst bij de ouder geen negatieve invloed te hebben op deze effectiviteit. De resultaten worden besproken in relatie tot de huidige literatuur, limitaties van het onderzoek en maatschappelijke implicaties.Show less
Angstproblemen bij kinderen is een wereldwijd veelvoorkomend probleem met grote gevolgen op de korte en de lange termijn. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat de prevalentie van...Show moreAngstproblemen bij kinderen is een wereldwijd veelvoorkomend probleem met grote gevolgen op de korte en de lange termijn. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat de prevalentie van angststoornissen hoger is voor meisjes dan voor jongens. In dit onderzoek wordt onderzocht in hoeverre er significante verschillen bestaan tussen jongens en meisjes in de mate van angst voorafgaand en na afloop van de Cool Little Kids (CLK) interventie. Op basis van wetenschappelijke literatuur zijn een drietal hypotheses opgesteld. De eerste hypothese luidt dat de angstrapportages van ouders van meisjes hoger zijn dan angstrapportages van ouders van jongens vóór de CLK-interventie. De tweede hypothese stelt dat de angstrapportages van ouders van meisjes lager zijn dan angstrapportages van de ouders van jongens na de CLK-interventie. Beide hypotheses zijn op basis van twee independent samples t-toetsen niet significant bevonden. Op basis van de resultaten uit dit onderzoek wordt daarom geconcludeerd dat er geen significant verschillen zijn gevonden tussen jongens en meisjes in de mate van angst vóór en na de CLK-interventie. De derde hypothese stelt dat de angstrapportages van de ouders van kinderen lager zijn na de CLK-interventie dan vóór de CLK-interventie. Deze hypothese, getoetst met een paired samples t-toets, is eveneens niet significant bevonden. De resultaten uit dit onderzoek zijn niet in verwachting met de wetenschappelijke literatuur. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn onder andere het gebruik van andere leeftijdscategorieën en te vroege evaluaties van het CLK-project. Suggesties voor vervolgonderzoek zijn onder andere het uitvoeren van exploratief onderzoek en het onderzoeken van de langetermijneffecten.Show less
Achtergrond Wereldwijd zijn er 89,3 miljoen mensen gedwongen op de vlucht. De prevalentie van mentale ziektes zoals post-traumatische stressstoornis (PTSS), depressie en angst is hoger bij...Show moreAchtergrond Wereldwijd zijn er 89,3 miljoen mensen gedwongen op de vlucht. De prevalentie van mentale ziektes zoals post-traumatische stressstoornis (PTSS), depressie en angst is hoger bij vluchtelingen dan bij mensen die niet op de vlucht zijn. Er zijn verschillende behandelmethoden ontwikkelt die proberen de mate van PTSS, depressie en angst te verminderen, zoals cognitieve gedragstherapie (CGT), narrative exposure therapie (NET) of eye movement desensitization and reprocessing (EMDR). Door culturele overtuigingen kunnen symptomen van mentale ziektes en denkbeelden over behandelmethoden verschillen tussen culturen. Het doel van deze systematische review is om door middel van een meta-analyse te achterhalen of er verschil is in de effectiviteit van psychosociale behandelmethoden voor PTSS, depressie en angst bij westerse versus niet westerse vluchtelingen. Resultaten Psychosociale behandelmethoden hebben een significant verlagend effect op de mate van PTSS, depressie en angst bij vluchtelingen. Voor PTSS is dit effect z = -13.883, p < .001, voor depressie is dit effect z = -9.062, p < .001 en voor angst is dit effect z = -9.375, p < .001. Er is geen significant verschil gevonden tussen de effectiviteit van behandelmethoden voor PTSS, depressie en angst voor westerse versus niet-westerse vluchtelingen. Conclusie De meta-analyse toont aan dat de psychosociale behandelmethoden de mate van PTSS, depressie en angst significant verminderen bij vluchtelingen. Er zijn geen significante verschillen in effectiviteit van de behandelmethoden tussen westerse versus niet-westerse vluchtelingen gevonden waaruit geconcludeerd kan worden dat de behandelmethoden voor alle vluchtelingen even goed inzetbaar zijn.Show less
