Background: Little research has been done about the mother’s psychopathology as an umbrella term and the possible connection with behavioral problems the child may have. There is also only so much...Show moreBackground: Little research has been done about the mother’s psychopathology as an umbrella term and the possible connection with behavioral problems the child may have. There is also only so much research about the possible difference in perspective on behavioral problems of the child according to the mother and according to the social worker. The aim of this study is to examine to what extent there is a connection between the psychopathology of the mother and the behavioral problems of the child reported by the mother and reported by the involved social worker. Method: The research has been administered to fourteen mother-child pairs in a shelter for women and their involved social workers. During three research visits the mothers has been asked to fill out the Brief Symptom Inventory (BSI-18) regarding the mother’s psychopathology and the Child Behavior Checklist (CBCL) regarding the behavioral problems of the child according to the mother. During these three visits the involved social worker has been asked to fill out the Teacher’s Report Form (TRF) regarding the behavioral problems of the child according to the involved social worker. Results: The results indicate no significant difference between the behavioral problems of the child reported by the mother and the behavioral problems of the child reported by the involved social worker (T1: Z = -.30, p = .77; T2: Z= -1.84, p = .07). Other results indicate a significant relationship between the mother’s psychopathology and the behavioral problems of the child reported by the mother during the first research visit (Rs = .65, p<.05), but a non- significant relationship during the second research visit (Rs = .41, p = .21). Results also show no significant relationship between the mother’s psychopathology and the behavioral problems of the child reported by the involved social worker (T1: Rs = -.10, p = .80; T2: Rs = .03, p = .92). Conclusion: The behavioral problems of the child reported by the mother and the involved social worker do not differ. Also, there is no unambiguous result when it comes to the relationship between the mother’s psychopathology and the behavioral problems that are reported by the mother. Since there is a positive and not positive relationship measured. Lastly, the results do not show a positive effect of the mother’s psychopathology on the behavioral problems of the child reported by the social worker.Show less
Doel: Vroegbehandelde PKU-patiënten werden met gematchte controleproefpersonen vergeleken op sociaal-cognitief functioneren en gedragsproblemen om hierin meer inzicht te verkrijgen. Tevens is de...Show moreDoel: Vroegbehandelde PKU-patiënten werden met gematchte controleproefpersonen vergeleken op sociaal-cognitief functioneren en gedragsproblemen om hierin meer inzicht te verkrijgen. Tevens is de relatie met concurrent Phe bestudeerd. Methoden: De scores en reactietijden op Face Recognition en Identification of Facial Emotions (sociaal-cognitief functioneren) van de Amsterdamse Neuropsychologische Taken en de scores op de Child Behavior Checklist of Adult Self-Report (gedragsproblemen) van 41 PKU-patiënten onder de 18 jaar (M = 11.02, SD = 3.35) en 54 volwassen PKU-patiënten (M = 28.66, SD = 6.75) werden vergeleken met 48 gezonde controles onder de 18 jaar (M = 11.56, SD = 3.12) en 59 gezonde volwassen controles (M = 25.87, SD = 5.89). Resultaten: Onafhankelijke t-toetsen toonden aan dat PKU-patiënten onder de 18 jaar significant minder accuraat waren in het herkennen van blije gezichten (p = .012), gemiddeld trager in emotieherkenning waren (p = .007) en significant trager waren in het herkennen van verdrietige (p = .002), boze (p = .010) en bange gezichten (p = .005). Volwassen PKU-patiënten bleken significant minder accuraat in gezichtsherkenning (p = .009) en significant minder accuraat in het herkennen van gezichtsprofielen (p = < .001) en blije gezichten te zijn (p = .035). Daarnaast waren volwassen PKU-patiënten significant trager in emotieherkenning (p = .031) en in het herkennen van verdrietige (p = .036) en bange gezichten (p = .019). Verbanden met concurrent Phe zijn voor sociaal-cognitief functioneren niet gevonden. Wat gedragsproblemen betreft rapporteerden volwassen PKU-patiënten significant minder delinquent gedrag vergeleken met gezonde controles (p = .010). Verder is er een sterk positieve samenhang gevonden met concurrent Phe voor delinquent, agressief en externaliserend gedrag voor vroegbehandelde PKU-patiënten onder de 18 jaar ( r = .59, r = .54 en r = .58). Conclusie: De resultaten van dit onderzoek suggereren dat vroegbehandelde PKU-patiënten meer dan gezonde controleproefpersonen problemen ervaren in sociaal-cognitief functioneren. Bovendien was concurrent Phe positief gerelateerd aan delinquent, agressief en externaliserend gedrag voor patiënten onder de 18 jaar. Met name de jeugd blijkt een belangrijke periode te zijn voor de naleving van het Phe-arm dieet.Show less
