Bij kinderen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) wordt vaak een verhoogd niveau van angst gezien. Alhoewel angst een van de grootste klinische problemen lijkt te zijn bij personen met ASS, is...Show moreBij kinderen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) wordt vaak een verhoogd niveau van angst gezien. Alhoewel angst een van de grootste klinische problemen lijkt te zijn bij personen met ASS, is er over de oorzaken en risicofactoren relatief nog weinig bekend. Tot nu toe heeft onderzoek zich voornamelijk gericht op volwassenen, adolescenten en kinderen vanaf 6 jaar. Met deze masterscriptie wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de literatuur door angst bij kinderen met ASS in de voorschoolse leeftijd in kaart te brengen en de rol die cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie hier mogelijk bij spelen te onderzoeken. De participanten bestonden uit 19 kinderen met ASS met een gemiddelde leeftijd van 60 maanden (M=60.21, SD=9.08) en een controlegroep van 43 niet-klinische kinderen met een gemiddelde leeftijd van 56 maanden (M=55.95, SD=11.61). De gezichts- en lichaamsuitdrukkingen van angst zijn gemeten in reactie op een op afstand bestuurbare robot tijdens een experiment. Cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie zijn gemeten met de Behavior Rating Inventory of Executive Function-Peuters. Kinderen met ASS hadden significant meer problemen met cognitieve flexibiliteit (M=20.16, SD=5.22) dan kinderen uit de niet-klinische controlegroep (M=13.58, SD=3.32). Ook hadden zij significant meer problemen met emotieregulatie (M=18.53, SD=4.23) dan kinderen uit de niet-klinische controlegroep (M=4.47, SD=3.17). Problemen met cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie bleken geen significante voorspellers te zijn voor angst bij de ASS-groep, R² = <.001, F(2, 18) = 1.002; p = .389. Het is van belang om al in de voorschoolse leeftijd interventies in te zetten om problematiek rondom emotieregulatie en cognitieve flexibiliteit te reduceren en een negatief beloop te voorkomen of te beperken. Daarnaast is vervolgonderzoek van belang om te onderzoeken of de problemen met cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie in de voorschoolse leeftijd wel een voorspeller zijn voor angst op latere leeftijd.Show less
Achtergrond: Uit onderzoek blijkt dat het executief functioneren en de taalvaardigheden zijn aangedaan bij kinderen met Autisme Spectrum Stoornis (ASS; Kercood, Grskovic, Banda, & Begeske, 2014...Show moreAchtergrond: Uit onderzoek blijkt dat het executief functioneren en de taalvaardigheden zijn aangedaan bij kinderen met Autisme Spectrum Stoornis (ASS; Kercood, Grskovic, Banda, & Begeske, 2014; Lord & Paul, 1997). Er is nog nauwelijks onderzoek gedaan naar executief functioneren en taalvaardigheden bij jonge kinderen met ASS kenmerken. Doel: In dit onderzoek is onderzocht in hoeverre executief functioneren (inhibitie, werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit) en taalvaardigheden (taalpragmatiek en taalbegrip) gerelateerd zijn aan ASS kenmerken bij kinderen tussen de 3,5 en 6,5 jaar oud. Er werd verwacht dat meer problemen met executief functioneren en taalvaardigheden gepaard zouden gaan met meer ASS kenmerken. Methode: Ouders vulden vragenlijsten (BRIEF-P, SRS en CCC-2-NL) in over het executief functioneren en de taalvaardigheden van het kind. Op de data die hieruit kwam zijn Pearson correlaties en multipele enter regressies uitgevoerd. Resultaten: Er bleken positieve correlaties te zijn tussen inhibitie en ASS kenmerken (r = .71, p < .001), werkgeheugen en ASS kenmerken (r = .72, p < .001), cognitieve flexibiliteit en ASS kenmerken (r = .66, p < .001), taalpragmatiek en ASS kenmerken (r = .78, p < .001) en taalbegrip en ASS kenmerken (r = .49, p = .004). Na het uitvoeren van de regressieanalyse bleek dat inhibitie (β = .70, p < .001) en taalpragmatiek (β = .78, p < .001) de enige voorspellers zijn voor ASS kenmerken. Conclusie: Wanneer er meer problemen zijn met inhibitie en taalpragmatiek, zijn er meer ASS kenmerken aanwezig bij het kind. De resultaten zijn mogelijk te verklaren door de Executive Dysfunctie Theory (Hill, 2004a), de centrale coherentietheorie (Frith & Happé, 1994) en de Theory of Mind (Baron-Cohen, Tager-Flusberg, & Cohen, 2000). Meer onderzoek is nodig om deze resultaten volledig te verklaren.Show less