Er zijn veel factoren die meespelen in het behalen van goede schoolprestaties. In dit onderzoek wordt gepoogd een beeld te schetsen van de invloeden van vriendschapskwaliteit en thuissituaties op...Show moreEr zijn veel factoren die meespelen in het behalen van goede schoolprestaties. In dit onderzoek wordt gepoogd een beeld te schetsen van de invloeden van vriendschapskwaliteit en thuissituaties op de schoolprestaties van adolescenten. Verder wordt er gekeken of de vriendschapskwaliteit een goede voorspeller is voor het geluk van de adolescent. Deze invloeden zijn veel veranderd in verband met de huidige Covid-19 pandemie. Adolescenten zijn meer op zichzelf aangewezen en hebben een andere schoolsetting. Dit onderzoek probeert dit in kaart te brengen te brengen door een analyse van een opgezette vragenlijst. Diverse zelf-rapportage vragenlijsten zijn afgenomen bij 160 adolescenten, 11 tot 15 jaar oud. De vragenlijst bevat vragen betreffende de thuissituatie, vriendschapskwaliteit, schoolprestatie en het level van geluksgevoel bij de adolescent. Uit de meervoudige regressieanalyse bleek dat de vriendschapskwaliteit een goede voorspeller is van de schoolresultaten adolescent. Verder heeft het onderzoek aangetoond dat een hogere vriendschapskwaliteit een hogere score op geluk voorspelt. We kunnen daardoor zeggen dat vriendschapskwaliteit een belangrijke factor voor zowel prestaties op school als een hoge score op geluk. Een belangrijke implicatie van dit onderzoek betreft de hoeveelheid vragen in de zelf-rapportage vragenlijst. Voor een completer beeld zouden er meer vragen gebruikt kunnen worden. Verder kan het gebruik van zelf-rapportage vragenlijsten ook zorgen voor onnauwkeurigheden. Voor verder onderzoek naar dit onderwerp zou er gekeken kunnen worden naar de visie van ouders en docenten om zo een accurater beeld te vormen van de adolescent.Show less
Nederland ging op 13 maart 2020 in een lockdown in vanwege de intrede van COVID-19. Mensen met een cardiovasculaire ziekte ervaren stress rondom het krijgen van een besmetting met het virus, wegens...Show moreNederland ging op 13 maart 2020 in een lockdown in vanwege de intrede van COVID-19. Mensen met een cardiovasculaire ziekte ervaren stress rondom het krijgen van een besmetting met het virus, wegens de consequenties van besmetting voor deze groep en de uitgestelde zorg. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar het mentaal welzijn van deze groep ten tijde van en na de pandemie. Zo lijkt psychologische flexibiliteit een rol te spelen bij mensen met een chronische ziekte ten tijde van de pandemie. In dit onderzoek is er onderzocht of er een verschil in mentaal welzijn is tijdens en na de pandemie voor mensen met en zonder cardiovasculaire ziekte, en of psychologische flexibiliteit hierbij een beschermende rol speelt. Dit is gemeten door middel van zelfrapportage vragenlijsten bij 6050 respondenten tussen de 16 en 99 jaar. Uit de regressieanalyse is gebleken dat met name mensen zonder cardiovasculaire ziekten zich na de pandemie mentaal beter voelen, in vergelijking met mensen met een cardiovasculaire ziekte. Echter is er geen significantie aangetoond voor psychologische flexibiliteit, wat erop duidt dat dit geen beschermende factor is. Vervolgonderzoek zou moeten aantonen welke chronische condities daadwerkelijk voordelen ervaren een hoge psychologische flexibiliteit en welke overlap psychologische flexibiliteit met mentaal welzijn heeft. The Netherlands entered a lockdown on March 13, 2020, due to COVID-19. People with a cardiovascular disease experienced stress around getting an infection, due to the consequences of the virus, and the delayed care for their illness. However, little research has been done for this group during and after the pandemic. For example, psychological flexibility seems to play a role in people with a chronic illness during the pandemic. This study investigated whether there is a difference in mental well-being during and after the pandemic, for people with and without cardiovascular disease, and whether psychological flexibility plays a protective role. This was measured by means of self-report questionnaires among 6050 respondents between the ages of 16 and 99. The regression analysis showed that especially people without a cardiovascular disease have a higher mental wellbeing after the pandemic, compared to people with cardiovascular disease. However, no significance has been shown for psychological flexibility, suggesting that this is not a protective factor. Follow-up research should show which chronic conditions benefit from a higher psychological flexibility.Show less
