Dit onderzoek richt zich op de factoren die bijdragen aan het verhogen van de betrokkenheid van basisschoolleerlingen tijdens de rekeninstructie. Betrokkenheid is essentieel voor effectief...Show moreDit onderzoek richt zich op de factoren die bijdragen aan het verhogen van de betrokkenheid van basisschoolleerlingen tijdens de rekeninstructie. Betrokkenheid is essentieel voor effectief onderwijs en wordt in dit onderzoek multidimensionaal benaderd. Het bestaat uit emotionele, cognitieve en gedragsmatige aspecten die alle kunnen worden versterkt. Door middel van literatuuronderzoek is in kaart gebracht welke factoren leerkrachten kunnen implementeren in de rekenles om deze betrokkenheid te stimuleren, met als doel de rekenprestaties te verbeteren. Hieruit volgden veertien factoren, verdeeld in vijf categorieën: start van de les, sfeer in de klas, vormgeving van de instructie, materiaal en differentiatie. In een praktijkonderzoek op een basisschool in Noord-Holland zijn zes leerkrachten geobserveerd om vast te stellen in welke mate de in de literatuur gevonden factoren reeds worden toegepast in de praktijk. Hiervoor is een observatie-instrument ontwikkeld. Met dit instrument is de inzet van alle veertien factoren systematisch geobserveerd tijdens rekeninstructies. De resultaten wijzen uit dat de leerkrachten op de school bepaalde factoren al inzetten, maar dat er ruimte is voor verbetering in inzet en consistentie. Met name op het gebied van materiaal en differentiatie zijn de laagste scores behaald. De hoogste scores zijn behaald in de categorie sfeer in de klas. Toch blijkt er tussen de vijf categorieën geen significant verschil in inzet te zijn. Dit suggereert dat er geen specifieke aandachtsgebieden systematisch worden onderbenut. De schoolleiding kan deze bevindingen gebruiken om gericht te kijken naar welke specifieke verbeterpunten nodig zijn om het rekenonderwijs te versterken, wat uiteindelijk kan leiden tot verhoogde rekenprestaties bij de leerlingen.Show less
In dit bachelorproject is aan de hand van literatuuronderzoek onderzocht welke leselementen probleemoplossend vermogen stimuleren. Op basis van observaties is gekeken in hoeverre leerkrachten van...Show moreIn dit bachelorproject is aan de hand van literatuuronderzoek onderzocht welke leselementen probleemoplossend vermogen stimuleren. Op basis van observaties is gekeken in hoeverre leerkrachten van de Noordwijkse Methode deze leselementen toepassen tijdens de vakateliers.Show less
Om inzicht te krijgen in de leesmotivatie van kinderen is de relatie tussen het leesniveau, de leesfrequentie en het leesplezier onderzocht. De werving van participanten vond plaats via...Show moreOm inzicht te krijgen in de leesmotivatie van kinderen is de relatie tussen het leesniveau, de leesfrequentie en het leesplezier onderzocht. De werving van participanten vond plaats via informatiefolders, uitgedeeld op verschillende basisscholen in Nederland, hierin bevond zich een toestemmingsformulier voor de ouders. Na toestemming werd de link van de digitale zelfrapportage vragenlijst toegezonden. De 115 respondenten waren gemiddeld 10.3 jaar oud. Uit de analyses bleek dat zwakke lezers gemiddeld minder plezier beleven aan lezen dan goede lezers, t(113) = 4.19, p <.001 (d= 1.31) Daarnaast bleken zwakkere lezers gemiddeld minder te lezen, t(113) = 2.16, p= .03 (d= .73). Er bleek tevens een significant verband tussen het leesplezier en de leesfrequentie te bestaan, r(113) =.68, p <.001. Ten slotte werd er gekeken of het leesplezier dan wel het leesniveau als voorspellend konden worden beschouwd voor de leesfrequentie. Het leesplezier bleek hierbij een significante voorspeller te zijn voor de frequentie waarmee een kind leest, rekening houdend met het verschil in leesniveau F(2, 112) = 34.29, p < .001. De leesfrequentie kon hierdoor voor 37% worden verklaard. Leesplezier bleek hiermee een onafhankelijke voorspeller te zijn voor de leesfrequentie. Bij vervolgonderzoek dient er gebruik te worden gemaakt van een vragenlijst, die een minder groot beroep doet op de leesvaardigheid of - motivatie van een kind, om de leesmotivatie in beeld te brengen. Door beter inzicht in de leesmotivatie, kan deze worden verhoogd, wat zowel de leesvaardigheid als de kennisontwikkeling van een kind ten goede komt.Show less