Klinische angst komt helaas veel voor. De effectiviteit van de hedendaagse angstbehandelingen voldoet niet. Cognitieve Gedragstherapie is bij minder dan de helft effectief. Er is dus belang bij een...Show moreKlinische angst komt helaas veel voor. De effectiviteit van de hedendaagse angstbehandelingen voldoet niet. Cognitieve Gedragstherapie is bij minder dan de helft effectief. Er is dus belang bij een alternatieve therapie om angst te behandelen. Volgens de filosoof Pyrrho (360 v. Chr.) neemt angst af door niet te oordelen. In dit correlationele onderzoek wordt nagegaan of er een relatie bestaat tussen het uitstellen van oordelen (SOJ) en de mate van angst. Hierbij wordt gekeken of slaapgedrag invloed heeft op deze relatie. 206 Respondenten werden op 10 stellingen gemeten in hoeverre zij het ermee eens of oneens waren. Ook werd een veelgebruikte angstvragenlijst afgelegd, de GAD-7. Er bleek geen significante relatie te bestaan tussen de mate van het uitstellen van oordelen en de mate van Angst. Er bleek wel een significante relatie te bestaan tussen oordelen onder tijdsdruk en mate van angst. Ook oordeelden mensen significant meer op de stellingen met tijdslimiet. Slaap bleek op zichzelf invloed te hebben op mate van angst, maar niet op de relatie tussen SOJ en angst. Om te kunnen vaststellen of een SOJ-behandeling echt zal aanslaan is experimenteel vervolgonderzoek nodig, met een voor en na meting. Omdat in de hedendaagse maatschappij mensen gedwongen zijn om onder continue tijdsdruk besluiten maken, is het bij vervolgonderzoek naar SOJ van belang om rekening te houden met de tijdsdruk component.Show less
Angst is in 2018 opgenomen in de top tien grootste ziekte leed van de Nederlandse samenleving. Angst kan invloed hebben op cognitieve prestaties, zoals leren, waarbij feedback een essentieel...Show moreAngst is in 2018 opgenomen in de top tien grootste ziekte leed van de Nederlandse samenleving. Angst kan invloed hebben op cognitieve prestaties, zoals leren, waarbij feedback een essentieel onderdeel is. Daarnaast is het mogelijk dat het observeren van een individu de prestaties negatief beïnvloed, ook wel het publiek effect. Het is van belang om de relatie tussen angstgevoelens en het leren aan de hand van feedback, wat mogelijk beïnvloed wordt door observatie, te onderzoeken om de meest optimale situatie te creëren om de beste prestaties tot uiting te laten komen. Aan het onderzoek hebben 79 participanten deelgenomen. Het onderzoek bestaat uit de angstvragenlijst, State-Trait Anxiety Inventory (STAI), en een probabilistische leertaak, waarbij gekeken is naar de accuraatheid. Het onderzoek beantwoordt de vraag wat de relatie is tussen de hoogte van angstgevoelens en de accuraatheid op de probabilistische leertaak. Wanneer er hoger gescoord wordt op de STAI wordt er minder accuraat gescoord op de taak. Wanneer er meer angstgevoelens aanwezig zijn wordt er minder accuraat geleerd aan de hand van feedback. Met de tweede onderzoeksvraag onderzoeken we wat de relatie is tussen hoogte van angstgevoelens op accuraatheid van de probabilistische leertaak wanneer een individu geobserveerd wordt vergeleken geen observatie. De hoogte van angstgevoelens heeft geen extra invloed op de accuraatheid wanneer een individu geobserveerd wordt. Er is geen significant verschil zichtbaar op de accuraatheid wanneer een individu wel of niet geobserveerd wordt. Wel is er een betrouwbaar verschil gevonden binnen de twee condities. Dus angst heeft invloed op de sociale en standaard.Show less