Background: It is unclear if COVID-19 measurements affect adolescent with a history of Childhood Aversity (CA) more than other adolescents. It is important to find out, because CA already predicts...Show moreBackground: It is unclear if COVID-19 measurements affect adolescent with a history of Childhood Aversity (CA) more than other adolescents. It is important to find out, because CA already predicts more risk for psychological problems such as depression. CA can also have an impact on the stress hormone cortisol, which can lead to less or more depressive symptoms. Research is needed to find out if CA and cortisol can be of risk for developing depression after lockdown due to COVID-19 or if adolescents will be resilient to these kinds of stressors. Method: The sample consisted of 89 adolescents with a history of CA, recruited through an earlier study named Resilience after Individual Stress Exposure (RAISE). The adolescents filled in two questionnaires: Childhood Trauma Questionnaire (CTQ) and Mood and feelings questionnaire (MFQ). They also performed an fMRI stress task (MIST) where prior to this test blood was contained for measurement of cortisol. After the first lockdown of COVID-19 the MFQ was filled in again. Results: The results stated that after the lockdown the depression symptoms were increased (Z = 4,122, p < .001). But threat and deprivation (both CA) were not predictors of cortisol (threat: b = -.214, t (87) = -200, p = .842, deprivation: b = .316, t (87) = .2523, p = .801). Cortisol did not have mediation effect between threat/deprivation and changes in depression symptoms (threat: 95% CI [-.017,.026], deprivation: 95% CI [-.037,.031]). And lastly only threat was a predictor for changes in depression symptoms (b = .255, t (87) = 2.3863, p = .019). Discussion: This research has proved that there is an increase in depressive symptoms after the first lockdown in April of the year 2020. Secondly, history of threat and deprivation are not predictors of cortisollevels in the adolescence. Third, cortisol did not play a mediation role between CA (threat/deprivation) and depressive symptoms. Lastly, threat predicts depressive symptoms after the lockdown. In future similar situations, to prevent development of (more) depressive symptoms that may lead to depression disorder, extra support for adolescents, especially with history of threat, is needed.Show less
Introduction: The COVID-19 pandemic and its restrictions may have far-reaching consequences for mental health among adolescents with experiences of childhood adversities (CA). Exposure to CA...Show moreIntroduction: The COVID-19 pandemic and its restrictions may have far-reaching consequences for mental health among adolescents with experiences of childhood adversities (CA). Exposure to CA influences information processing such as threat processing and reward processing and is therefore associated with elevated risk for psychopathology partly due to altered patterns of social functioning. We propose that adolescents with CA may experience loneliness due to the COVID-19 restrictions and that experiencing loneliness can depend on exposure to deprivation and threat because of its distinct effects on neurological development. Methods: We recruited adolescents (N = 79, šššš= 22,4, SD = 2,645) from the Resilience after Individual Stress Exposure (RAISE) who filled in a questionnaire of experienced Childhood Adversities before the lockdown. We measured loneliness during the first lockdown (April 2020), the relaxation of restrictions (July 2020) and the reintroduced restrictions (October 2020). The Childhood Trauma Questionnaire (CTQ) measured Childhood adversities and the Revised University of California, Los Angeles Loneliness Scale (R-UCLA) measured loneliness. Results: The findings showed that loneliness in April, July and October did not change (F(1.906, 131.508) = .187, p > .05). Loneliness and experiences of threat did not interact with each other; reported loneliness was not influenced by experiences of threat (F(1.906, 131.508) = .282, p > .05). Loneliness and experiences of deprivation did not interact with each other; loneliness was not influenced by experiences of deprivation (F(1.906, 131.508) = .237, p > .05). There was an association between loneliness (April) and neglect (Ī² = .1.18 (t (74) = 3.73; p < .001, r=.56), but no association between loneliness and threat (Ī² = .005 (t) (74) = .017; p > .05). Discussion: The corona pandemic is characterized by an unpredictable situation, which may have caused feelings of fear and anxiety for the entire population which resulted in solidarity; the virus could affect anyone. This could explain the absence of association between threat and loneliness as well as the absence of difference in loneliness in April, July and October.Show less
De laatste jaren neemt het aantal uren en het aantal werknemers dat werkzaamheden buiten kantoor (telewerk) uitvoert in de publieke sector toe. De opkomst van COVID-19 heeft geresulteerd in een nog...Show moreDe laatste jaren neemt het aantal uren en het aantal werknemers dat werkzaamheden buiten kantoor (telewerk) uitvoert in de publieke sector toe. De opkomst van COVID-19 heeft geresulteerd in een nog snellere en verdere toename in telewerk. Deze toename kan problemen opleveren op het gebied van leiderschap omdat leiders moeten omschakelen naar leiden op afstand. Dit kan vervolgens resulteren in een lagere werkbevlogenheid onder werknemers. Gevolgen hiervan kunnen bestaan uit mindere prestaties en een lagere mentale gezondheid van werknemers, waardoor de kans op burn-outs toeneemt. Om in kaart te brengen of telewerk daadwerkelijk deze negatieve gevolgen met zich heeft gebracht, is er gekeken welke invloed telewerk door COVID-19 heeft gehad op het leiderschap waargenomen door werknemers in de publieke sector en de mate van werkbevlogenheid die zij ervaren. Om dit te onderzoeken zijn werknemers van de Amerikaanse overheid die werkzaamheden zoals gewoonlijk door konden zetten, vergeleken met werknemers die door COVID-19 verplicht moesten telewerken. Hiervoor is gebruik gemaakt van data uit The Office of Personnel Management Federal Employee Viewpoint Survey 2020. Uit de data-analyse is gebleken dat telewerkers tegen de verwachtingen in over het algemeen hoger scoorden op waargenomen leiderschap en werkbevlogenheid dan niet-telewerkers. De hogere score bij werkbevlogenheid is voornamelijk te danken aan de indirecte invloed die telewerk uitoefent middels waargenomen leiderschap. Waargenomen leiderschap heeft dan ook een grote positieve invloed op werkbevlogenheid. Andere aspecten van telewerken hebben wel een minimale maar negatieve invloed op de werkbevlogenheid. Het onderzoek kent wel enige beperkingen. Zo worden hoger- en lager management beide meegenomen, wat de resultaten minder toepasbaar maakt voor beide takken van management. Ook worden veel verschillende afdelingen meegenomen in het onderzoek waardoor de toepasbaarheid op individuele afdelingen niet hoog is. Vervolgonderzoek kan zich toespitsen op individuele afdelingen waardoor er voor deze afdelingen bruikbaar telewerkbeleid geschreven kan worden.Show less