Er is nog weinig onderzoek gedaan naar verveling bij kinderen op de basisschool. Eerder onderzoek bij studenten toonde echter aan dat er een negatief verband was tussen verveling en...Show moreEr is nog weinig onderzoek gedaan naar verveling bij kinderen op de basisschool. Eerder onderzoek bij studenten toonde echter aan dat er een negatief verband was tussen verveling en schoolprestaties. In dit onderzoek is er, door gebruik te maken van verschillende vragenlijsten, gekeken naar verveling bij kinderen uit groep acht van de basisschool. De steekproef bestond uit 245 leerlingen van groep acht van de basisschool. Geheel in strijd met de verwachtingen bleek dat de mate van verveling op school geen voorspeller was voor de schoolprestaties in het algemeen. Dit zou kunnen komen doordat er over het algemeen veel minder verveling werd gerapporteerd bij deze groep leerlingen dan bij de leerlingen waar al eerder onderzoek naar is gedaan. Verveling in het algemeen had een positief verband met verveling op school. Conform de verwachtingen is er wel een verband gevonden tussen negatief affect en schoolprestaties. Wanneer leerlingen veel negatief affect rapporteerden waren de schoolprestaties lager. Dit betekent dat het voor leerkrachten van belang is te investeren in het welbevinden van de leerlingen om de schoolprestaties te verhogen. De resultaten impliceerden dat leerkrachten op de basisschool geen extra aandacht aan het voorkomen van verveling hoeven te besteden, omdat de verveling bij deze doelgroep laag was en geen voorspeller bleek van slechtere schoolprestaties.Show less
The contribution made by advances in technology to modern society has been significant. One key area in which we are seeing growth in the use of technology is in the educational sphere. This study...Show moreThe contribution made by advances in technology to modern society has been significant. One key area in which we are seeing growth in the use of technology is in the educational sphere. This study focused on primary school teachers in the Netherlands, concentrating on the different characteristics of teachers in relation to technology use in the classroom. The characteristics investigated were; gender, the particular grade being taught and affective valences towards technology. Both qualitative and quantitative approaches were used to conduct this study; a questionnaire was filled in by 220 respondents and 10 respondents were interviewed. The findings showed that gender had no effect on the likelihood of using technology in the classroom. but teachers teaching higher grades were more likely to use technology. In addition to this teachers who had negative affective valences toward technology were more likely not to use technology. Surprisingly, teachers with positive and neutral affective valences toward technology showed no difference in actually using technology.Show less
This study focussed on the relationship between sleep duration, chronotype and short term memory and working memory in elementary school children between the ages of 9 and 11 years old (n = 606)....Show moreThis study focussed on the relationship between sleep duration, chronotype and short term memory and working memory in elementary school children between the ages of 9 and 11 years old (n = 606). Since sleep duration has a well-researched relationship with memory types and with chronotype, and chronotype influences sleep patterns and memory consolidation, the question arises if chronotype acts as a moderator in the relationship between sleep duration and short term memory or working memory. Parents of the children were asked to log the sleep duration of the children for an entire week. During this week, the CCTQ, a questionnaire about chronotype was completed. At the end of the week, a student researcher sat down with the participants to complete a version of the digit span subtest, normally used in the WISC-III and a word pairing test. Using ANOVA’s and moderation analysis it was found that chronotype does not moderate the relationship between sleep duration and either short term memory or working memory. In contrast to popular belief, this study showed a negative relationship between sleep duration and both short term and the working memory. Additionally, it was found that children with a more evening focussed chronotype slept the shortest amount of time and scored significantly higher on short term memory tasks. An explanation for these results is given in the final section of the paper. At these ages, sleep is important for predicting learning capabilities, but not predominant at that. Parents could consider these results when contemplating about a sleep schedule fitted to their child’s needs.Show less