In dit artikel is onderzocht of er een relatie is tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen. Daarnaast is gekeken of er mediatie is van de factor emotioneel klimaat en de factor supervisie en...Show moreIn dit artikel is onderzocht of er een relatie is tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen. Daarnaast is gekeken of er mediatie is van de factor emotioneel klimaat en de factor supervisie en monitoring op de relatie tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen. 103 Ouders vulden de vragenlijsten NOSI-K, CBCL en APQ in om ouderlijke stress, gedragsproblemen en supervisie en monitoring respectievelijk te meten. Voor het emotioneel klimaat is, door middel van de MC-HOME, een interview gehouden met de ouder en het kind en is er geobserveerd. Uit de resultaten bleek een significant positief verband te zijn tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen. Voor zowel het emotioneel klimaat als supervisie en monitoring is geen mediatie gevonden op de relatie tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen.Show less
In het huidige onderzoek is onderzocht of de Sociaal Economisch Status (SES) van een gezin en probleemgedrag van het kind samenhangen. Eveneens is onderzocht of deze mogelijke relatie gemedieerd...Show moreIn het huidige onderzoek is onderzocht of de Sociaal Economisch Status (SES) van een gezin en probleemgedrag van het kind samenhangen. Eveneens is onderzocht of deze mogelijke relatie gemedieerd wordt door de variabelen verrijking en leermaterialen en –mogelijkheden. Doormiddel van huisbezoeken waarbij de HOME-MC, de FAS en de CBCL afgenomen zijn is de data voor het onderzoek verzameld. Er zijn 101 respondenten opgenomen in het onderzoek. Volgens de resultaten van het huidige onderzoek is er geen relatie tussen de SES en probleemgedrag. Tevens fungeren de variabelen verrijking en leermaterialen en –mogelijkheden niet als mediator. Echter is er wel een verband gevonden tussen de SES en verrijking en is er sprake van een trend tussen leermaterialen en –mogelijkheden en probleemgedrag. Deze resultaten bieden aanknopingspunten voor interventies, zoals mogelijk de VVE-thuis.Show less
Gedragsproblemen hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen en jeugdigen. Diverse instellingen bieden behandeling aan kinderen en jeugdigen om gedragsproblemen te verminderen of...Show moreGedragsproblemen hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen en jeugdigen. Diverse instellingen bieden behandeling aan kinderen en jeugdigen om gedragsproblemen te verminderen of elimineren. In onderhavig onderzoek wordt het effect van behandeling onderzocht bij 180 kinderen en jeugdigen (5-16 jaar) met psychiatrische problematiek en gedragsproblemen die onder behandeling zijn (of waren) bij Zonnehuizen. De effectmeting gebeurt aan de hand van voor- en nametingen van gedragsproblemen met de Child Behavior Checklist (CBCL). Tevens wordt de relatie tussen het effect van behandeling en IQ, geslacht, leeftijd, internaliserende en externaliserende score op de voormeting onderzocht. Het landelijke project ‘ROM-ggz’ van GGZ Nederland schrijft effectmeting met de CBCL of de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) voor. De verkregen gegevens worden onder andere gebruikt voor ‘benchmarking’, waarbij GGZ-instellingen onderling worden vergeleken en uitspraken worden gedaan over de kwaliteit van zorg. Zorgverzekeraars gebruiken de ‘benchmark’ gegevens voor hun zorginkoop en verkoopbeleid. In onderhavig onderzoek wordt onderzocht of gebruik van de CBCL voor effectmetingen geoorloofd is. De evaluatie van het gebruik van de CBCL wordt aangevuld met onderzoek naar de bruikbaarheid van de SDQ voor effectmetingen. Uit de resultaten van onderhavig onderzoek blijkt dat er sprake is van effect van behandeling. De scores op de CBCL ten tijde van de nameting zijn significant lager (en daarmee gunstiger) dan de scores op de voormeting. Er is sprake van een zwakke positieve relatie tussen het effect van behandeling en IQ. Tussen het effect van behandeling en de internaliserende en externaliserende score op de voormeting is er sprake van een zwakke negatieve relatie. Er zijn beperkingen in het gebruik van de CBCL voor effectmetingen gevonden. Tevens zijn er onvoldoende onderzoeken beschikbaar die de bruikbaarheid van de CBCL of de SDQ voor het meten van gedragsproblemen bij kinderen en jeugdigen met een verstandelijke beperking hebben onderzocht, waardoor er eigenlijk geen conclusies uit effectmetingen met de CBCL of de SDQ kunnen worden getrokken en de gegevens niet gebruikt zouden moeten worden voor ‘benchmarking’.Show less