De coronapandemie heeft ervoor gezorgd dat wetenschapsnieuws, in het bijzonder nieuws over de coronavaccins, continu relevant is voor de samenleving. Door deze unieke situatie kan er opnieuw...Show moreDe coronapandemie heeft ervoor gezorgd dat wetenschapsnieuws, in het bijzonder nieuws over de coronavaccins, continu relevant is voor de samenleving. Door deze unieke situatie kan er opnieuw gekeken worden naar concepten zoals nieuwswaarden en uitingen van wetenschappelijke onzekerheid. Deze scriptie kijkt specifiek naar hoe het nieuws over de coronavaccins gepresenteerd wordt op Instagram, een steeds belangrijker nieuwsplatform voor jongeren. Door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse wordt er gekeken naar de nieuwswaarden die aanwezig zijn in het vaccinnieuws op de Instagram van de Nederlandse nieuwssite NU.nl. Ook wordt er gekeken of er sprake is van zogenaamde hedging, te weten taalkundige uitingen van (wetenschappelijke) onzekerheid, iets waar het in de wetenschapsjournalistiek veelal aan ontbreekt. 96 posts over de vaccins uit een tijdsbestek van een half jaar zijn vervolgens geanalyseerd. Hieruit bleek dat de relevante nieuwswaarden vooral bekende nieuwswaarden van socialemedianieuws en wetenschapsnieuws omvatten, zoals positief nieuws en personificatie. Interessant genoeg was sociale relevantie de hoofdmanier waarop het nieuws relevant gemaakt werd, en niet overige zaken zoals economische of politieke relevantie, wat de invloed van de pandemie op de samenleving extra duidelijk maakt. Verrassend genoeg bleek er wel degelijk ruimte te zijn voor uitingen van wetenschappelijke onzekerheid in de Instagram posts, hoewel er wel willekeur was qua wanneer er twijfel aan statements werd toegevoegd en wanneer niet. Hoezeer dit komt door de unieke situatie rondom de pandemie en dus in hoeverre deze bevinding door te trekken is naar wetenschapsjournalistiek in het algemeen is echter onzeker.Show less
Doel. De Coronapandemie en de maatregelen die overheden hebben genomen tegen de verspreiding ervan, kunnen zijn weerslag hebben op het mentaal welbevinden van de bevolking. We hebben de samenhang...Show moreDoel. De Coronapandemie en de maatregelen die overheden hebben genomen tegen de verspreiding ervan, kunnen zijn weerslag hebben op het mentaal welbevinden van de bevolking. We hebben de samenhang tussen stress en mentaal welbevinden getoetst en we hebben getoetst of toegewijd handelen, een onderdeel van psychologische flexibiliteit, de impact van stress op het mentaal welbevinden buffert. Methoden. We analyseerden de data van online enquĆŖtes afgenomen bij de algemene Nederlandse bevolking in 2018 en tijdens de eerste (mei 2020) en tweede (maart 2021) piek van de Coronapandemie. Er is een variantieanalyse gebruikt om te zien of er een samenhang is tussen stress gemeten in jaren en mentaal welbevinden, waarbij er is gecontroleerd voor leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en burgerlijke status. Resultaten. Het mentaal welbevinden van Nederlanders tijdens de Coronapandemie in 2020 en 2021 verschilde niet significant van het mentaal welbevinden vĆ³Ć³r de pandemie in 2018 (p = .280). Een hoge mate van toegewijd handelen werd wel geassocieerd met een hogere mate van mentaal welbevinden (p < .001), maar buffert niet de impact van stress op het mentaal welbevinden. Conclusies. De stress veroorzaakt door de Coronapandemie in 2021 en 2020 heeft niet gezorgd voor een lager mentaal welbevinden bij de Nederlandse bevolking in vergelijking met 2018. Daarnaast fungeert toegewijd handelen ook niet als buffer tegen de impact van stress tijdens de Coronapandemie op het mentaal welbevinden. Wel is er een samenhang tussen mentaal welbevinden en toegewijd handelen in het algemeen, maar niet ten tijde van de Coronapandemie. Met deze bevinding kan bij toekomstig onderzoek rekening mee worden gehouden, wanneer een zelfde of ander soort crisis ontstaat waarbij de bevolking wel een lager mentaal welbevinden ontwikkelt.Show less
Bij deze studie wordt de mogelijke relatie tussen het ervaren van zorgen en belemmeringen en een achteruitgang in vriendschapskwaliteit als gevolg van de COVID-19 pandemie onderzocht. Daarnaast is...Show moreBij deze studie wordt de mogelijke relatie tussen het ervaren van zorgen en belemmeringen en een achteruitgang in vriendschapskwaliteit als gevolg van de COVID-19 pandemie onderzocht. Daarnaast is er beoordeeld of prosociaal gedrag en subjectief geluk deze mogelijke negatieve relatie kunnen beperken. Het is van belang om te weten wat de impact is van de COVID-19 pandemie op vriendschapskwaliteit, om de negatieve gevolgen van de COVID-19 pandemie te kunnen beperken. 119 adolescenten tussen de leeftijd 11 en 15 jaar hebben voor dit onderzoek een vragenlijst ingevuld. Vervolgens zijn hun antwoorden geanalyseerd met een meervoudige lineaire regressie om de hypotheses van dit onderzoek te toetsen. Uit de resultaten is gebleken dat er voorzichtig gesproken kan worden van het bestaan van een negatieve relatie tussen het ervaren van zorgen en belemmeringen als gevolg van de COVID-19 pandemie en vriendschapskwaliteit. De limitaties en implicaties van de resultaten worden aan het einde behandeld.Show less