Er is nog weinig bekend over angsten bij kinderen met autisme. Ondanks dat de DMS-IV comorbiditeit tussen angststoornissen en ASS niet mogelijk acht, zijn er aanwijzingen dat het wel degelijk voor...Show moreEr is nog weinig bekend over angsten bij kinderen met autisme. Ondanks dat de DMS-IV comorbiditeit tussen angststoornissen en ASS niet mogelijk acht, zijn er aanwijzingen dat het wel degelijk voor komt. Overmatige angst zou een grootte impact kunnen hebben op de ontwikkeling van kinderen met autisme en behandeling zou hier op afgestemd moeten worden. Het doel van deze studie is onderzoeken of de mate van angst van kinderen met autisme (N=79) verschilt van de mate van angst van kinderen met een normale ontwikkeling (N=251) in de leeftijd van vier tot en met achttien jaar. De angst wordt gemeten aan de hand van de Sociaal Emotionele Vragenlijst, deze wordt ingevuld door een ouder of verzorger. De vragenlijst meet drie vormen van angst, te weten algemene angst, sociale angst en depressieve angst. Daarnaast wordt er onderzocht wat de invloed van sekse, leeftijd en verstandelijk niveau is op de mate van angst. Uit de resultaten volgt dat kinderen en adolescenten met autisme op alle drie de vormen van angst meer angst ervaren dan kinderen en adolescenten met een normale ontwikkeling. Leeftijd en sekse hebben geen invloed op de mate van angst. Verstandelijk niveau daarentegen wel. Op het gebied van sociale angst ervaren kinderen met een beperkt en een bovengemiddeld verstandelijk niveau meer angst dan kinderen met een gemiddeld verstandelijk niveau. Dit patroon is te zien bij kinderen met autisme en kinderen zonder autisme. Kinderen zonder autisme met een beperkt verstandelijk niveau ervaren de hoogste mate van sociale angst. Op het gebied van depressieve angst ervaren kinderen met autisme en een gemiddeld verstandelijk niveau de meeste angst. Bij de kinderen zonder autisme neemt de depressieve angst toe als het verstandelijk niveau afneemt. Vervolg onderzoek zou zich moeten richten op het ontwikkelen van behandelmethodes toegespitst op kinderen met autisme die te kampen hebben met overmatige angsten, zodat via deze interventiemethoden kan worden voorkomen dat de angsten kinderen belemmeren in hun ontwikkeling.Show less
Deze studie onderzoekt of emotionele intelligentie een mediërende factor is in de relatie tussen (verschillende vormen van) angst en psychosociale vaardigheden. Ook wordt bekeken wat de rol van de...Show moreDeze studie onderzoekt of emotionele intelligentie een mediërende factor is in de relatie tussen (verschillende vormen van) angst en psychosociale vaardigheden. Ook wordt bekeken wat de rol van de drie componenten van emotionele intelligentie (onderkennen, reguleren en hanteren van emoties) daarbij is. Via internet zijn diverse vragenlijsten ingevuld door ouders van kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 18 jaar oud. Emotionele intelligentie medieert de relatie tussen (verschillende vormen van) angst en psychosociale vaardigheden. Sociale angst wordt sterker voorspeld door het samenspel van emotionele intelligentie en psychosociale vaardigheden dan gegeneraliseerde angst. Het hanteren van emoties is een belangrijke voorspeller voor sociale angst, het reguleren en hanteren van emoties zijn de belangrijkste voorspellers voor gegeneraliseerde angst. De resultaten bieden belangrijke implicaties voor de praktijk en vervolgonderzoek. Mogelijk zal men zich in de toekomst met name moeten richten op de emotionele intelligentie van kinderen om angstsymptomen te reduceren of te voorkomen.Show less