Naarmate kinderen ouder worden kunnen zij hun emoties en gedragingen steeds beter hanteren. Bij het onvoldoende reguleren van emoties kan echter externaliserend en/of internaliserend probleemgedrag...Show moreNaarmate kinderen ouder worden kunnen zij hun emoties en gedragingen steeds beter hanteren. Bij het onvoldoende reguleren van emoties kan echter externaliserend en/of internaliserend probleemgedrag ontstaan. Het executief functioneren (EF) is verantwoordelijk voor het organiseren van gedachten en handelingen zodat deze doeltreffend en efficiënt zijn. Diverse onderzoeken toonden een verband aan tussen het executief functioneren en externaliserend/internaliserend probleemgedrag. In deze thesis werden de EF-domeinen aandacht, inhibitie en werkgeheugen beoordeeld middels computertaken (Amsterdamse Neuropsychologische Taken, ANT), en het algemeen executief functioneren met behulp van de vragenlijst Dysexecutive Questionnaire for Children (DEX-k). Middels multipele regressieanalyses werd onderzocht welke variabele het probleemgedrag, gemeten met de Child Behavior CheckList (CBCL), het beste kon voorspellen. De onderzoeksgroep bestond uit 469 vier- tot en met zesjarigen uit het reguliere basisonderwijs in Zuid-Holland en Zeeland. Werkgeheugen vormde als enige EF-domein een significante voorspeller voor externaliserend probleemgedrag: kinderen met een zwakker werkgeheugen toonden meer externaliserend probleemgedrag. Er was geen significante associatie tussen internaliserend probleemgedrag en de drie onderzochte EF-domeinen. Kinderen met een zwakker algemeen executief functioneren toonden meer probleemgedrag. Zowel externaliserend als internaliserend probleemgedrag werden het beste voorspeld middels het algemeen executief functioneren. Limitaties en aanbevelingen worden in de discussie besproken.Show less
There is a growing number of foreign-born adopted children with Special Needs. Despite this increase little is known about these adopted children and their needs. It is important to find answers to...Show moreThere is a growing number of foreign-born adopted children with Special Needs. Despite this increase little is known about these adopted children and their needs. It is important to find answers to the following questions: 1.Are there differences between adopted children from Taiwan with Special Needs and adopted children from Taiwan without Special Needs, concerning problem behavior? 2. Are there differences between adopted children from Taiwan and adopted children from China, concerning problem behavior? 3. Are there differences between adopted children from Taiwan with Special Needs and adopted children from China with Special Needs, concerning problem behavior? Through sending adoptive parents questionnaires, data was obtained from 310 adopted children from Taiwan. These data were compared with data from a comparison group consisting of adopted children from China (N = 1233). Problem behavior was studied with the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) and the Child Behavior Checklist (CBCL). There were differences between girls with Special Needs from Taiwan and girls without Special Needs from Taiwan: the girls with Special Needs tended to have more problems with peers (SDQ), to have more internalizing problems (CBCL) and more total problem behavior (CBCL) than the girls without Special Needs. Boys with Special Needs from Taiwan also showed more internalizing problems (CBCL) than boys without Special Needs from Taiwan. Although „Special Needs‟ is considered to be something purely physical, both boys and girls with Special Needs showed more internalizing problems than children without Special Needs. It may be a pitfall to focus help only on the physical problems when helping adopted children with Special Needs. Besides that, girls from Taiwan (with and without Special Needs) showed more problem behavior on several problem scales than the girls from China. Similarly, girls with Special Needs from Taiwan showed more problems (according to the SDQ) than girls with Special Needs from China. This means that extra attention should be given to problem behavior from girls from Taiwan.Show less