Tijdens de crisis rondom COVID-19 stond berichtgeving in de media in het teken van het communiceren van de mogelijke risicoās van het virus: gezondheidsrisicoās, het aantal overleden personen en...Show moreTijdens de crisis rondom COVID-19 stond berichtgeving in de media in het teken van het communiceren van de mogelijke risicoās van het virus: gezondheidsrisicoās, het aantal overleden personen en het wegvallen van ieders sociale leven. Bij het weergeven van rampen of crisissituaties in de media kan sprake zijn van de constructie van een zogenaamde risk society. Hierbij kunnen burgers het gevoel krijgen deel uit te maken van een maatschappij waarin geen controle bestaat over alles wat er gebeurt. Een dergelijke risicomaatschappij is dus een sociaal construct en kan gestuurd worden door media en overheden. De media kunnen het gevoel van leven in risico versterken, bijvoorbeeld door framing. Dit onderzoek geeft antwoord op de vraag āHoe wordt COVID-19 geframed als risk society op Instagramaccounts van nieuwsprogrammaās voor kinderen?ā In het onderzoek worden Instagramberichten van de programmaās NOS Jeugdjournaal, Karrewiet en Logo! onderworpen aan een visuele framinganalyse. Aan de hand van theorie over frames in een risk society, kenmerken van een risk society en productiewaarden van het maken van nieuws voor kinderen, toont het onderzoek hoe de berichten bijdragen aan de sociale constructie van risicoās rondom COVID-19. Ook wordt geanalyseerd hoe dit samengaat de nieuwswaardes die bestaan in de weergave van nieuws voor kinderen. De resultaten van onderzoek verklaren dat risico enerzijds geframed wordt als iets wat ruimte biedt voor innovatie en waar een oplossing voor bestaat. Anderzijds draagt framing juist bij aan het idee dat de crisis veel risicoās met zich meebrengt: de berichtgeving wordt gekenmerkt door dramatisering en angst. Er is sprake van victimisering en anonimisering waarbij werkende burgers, mensen uit het buitenland en kinderen worden geframed alsof ze onzichtbaar zijn. Daarbij worden ze ook als slachtoffer van de crisis geframed. Dit in tegenstelling tot politici, media, wetenschappers en beroemdheden. Bij politici en media suggereert framing dat er sprake is van institutionalisering, waarbij ze de macht hebben om met risicoās om te gaan. Bij wetenschappers en beroemdheden is er sprake van heroĆÆsering, waarbij ze de helden van de crisis zijn.Show less
Elke onderwijsvolgende hoort in 2030 gelijke kansen te hebben in het onderwijs, althans dat is afgesproken in het duurzame ontwikkelingsdoel 4. Toch heeft een onverwachte factor, de COVID19...Show moreElke onderwijsvolgende hoort in 2030 gelijke kansen te hebben in het onderwijs, althans dat is afgesproken in het duurzame ontwikkelingsdoel 4. Toch heeft een onverwachte factor, de COVID19 pandemie, de kansenongelijkheid in 2020 in het onderwijs juist verhoogd. In dit onderzoek is onderzocht in welke mate framing invloed heeft gehad op geadviseerde en genomen maatregelen omtrent kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie in BelgiĆ« en Nederland. Het doel van dit kwalitatieve onderzoek is om de gebruikte frames binnen toonaangevende rapportages te identificeren en de mate van invloed op maatregelen om kansenongelijkheid in het onderwijs tegen te gaan te beschrijven en verklaren. Voor deze meervoudige casestudy zijn twee rapportages gebruikt: de Staat van het Onderwijs 2021 en de Onderwijsspiegel 2021. Deze rapportages zijn door middel van een inductieve, thematische framing analyse geanalyseerd. Daarbij zijn de betrokken stakeholders, gerelateerde maatregelen en tactieken om verantwoording te verleggen geĆÆdentificeerd binnen de framebundels. Door middel