Elke onderwijsvolgende hoort in 2030 gelijke kansen te hebben in het onderwijs, althans dat is afgesproken in het duurzame ontwikkelingsdoel 4. Toch heeft een onverwachte factor, de COVID19...Show moreElke onderwijsvolgende hoort in 2030 gelijke kansen te hebben in het onderwijs, althans dat is afgesproken in het duurzame ontwikkelingsdoel 4. Toch heeft een onverwachte factor, de COVID19 pandemie, de kansenongelijkheid in 2020 in het onderwijs juist verhoogd. In dit onderzoek is onderzocht in welke mate framing invloed heeft gehad op geadviseerde en genomen maatregelen omtrent kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie in België en Nederland. Het doel van dit kwalitatieve onderzoek is om de gebruikte frames binnen toonaangevende rapportages te identificeren en de mate van invloed op maatregelen om kansenongelijkheid in het onderwijs tegen te gaan te beschrijven en verklaren. Voor deze meervoudige casestudy zijn twee rapportages gebruikt: de Staat van het Onderwijs 2021 en de Onderwijsspiegel 2021. Deze rapportages zijn door middel van een inductieve, thematische framing analyse geanalyseerd. Daarbij zijn de betrokken stakeholders, gerelateerde maatregelen en tactieken om verantwoording te verleggen geïdentificeerd binnen de framebundels. Door middel van de framing analyse zijn zes framebundels geïdentificeerd voor zowel België als Nederland: 1) ‘onafwendbaar noodlot’, 2) ‘sociale ongelijkheid’, 3) ‘never waste a good crisis’, 4) ‘executieve functies’, 5) ‘kansengelijkheid’ en 6) ‘profiteur’. De stakeholdergroepen onderwijsinstellingen (6 BE; 6 NL) en onderwijsvolgenden (6 BE; 6 NL) zijn bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie in België en Nederland het meest betrokken geweest. De geïdentificeerde stakeholdergroepen zijn geclassificeerd op basis van de kenmerken macht, legitimiteit en urgentie. Hieruit bleken hoog saillante stakeholders (8) en laag saillante stakeholders (8) het meest betrokken te zijn geweest bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie in België. In Nederland waren laag saillante stakeholders (9) het meest betrokken bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie. In België blijken tactieken om verantwoording te verleggen 5 keer gebruikt te worden, waar in Nederland 15 keer gebruik wordt gemaakt van tactieken om verantwoording te verleggen. In 18 gevallen (5 BE; 13 NL) betreffen het organisaties die de verantwoording verleggen. Dat organisaties oververtegenwoordigd zijn in het gebruik van tactieken om verantwoording te verleggen kan worden verklaard vanuit de achtergrond waarom organisaties verantwoording verleggen. Organisaties kunnen verantwoording verleggen om geen vertrouwen van de samenleving in de organisatie te verliezen, omdat het verliezen van vertrouwen tot negatieve gevolgen leidt voor de duurzaamheid van de organisatie. De verschillen tussen België en Nederland kunnen worden verklaard vanuit de mate waarin organisaties een afrekencultuur ervaren, waarbij organisaties in Nederland in een hogere mate een afrekencultuur ervaren dan organisaties in België, waardoor organisaties in Nederland eerder geneigd zijn om verantwoording te verleggen. In de twee gevallen in Nederland heeft de stakeholdergroep ouders gebruik hebben gemaakt van tactieken om verantwoording te verleggen. Als beleidsmakers in het bieden van perspectief voor het oplossen van de onderwijsachterstanden door de COVID-19 pandemie tekort zijn geschoten, hebben ouders geen zicht op de oplossing voor het probleem, wat kan verklaren waarom de ouders in kwestie particulier aanvullend onderwijs inkopen en de verantwoording verplaatsen. Wanneer België en Nederland vergeleken worden met betrekking tot de getroffen maatregelen bij de framebundels blijkt dat niet bij elke framebundel door beide landen maatregelen zijn getroffen. Dit kan verklaard worden vanuit de aan- of afwezigheid van hoog saillante stakeholders binnen de betreffende framebundels. Wanneer hoog saillante stakeholder betrokken waren in een framebundel, zijn in België wel maatregelen getroffen en anders niet. Bij Nederland worden wanneer hoog saillante stakeholders betrokken zijn andersoortige maatregelen genomen. Wanneer geen hoog saillante stakeholders betrokken zijn, dan worden uitsluitend financiële middelen beschikbaar gesteld, maar wanneer hoog saillante stakeholders wel betrokken zijn dan worden ook maatregelen zoals wetswijzigingen genomen. Dit wijst erop dat de betrokkenheid van hoog saillante stakeholders bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie op een andere wijze invloed heeft op de maatregelen in België en Nederland.Show less
Centraal thema van dit onderzoek is het bombardement van Antwerpen ten tijden van de Belgische Opstand. Enkele gebeurtenissen hebben ervoor gezorgd dat Nederland en België vanaf 1830 op ramkoers...Show moreCentraal thema van dit onderzoek is het bombardement van Antwerpen ten tijden van de Belgische Opstand. Enkele gebeurtenissen hebben ervoor gezorgd dat Nederland en België vanaf 1830 op ramkoers lagen. Voorgaand onderzoek naar de Belgische Opstand is voornamelijk gericht op de gebeurtenissen in Brussel. Dit onderzoek probeert echter het belang van het bombardement aan te tonen voor de definitieve scheuring tussen Nederland en België in de negentiende eeuw.Show less
Zowel België als Nederland hielden tijdens de crisis van de jaren 1930 vast aan de goudstandaard. Terwijl anderen devalueerden, verdedigden zij koppig de pariteit van de frank en de gulden. De twee...Show moreZowel België als Nederland hielden tijdens de crisis van de jaren 1930 vast aan de goudstandaard. Terwijl anderen devalueerden, verdedigden zij koppig de pariteit van de frank en de gulden. De twee landen, beide koloniale grootmachten, zadelden hun nationale koopvaardij hierdoor op met een onoverkomelijke kostenhandicap. Zelfs de bevoorrechte koloniale scheepvaartmaatschappijen werden in de diepste crisisjaren op de knieën gedwongen. Daarenboven beperkten beide regeringen, om te besparen, zoveel mogelijk het regeringsingrijpen in noodlijdende bedrijfstakken. Desondanks verleende België tijdens de crisisjaren tot twaalf keer meer geldelijke steun aan haar koloniale scheepvaartmaatschappij, de CMB, dan Nederland deed voor de SMN en de RL. De Belgische overheid hielp de CMB in de periode 1934-1939 zowel om schepen in de vaart te houden, als dat ze voorzag in bouwfondsen om zeven nieuwe koopvaarders op stapel te zetten. Gelijkaardige steunaanvragen in Nederland werden geweigerd. Deze scriptie onderzoekt waarom, in weerwil van het gelijkaardige beleid, België zoveel meer deed dan Nederland voor haar koloniale vaart. Paradoxaal genoeg lijkt de noodzaak om te besparen daarbij een grote rol gespeeld te hebben. Om dezelfde reden werd in Nederland juist zoveel mogelijk bezuinigd op de steunuitkeringen. Door haar politiek-economische analyse van het koloniaal scheepvaartbeleid in beide landen, vormt deze scriptie een aanvulling op de Belgische en Nederlandse maritieme, economische en koloniale literatuur.Show less