Inleiding – Onderzoek naar de etiologie van antisociaal van gedrag heeft belangrijke aanwijzingen opgeleverd over verschillende subgroepen van adolescenten en kinderen met ernstig probleemgedrag....Show moreInleiding – Onderzoek naar de etiologie van antisociaal van gedrag heeft belangrijke aanwijzingen opgeleverd over verschillende subgroepen van adolescenten en kinderen met ernstig probleemgedrag. De aanwezigheid van CU-trekken is een onderscheidende factor, evenals het onderliggende gebrek aan angst of ‘fearlessness’. Dit verkennende onderzoek begeeft zich op het snijvlak van kind-temperament en ouderlijk opvoedgedrag om een aangrijpingspunt voor interventie te localiseren. Verwacht wordt dat jongens met zowel een lage als hoge angstgevoeligheid onder invloed van een positieve ouderlijke opvoedingsstijl lager scoren op de aanwezigheid van psychopathische trekken. Voor de laag-angstgevoelige groep geldt deze verwachting vooral voor de dimensie CU-trekken, voor de hoog-angstgevoelige groep voor de dimensies Grandioos-Manipulatief en Impulsief-Onverantwoordelijk. Methode – 64 jongens van 8-12 jaar (M = 9.66, SD = 1.29), waarvan 53,2% met en 46,8% zonder gedragsproblemen (DBD), werden met behulp van de MASC, SOG-KM, SOG-KV en YPI bevraagd over angstgevoeligheid, ouderlijke positieve opvoedingsstijl en psychopathische trekken. Resultaten – Er werd alleen een hoofdeffect gevonden voor angst op psychopathische trekken, V = 0.13, F(3, 58) = 2.98, p = .039. Dit effect betrof de dimensie Grandioos-Manipulatief, F(1, 63) = 9.19, p = .004, met een significant hogere score op deze schaal voor de hoog-angstige jongens. Daarnaast was er een trend te zien op de dimensie Callous-Unemotional, F(1, 63) = 3.87, p = .054. Laag-angstgevoelige jongens scoorden lager op CU-trekken bij een positieve opvoedingsstijl. Conclusie – Het uitblijven van het verwachte hoofdeffect van positief opvoedgedrag kan verklaard worden door een onevenwichtige vertegenwoordiging van de kinderen met DBD in de hoogangstige groep. Uit literatuur blijkt dat kinderen met DBD hoger scoren op angst en hiermee de overige uitkomsten kunnen vertekenen.Show less
In dit onderzoek wordt het verschil in de emotionele intelligentie tussen kinderen van 4 jaar tot en met 18 jaar (M = 10.67, SD = 3.67) met angstig en stemmingsverstoord gedrag en kinderen zonder...Show moreIn dit onderzoek wordt het verschil in de emotionele intelligentie tussen kinderen van 4 jaar tot en met 18 jaar (M = 10.67, SD = 3.67) met angstig en stemmingsverstoord gedrag en kinderen zonder angstig en stemmingsverstoord gedrag onderzocht. De onderzoeksgroep (N=422) bestaat uit 233 jongens en 189 meisjes. Met behulp van de Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) is er vastgesteld of de kinderen kenmerken van angstig en stemmingsverstoord gedrag vertoonden. Met behulp van de Emotionele Intelligentie Vragenlijst (EIQ) is de emotionele intelligentie van de kinderen vastgesteld. Dit onderzoek toont aan dat kinderen met kenmerken van angstig en stemmingsverstoord gedrag een significant lagere score op de emotionele intelligentie lieten zien dan kinderen zonder kenmerken van angstig en stemmingsverstoord gedrag. Tevens heeft de dimensie angstig gedrag in het algemeen een negatieve invloed op de emotionele intelligentie, net als de dimensie sociaal-angstig gedrag. Daarnaast beïnvloeden de dimensies angstig gedrag in het algemeen en angstig-depressief gedrag samen de emotionele intelligentie. Er is geen significant verschil gevonden tussen kinderen met en zonder kenmerken van angstig en stemmingsverstoord gedrag voor wat betreft leeftijd, sekse en gezinssamenstelling.Show less