van de framing analyse zijn zes framebundels geĆÆdentificeerd voor zowel BelgiĆ« als Nederland: 1) āonafwendbaar noodlotā, 2) āsociale ongelijkheidā, 3) ānever waste a good crisisā, 4) āexecutieve functiesā, 5) ākansengelijkheidā en 6) āprofiteurā. De stakeholdergroepen onderwijsinstellingen (6 BE; 6 NL) en onderwijsvolgenden (6 BE; 6 NL) zijn bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie in BelgiĆ« en Nederland het meest betrokken geweest. De geĆÆdentificeerde stakeholdergroepen zijn geclassificeerd op basis van de kenmerken macht, legitimiteit en urgentie. Hieruit bleken hoog saillante stakeholders (8) en laag saillante stakeholders (8) het meest betrokken te zijn geweest bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie in BelgiĆ«. In Nederland waren laag saillante stakeholders (9) het meest betrokken bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie. In BelgiĆ« blijken tactieken om verantwoording te verleggen 5 keer gebruikt te worden, waar in Nederland 15 keer gebruik wordt gemaakt van tactieken om verantwoording te verleggen. In 18 gevallen (5 BE; 13 NL) betreffen het organisaties die de verantwoording verleggen. Dat organisaties oververtegenwoordigd zijn in het gebruik van tactieken om verantwoording te verleggen kan worden verklaard vanuit de achtergrond waarom organisaties verantwoording verleggen. Organisaties kunnen verantwoording verleggen om geen vertrouwen van de samenleving in de organisatie te verliezen, omdat het verliezen van vertrouwen tot negatieve gevolgen leidt voor de duurzaamheid van de organisatie. De verschillen tussen BelgiĆ« en Nederland kunnen worden verklaard vanuit de mate waarin organisaties een afrekencultuur ervaren, waarbij organisaties in Nederland in een hogere mate een afrekencultuur ervaren dan organisaties in BelgiĆ«, waardoor organisaties in Nederland eerder geneigd zijn om verantwoording te verleggen. In de twee gevallen in Nederland heeft de stakeholdergroep ouders gebruik hebben gemaakt van tactieken om verantwoording te verleggen. Als beleidsmakers in het bieden van perspectief voor het oplossen van de onderwijsachterstanden door de COVID-19 pandemie tekort zijn geschoten, hebben ouders geen zicht op de oplossing voor het probleem, wat kan verklaren waarom de ouders in kwestie particulier aanvullend onderwijs inkopen en de verantwoording verplaatsen. Wanneer BelgiĆ« en Nederland vergeleken worden met betrekking tot de getroffen maatregelen bij de framebundels blijkt dat niet bij elke framebundel door beide landen maatregelen zijn getroffen. Dit kan verklaard worden vanuit de aan- of afwezigheid van hoog saillante stakeholders binnen de betreffende framebundels. Wanneer hoog saillante stakeholder betrokken waren in een framebundel, zijn in BelgiĆ« wel maatregelen getroffen en anders niet. Bij Nederland worden wanneer hoog saillante stakeholders betrokken zijn andersoortige maatregelen genomen. Wanneer geen hoog saillante stakeholders betrokken zijn, dan worden uitsluitend financiĆ«le middelen beschikbaar gesteld, maar wanneer hoog saillante stakeholders wel betrokken zijn dan worden ook maatregelen zoals wetswijzigingen genomen. Dit wijst erop dat de betrokkenheid van hoog saillante stakeholders bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie op een andere wijze invloed heeft op de maatregelen in BelgiĆ« en Nederland.Show less
Dit onderzoek richt zich op de vraag: āWat is het effect van COVID-19 en de maatregelen op de mentale gezondheid van jongvolwassenen van 15 tot 30 jaar in Nederland?āā Het onderzoek gebruikt...Show moreDit onderzoek richt zich op de vraag: āWat is het effect van COVID-19 en de maatregelen op de mentale gezondheid van jongvolwassenen van 15 tot 30 jaar in Nederland?āā Het onderzoek gebruikt hiervoor LISS-Panel data van 2010 tot en met 2020. Met behulp van Stata wordt een Difference-in-Differences analyse uitgevoerd tussen de treatmentgroep (15 tot 30 jaar) en de controlegroep (30 tot 45 jaar) in twee tijdsperiodes (voor en na COVID-19). Het concept mentale gezondheid wordt gemeten door uiteenlopende factoren die gezamenlijk iets kunnen zeggen over de mentale gezondheid: de ervaring van eigen gezondheid, vijf vragen over de stemming, sociale factoren, medicatiegebruik of psychische hulp. De resultaten laten zien dat COVID-19 de mentale gezondheid van de treatmentgroep op sommige onderdelen significant (p=<0,05) beĆÆnvloedt. Er is een significant effect van COVID-19 op de mate waarin jongvolwassenen zich vaker in de put en neerslachtig en somber voelden wanneer er gecontroleerd wordt voor de volgende controlevariabelen: samenwonen met een partner, het zijn van een vrouw, het zijn van een student of scholier en ten slotte de afwezigheid van langdurige ziekten of aandoeningen. Zowel voor als na controle met controlevariabelen zijn jongvolwassenen minder gelukkig door COVID-19. De significante variabelen zijn in staat om de variatie binnen de uitkomsten te verklaren voor 5,2% voor beide variabelen in de put, somber en neerslachtig voelen, 0,36% voor geluk in het model zonder controlevariabelen en 4,8% voor geluk in het model met controlevariabelen. Op basis van bovenstaande resultaten kan de nulhypothese verworpen worden en de alternatieve hypothese worden aangenomen: COVID-19 leidt in enkele gevallen tot een significant lager welbevinden van de jongeren en jongvolwassen. Het zijn van vrouw, student, de aanwezigheid van ziekte en aandoeningen en de afwezigheid van een partner zijn hierbij significante risicofactoren. Enkel bij het ervaren van geluk is het geslacht geen significante bijdrage. Aanbevelingen zijn om sportmogelijkheden te openen, open te houden tijdens een eventuele toekomstige lockdown en sportmogelijkheden uit te breiden tot een oudere leeftijdsgroep. Daarnaast is het advies om scholen, MBOās, hogescholen en universiteiten te openen en ook tijdens een eventuele toekomstige lockdown open te houden. Ten slotte is de aanbeveling om op te schalen binnen de geestelijke gezondheidszorg om aan de groeiende vraag te voldoen. Vervolgonderzoek moet meer data verzamelen over de COVID19 periode en vaker vergelijkingen maken over tijd, zoals met Difference-in-Differences onderzoeken. Ten slotte is het vereist om de jongeren en jongvolwassenen beter te betrekken bij verder onderzoek en beleid.Show less
Sinds het begin van de coronaviruspandemie verspreidt mis- en desinformatie zich ongelimiteerd en razendsnel op traditionele en sociale media. Factchecken wordt beschouwd als het middel om mis- en...Show moreSinds het begin van de coronaviruspandemie verspreidt mis- en desinformatie zich ongelimiteerd en razendsnel op traditionele en sociale media. Factchecken wordt beschouwd als het middel om mis- en desinformatie te bestrijden. Desondanks blijkt uit bestaande literatuur dat factchecken slechts in beperkte mate effectief is in het aanpassen van misvattingen, omdat mensen geneigd zijn om informatie die niet overkomt met bestaande overtuigingen te negeren. Factcheckers hechten steeds meer waarde aan transparantie. Er is echter weinig empirisch bewijs voor het effect van transparantie bij factchecken. Derhalve wordt in dit huidige onderzoek onderzocht wat de invloed is van transparantie in factcheckartikelen op 1) de gepercipieerde betrouwbaarheid en 2) op de accuraatheid en zekerheid van overtuigingen over misvattingen. In totaal namen 112 participanten (m.b.t. onderzoeksvraag over betrouwbaarheid) en 79 participanten (m.b.t. onderzoeksvraag over accuraatheid en zekerheid) mee aan het onderzoek. Na onderzocht te hebben of participanten een misvatting hadden over het coronavirus, kregen zij ofwel een transparant ofwel een niet-transparant factcheckartikel te lezen. De resultaten toonden aan dat transparantie geen invloed had op de gepercipieerde betrouwbaarheid en op de accuraatheid van overtuigingen. Echter, het lezen van een factcheckartikel leidde globaal wel tot accuratere overtuigingen. Daarnaast toonde dit onderzoek aan dat het consumeren van een niet-transparant factcheckartikel tot onzekerdere overtuigingen leidde. Het lezen van een transparant factcheckartikel had geen invloed op de zekerheid van overtuigingen. Aangezien dit fundamenteel onderzoek betreft, wordt aangeraden om deze huidige studie te repliceren voor robuustere bevindingen.Show less